| |
| |
| |
2
Een rumoerige verjaardag.
Den volgenden dag, 's morgens......
Midden in de groote kamer stond een tafel.
Midden op de tafel lagen keurig in een cirkel: zes blinkende rijksdaalders.
In dezen zilveren cirkel lag een postwissel, groot ƒ 5.
En om de tafel zaten zeven menschen met lachende gezichten, vijf dames (vier juffrouwen en een mevrouw), een meneer met gladgeschoren gezicht, en een jongen met een krullebol, die er mèèr dan blij uitzag.
Die jongen was: Hans Lippe, dezelfde die de radio op de H.B.S. zoo keurig bediend had.
De meneer was z'n vader; beroep: procuratiehouder ergens op een bank.
De mevrouw was z'n moeder; beroep: huisvrouw.
En de vier juffrouwen waren z'n zusters: Alida en Truus; beroepen: allebei onderwijzeres; verder: Toos, kantoorjuffrouw en tenslotte: Jo, studente in de rechten.
En de rijksdaalders en 't postwissel?
Die waren van Hans, omdat hij vandaag juist zestien jaar werd. 't Was een vaste gewoonte in den huize
| |
| |
Lippe, dat alle zeven leden hun jarige huisgenooten zooveel mogelijk altijd precies cadeau gaven, wat de gelukkigen het liefst wilden hebben. Dat was heel eenvoudig bij bepaalde expres gevraagde boeken, sigaren of muziek. Maar de keuze werd moeilijker, als 't ging over andere dingen, laten we zeggen: schoenen, vaasjes, wandversieringen en van dat soort dingen, waarbij met den persoonlijken smaak van den feesteling rekening gehouden moest worden. En was de keuze van 't cadeau hèèl moeilijk, of...... wist de jarige zelf niet precies, wat hij eigenlijk hebben wou, wel, dan legden ze allemaal botje bij botje, en dan werden deze botjes doodeenvoudig in een mooi figuurtje op de tafel gelegd ter vrije beschikking van het feestvarken, dat dan met het geld netzooveel kromme sprongen mocht maken tot er niets meer te springen viel.
Dat was dan nu ook gebeurd.
Zes rijksdaalders had Hans gekregen, en Grootmoeder had er uit Utrecht een ontstellend dikken postwissel bij gestuurd.
Was 't dan zoo moeilijk geweest, om Hans juist dàt te geven, wat hij graag wou hebben?
Ja! En dat zat 'm hierin, dat Hans tot vòòr gisteren zelf niet wist, wàt hij 't liefst zou wenschen.
Een heele poos had hij heen en weer gedobberd tusschen twee dingen: een nieuw groot postzegelalbum met een stel fijne zegels of...... een paar radiolampen.
Maar nu wist hij 't: 't zouden radiolampen worden.
Door 't gevalletje gisteren op school was hij tot z'n beslissing gekomen. De gezellige middag had den doorslag gegeven.
‘Dus gèèn postzegelalbum?’ vroeg Moeder. ‘Weet je 't wel zeker, Hans?’
| |
| |
‘Absoluut!’ zei Hans. ‘'t Moet nog maar een jaartje mee hoor, m'n ouwe. Desnoods plak ik al m'n nieuwe zegels in een schrift. Daar blijven ze òòk wel goed in. Nee, 't worden lampen......’
En met een blij gezicht begon hij te goochelen met een stelletje vreemde namen... hoogfrequent... A 415... smoorspoel... Telefunken..., allemaal radiotechnische bewoordingen, waarvan z'n ouders en z'n zusters niets begrepen, en waar ze dan ook maar niet eens naar luisterden.
‘Zeg,’ zei Vader lachend, ‘vertel ons nou 's even, maar alsjeblieft zonder Fransch of Grieksch, wat eigenlijk je bedoeling is met die lampen? Wat bereik je er mee?’
‘Betere ontvangst!’ antwoordde Hans.
‘Is je ontvangst...... wat 'n raar woord eigenlijk...... net of je muziek kan ontvangen als biefstuk of koffie... dan nou niet goed?’ vroeg Moeder.
‘Jawel Moeder, maar met lampen kan ik meer stations krijgen en ook duidelijker. Kijk, ik vang nou op met de antenne, en m'n kristalletje zorgt, dat de aethertrillingen, die ik uit Hilversum of Huizen opvang, in m'n koptelefoons hoorbaar worden, snappen jullie?’
‘Nee......!’ lachte 't koor.
‘Doet er ook niet toe,’ lachte Hans mee. ‘Geloof nou maar van me, dat de lampen 't werk van m'n kristalletje overnemen en 't vèèl beter doen. Let maar 's op, hoe dikwijls jullie over een week of zoo naar boven sluipen om 's mee te luisteren. Ik ben van plan om er ook zelf een luidspreker bij te maken, als ik kan. En ik maak ook spoelen voor alle korte en ultra-korte golven......’
Wèèr stroomden er een massa ‘Grieksche’ woorden
| |
| |
als een watervalletje uit z'n mond en Vader, Moeder en de zussen hielden de ooren dicht bij Hans' wijsheid... honingraatspoelen......, detector......, trilplaat...... en en nog wel tien, twaalf meer......
Toen sloeg de klok: acht uur!
En tegelijk stormde de grootste helft van de familie de kamer uit, want acht uur was het klokje van plicht en gehoorzaamheid.
Hans haalde zijn fiets uit het schuurtje achter in den tuin en peddelde genoegelijk naar school, waar hij door z'n vrienden met een hoeratje werd opgewacht en meer dan honderd handen had te drukken.
‘Wat heb je nou eigenlijk gekregen?’ vroeg Wim van Houten, een van Hans' vrienden.
‘Geld!’ zei Hans.
Wim knikte. Hij begrèèp 't!
‘En wat kòòp je voor 't geld?’ vroeg hij verder.
‘Radiolampen!’ zei Hans weer.
‘Dus tòch!’ lachte Wim. ‘Ik heb 't wel gedacht gisteravond! Ik snapte 't wel, dat 't postzegelalbum gèèn kans meer had. Nou jô, geluk er mee! Succes! Wanneer koop je ze?’
‘Morgen,’ zei Hans .‘En dan begin ik meteen te bouwen. Kom maar eens luisteren als ik klaar ben, hè? Vanavond reken ik op je, hoor. Karel Hartmann vraag ik ook. Pas op, 't is tijd! Naar binnen, jô......!’
Denzelfden dag, 's avonds......
Antje, de dienstbode, had de tafel afgehaald en de familie Lippe genoot van de thee en van de feestelijke koekjes.
In de gezellige achterkamer brandde de schemerlamp en er hing een stemming van vroolijkheid
| |
| |
en van prettige verwachting: Karel en Wim, Hans' beste vrienden zouden komen. Dat beloofde een prettige avond.
Juist wou Vader de krant uit de bus halen, toen rrrr...... rrrr... de telefoon begon te klingelen.
Vader nam den hoorn van den haak.
‘Hallo...... ja, met Lippe...... met wie......?’
Aandachtig luisterde Vader naar de stem aan den anderen kant van de lijn en onwillekeurig praatten de huisgenooten wat zachter.
‘Wat zegt u?’ vroeg Vader verbaasd. ‘Maar menéér...... welnéé meneer...... hoe komt u erbij...... ik heb geen advertentie geplaatst...... hahaha! Wat zou ik met een huisknecht beginnen? Ik heb een puike dienstbode...... daar komt ze juist de kamer binnen......’
Vader hield z'n hand op de opening van den hoorn. ‘Zeg Antje,’ zei hij, ‘daar is een meneer, die me een huisknecht aanbiedt.’
‘Is-ie gek?’ vroeg Antje verontwaardigd.
‘Dat zal 'k maar niet vragen,’ lachte Vader. En weer in den hoorn verder pratend: ‘Nee meneer, dat moet een vergissing zijn......’
Gespannen luisterde hij naar de stem en hing even daarna den hoorn weer op den haak.
‘Wat was 't met dien huisknecht, Vader?’ vroeg Jo nieuwsgierig. En daarmee sprak ze uit, wat ook de anderen dachten.
‘Nèt zooals ik 't je zeg,’ antwoordde Vader, ‘een meneer van een verhuurbureau, “Chique” heette 't geloof ik, biedt me een prima huisknecht aan. Ik had er in de krant om gevraagd, beweerde hij, Bergschelaan 57......’
‘Komt uit,’ knikte Moeder.
| |
| |
‘In 't adresboek had hij den naam opgezocht en daarna weer 't telefoonnummer en zoo had hij me opgebeld. 't Moet natuurlijk een vergissing zijn. 't Kan niet anders......’
‘'n Mooie grap,’ zei Moeder. ‘Als we nou alsjeblieft maar geen geloop en gebel aan de deur krijgen van huisknechten, die zich komen aanbieden.’
‘Terugsturen!’ lachte Hans.
‘Wat geef me dat?’ zei Moeder. ‘Wat heb ik aan de herrie?’
‘Je kunt me gelooven......,’ Vader knipoogde naar Hans en de zussen, ‘dat er hèèl wat zullen komen. 't Beroep van huisknecht is nou eenmaal een veelbegeerd baantje. Moeder, pas maar op je voortuintje! Over een uurtje staat er een heele queue!’
Moeder liep er niet in! Ze deed, wat op 't oogenblik het verstandigste was: ze haalde de krant uit de bus, vouwde hem open en zocht in de advertentiekolommen netzoolang, tot ze de bewuste gevonden had.
En Hans las voor:
HUISKNECHT.
Gevraagd om zoo spoedig mogelijk in dienst te treden (uiterlijk 1 Juni): EEN PRIMA HUISKNECHT.
Zonder uitstekende referentiën onnoodig zich aan te melden.
Zich IN PERSOON te vervoegen aan 't adres
BERGSCHE LAAN 57
‘Mooi!’ zei Moeder, ‘daar zitten we! Gezellige boel! Wat moeten we doen?’
| |
| |
‘Afwachten!’ zei Vader. ‘En net zooals Hans zei: Terugsturen!’
Tingelingeling! Gebeld!
‘Daar hèb je er al een!’ lachte Hans. En de vier zussen schaterden mee.
‘Ik zal wel even gaan kijken,’ zei Vader. Hij stond op en wilde de kamer uit gaan, maar voor hij bij de deur was, ging die al open en tot groote verbazing van de heele familie kwam er een lange meneer binnen, gevolgd door Antje met een vuurrood boos gezicht.
De meneer droeg een groote uilenbril; hij had lang, zwart, bijna blauw achterovergekamd haar en een klein snorretje.
‘Menèèr......!’ raasde Antje, ‘menèèr......!’
‘Stil meisje,’ zei de lange zwarte. Hij legde z'n hand op z'n maag en boog tweemaal in alle richtingen waar
| |
| |
maar iemand stond. En na die twaalf buigingen trok hij z'n hoofd scheef in z'n hooge boord, zette een dramatisch gezicht, en strekte z'n armen naar Vader uit.
‘O...... meneer......’, zei hij op een raar hoog tooneeltoontje, ‘o...... meneer......’ En toen, heel somber: ‘O...... meneer......’
De familie zweeg stomverbaasd, met groote oogen...
‘O meneer Vanderzand......’, ging de zwarte verder, nu bijna jubelend.
‘Net 'n opera,’ dacht Hans.
‘Pardon?’ zei Vader.
‘O meneer Vanderzand, laat mij de eerste zijn, die ze hier mag zien.’
‘Ik...... eh...... pardon......’, zei Vader, mèèr dan verbaasd.
‘Nèè......,’ zei de zwarte smeltend, ‘dat kùnt u mij niet weigeren. Please, I will speak English......’
Vader bekwam van zijn verbazing.
‘Meneer,’ zei hij. ‘Wie is u eigenlijk? En wat komt u hier doen? Is u misschien een huisknecht? Dan moet ik u teleurstellen!’
‘Hahaha!’ De zwarte lachte schel. ‘Meneer Vanderzand......’
‘Wat zeit-ie nou?’ informeerde Antje bij Moeder, die zwijgend haar schouders ophaalde.
‘Meneer Vanderzand, please......’
De zwarte haalde met bewonderenswaardige snelheid een visitekaartje uit z'n portefeuille.
Vader las:
PIERRE DE BRUYNE
Verslaggever van
‘DE NIEUWSGIERIGE LEZER’
| |
| |
‘Meneer!’ zei Vader heel beslist. ‘U is abuis.’
Maar de zwarte begon al weer opnieuw, razend vlug, als een wekker, die afloopt: ‘Meneer, we weten toch allemaal, wie u is. En dat u hier is komen wonen, is ons ook al lang bekend. Sta me toe, u uit naam van ons blad van harte welkom te heeten in Holland. We kennen allen uwe fameuse verzameling......’
‘Hij is gek,’ beweerde Antje.
‘...uwe schitterende serie Kaapsche driehoekjes...’
Hans keek verbaasd op.
‘......uwe prachtige blauwe Hawaien......’
‘Dat zijn......,’ riep Hans.
‘......uwe half-penny van Nieuw Zuid-Wales, uwe misdrukken, uwe plaatfouten......’
‘Menèèr!’ riep Vader.
‘Dat zijn postzegels!’ riep Hans.
‘Precies!’ riep de zwarte. ‘Uwe postzegels!’
‘Postzegels?’ vroeg Vader verwonderd.
Moeder was heelemaal de kluts kwijt en de zussen keken van den een naar den ander.
‘Wat nou?’ vroeg Antje opeens. ‘Twee mannen in 't voortuintje?’
‘Huisknechten!’ lachte Hans.
‘Niet binnenlaten, Antje!’ zei Vader met een onvriendelijken blik op den lachenden zwarte. ‘Eén is genoeg! Meneer, ik wou u voor de laatste maal vertellen......’
Maar de lange verslaggever haalde diep adem en begon voor de derde maal, vóór de familie er op verdacht was, te redeneeren, z'n rechterwijsvinger zwaaiend in de richting van 't plafond: ‘Op de Londensche tentoonstelling hebben we ze bewonderd en...’
Tingelingeling! De bel luidde daverend......
| |
| |
‘......en we zijn u heel dankbaar, dat u ze ook in Holland komt exposeeren. U blijft hier gevestigd, nietwaar? U is......’ Hij keek onbeschaamd de kamer rond, ‘u is al prachtig geïnstalleerd. Pardon, u logeert wellicht bij familie?’
Vader waagde een laatste poging.
‘Meneer, ik heet Lippe! Verstaat u dat? Lippe! El, ie, pee, pee, ee! Lippe, die om je mond zitten......, hier!’ Vader wèès naar zijn mond. ‘En gèèn, verstaat u me hèèl goed, gèèn Zandman of Van Santen of hoe u me gelieft te noemen. En er zijn in m'n heele huis geen drie- of vier- of vijfhoekjes te vinden en ook geen misplaten of drukfouten. En nou verzoek ik u heel dringend, om alsjeblieft op te hoe...... ik wil zeggen m'n huis uit te gaan. Begrijpt u dat?’
Tingelingeling!! Wèèr een ratelend belgelui!!
Maar nu keek de zwarte heel verbaasd. Z'n mond ging open, toen weer dicht en daarna nòg eens open. Hij tuurde van den kwaden Vader naar de zwijgende Moeder en den lachenden Hans, haalde z'n horloge uit den zak, keek er op...... en stapte zonder een woord meer te zeggen de kamer uit, de gang in, naar de voordeur. En tegelijk ratelde voor de derde maal het brandweergelui door het huis.
‘Hè......!’ Hans zuchtte. ‘Die is weg!’
‘Ik...... Hans...... Vader, begrijpen jullie daar iets van?’ vroeg Moeder.
‘Geen jota!’ zei Vader, rood en warm. ‘Wat zei jij, Hans, had hij 't over vreemde postzegels?’
‘Over zeldzame postzegels, Vader, van Hawai en van de Kaap.’
‘En over een zekeren meneer Vanderzand,’ zei Ali.
‘Wat een gekke avond!’ vond Jo.
| |
| |
Antje kwam binnen.
‘Twee manspersonen, meneer. Ze willen met alle geweld hier huisknecht worden. Wat hebben ze toch tegen me?’
‘Wegsturen, Antje! Wij hebben geen huisknechten noodig. Is die zwarte ook weg?’
‘Ja meneer!’ Antje verdween weer.
‘Gezellige verjaardag heb ik,’ lachte Hans. ‘Als Antje nou zoometeen Karel en Wim ook maar niet wegstuurt! Hoe laat is 't? O, half acht. Dan kunnen ze elk oogenblik komen.’
‘Weet je wat ik doe?’ zei Vader. ‘Ik zal de “Telefoon” eens opbellen over die advertentie. Ik heb zoo'n idee dat de komst van dien meneer...... hoe heet hij ook weer......?’
Hans raapte 't kaartje, dat op den grond lag, op.
‘De Bruyne,’ zei hij.
‘De Bruyne,’ vervolgde Vader, ‘samenhangt met die advertentie.’ Hij draaide aan de nummerschijf en in een oogenblikje had hij aansluiting. Maar veel nieuws hoorde hij niet.
‘Een vergissing; een drukfout......,’ meende de administratie. ‘Niets aan te doen! Informeeren......!’
En zoo bleef de familie nog even wijs......
‘Eén ding hadden we kunnen doen,’ zei Vader. ‘We hadden dien verslaggever-postzegelliefhebber jouw album kunnen laten zien, Hans. Jij bent immers ook een phitela... phitale... hoe heet dát nou weer?’
‘Philatelist,’ zei Hans peinzend. In z'n gedachten zag hij vóór zich de mooie Kaapsche driehoekjes, waarover de zwarte meneer gesproken had en waarvan hij er wel eens een paar in de postzegelwinkels had gezien.
| |
| |
‘Prachtzegels,’ mompelde hij. ‘Sommige ervan zijn wel 150 gulden waard.’
‘Had je ze maar!’ zei Jo.
‘Graag!’ zei Hans. ‘Moeder, ik ga naar boven. Stuurt u Karel en Wim bij me, als ze komen. Dan praten we eerst wat, en komen daarna beneden. Goed?’
‘Best jongen,’ knikte Moeder. ‘Ga je gang maar.’
Een oogenblik later zat Hans op z'n kamertje tweehoog. 't Eerste wat je zag was een geweldige groote tafel, volgeladen met boeken, schriften, inktpotjes, potlooden en papieren. Verder vier stoelen, waarvan een met armleuningen (een afgekeurde bureaustoel van Vader) en in den hoek een vreemdsoortig kastje, vol knoppen en draadjes en lijntjes en cijfers, het radiotoestel van Hans!
't Was wáár, wat de jongens gisterenmiddag hadden beweerd: Hans had het toestel zelf in elkaar gezet.
Hoe hij aan de onderdeelen gekomen was?
Heel eenvoudig: van z'n oom Jacob, die marconist in Rotterdam was, had hij twee jaar geleden een oud scheepsradiotoestel cadeau gekregen, een groote, lompe kast. Er zaten geen lampen in, alleen een massa draden, een paar spoelen, een z.g. variometer om de ontvangen muziek te versterken of te verzwakken, en een klein kristalletje, dat de aethertrillingen gelijk richtte, zooals de benaming luidde. Ook waren er een paar koptelefoons bij.
Hans had net zoolang in allerlei boeken gelezen en de ouwe kast doorsnuffeld, tot hij de werking van 't antieke toestel heelemaal had begrepen. En toen had hij het heele gevalletje uit elkaar gehaald, sommige onderdeelen met behulp van opgespaarde zakcenten ver- | |
| |
nieuwd en vervolgens zelf een nieuw toestel gebouwd.
Véél stations kon hij er niet mee hooren. Hilversum, Huizen en Daventry, daar was alles mee gezegd.
Maar Hans was wàt in z'n schik geweest, toen hij voor de eerste maal muziek in z'n koptelefoon hoorde. Dagen lang was hij niet van z'n kamertje af te timmeren geweest, zóó had de radio hem in beslag genomen.
Hans glimlachte.
‘Morgen,’ zei hij zacht, ‘morgen ga je weer heelemaal uit elkaar, ouwe jongen. We zullen je eens wat gaan moderniseeren. Je kristalletje gaat in de rommelkast. En je krijgt een paar splinternieuwe lampen en ook...... nieuwe spoelen voor......’
Hans' oogen schitterden......
‘......voor de allerkortste golven! En...... als 't werk opschiet maak ik óók nog zelf een luidspreker. Wacht maar......’
Hij haalde een groot stuk papier tusschen z'n boeken vandaan, en prikte 't met vier punaises aan den wand.
Met dikke letters stond er boven:
SCHEMA.
En daaronder zag je een bonte warreling van lijnen, cirkels en cijfers, zwarte en roode.
Hans ging voor 't papier staan en bestudeerde 't voor de zooveelste maal van boven tot onder. Vervolgens haalde hij uit de kast een glazen bak met een paar loodplaten er in: z'n accu, die hij ook van oom Jacob had gekregen, maar waar hij totnogtoe niets aan had gehad, omdat z'n kristaltoestel geen accu noodig had.
‘Voor m'n lampen heb ik stroom noodig,’ mompelde
| |
| |
hij. ‘Ik zal 'm morgen laten vullen en laden in den winkel op den hoek......’
Toen ging hij bij z'n toestel zitten, zette een van de koptelefoons aan z'n ooren, en draaide netzoolang aan de knopjes, tot hij muziek hoorde.
‘Hilversum, 't vooravondconcert,’ mompelde hij. En net als den vorigen dag in school bij den luidspreker, luisterde hij vol aandacht naar de mooie, hoewel zachte muziek van 't uitstekende orkest......
‘Au!’ riep hij opeens. Hij voelde een vrij onzachten stomp tegen z'n schouder. Hij sprong op en keek in de glimlachende snuiten van Wim en Karel.
‘Zeg, kom voortaan wat harder binnen en groet wat zachter,’ zei hij. ‘Vind je niet?’
‘Zal gebeuren,’ beloofde Karel. ‘Feliciteeren hoeft niet meer, hè? Maar een cadeau komt altijd van pas. Hier, pak aan, van ons beiden!’
En Karel duwde den verbaasden Hans een pakje in de handen, dat na afwikkeling van allerlei papieren een doos bleek te zijn! En in die doos zaten: een schaar, een soldeerbout, een nijptang en een paar schroevendraaiers.
‘Voor als je zelf gaat bouwen,’ zei Wim. ‘Gebruik ze in gezondheid en als je klaar bent, laat ons dan meegenieten in al je lange en korte golven.’
‘Jongens,’ zei Hans, ‘dat hadden jullie niet moeten doen......’
‘'t Is al gebeurd,’ zei Kees weer. ‘En we nemen 't niet terug.’
‘In elk geval,’ lachte Hans, ‘dank ik jullie van harte.’
‘Geen dank,’ zei Wim. ‘En geef ons nou 's zoo'n ding om onze hoofden. Of zit er geen muziek in?’
| |
| |
‘Kom hier,’ zei Hans.
En tien tellen later zaten de twee vrienden elk met een koptelefoon te luisteren, terwijl Hans, de jarige, in de vensterbank glimlachend toekeek.
Nog een minuut of tien duurde 't concert. Toen trokken ze met z'n drieën naar beneden. En daar begon het eigenlijke verjaarsfeest.
Toos, Ali en Jo speelden heel mooi piano, viool en violoncel. Ze vormden een pracht van een trio.
‘Om machten strijkjes jaloersch te maken,’ beweerde Wim.
Truus declameerde allergeestigst de geschiedenis van de scheefmondige familie, die de kaars niet uit kon blazen, zoodat ze allemaal tranen in de oogen kregen van 't lachen.
Karel, die z'n banjo had meegebracht, zong, zichzelf begeleidend, smeltende Hawaianmelodieën, en hij deed 't fijn!
Vader liet 't gezelschap er inloopen met z'n verhaal van den meneer, die op reis was en 't sleuteltje van de afgesloten brievenbus in z'n portemonnaie had, en die z'n vrouw per brief dit sleuteltje stuurde, opdat ze hem z'n zakenbrieven achterna kon zenden. En...... die stomverbaasd was, dat hij...... geen enkelen brief ontving! Rara, hoe kon dat......?
Moeder was de eerste, die 't snapte. ‘Omdat 't sleuteltje toen óók in de dichte bus terecht kwam!’ riep ze. Uit blijdschap, dat zij de eerste was, kregen alle anderen een extra taartje!
Antje verhoogde de vroolijkheid door nog acht, zegge acht candidaat-huisknechten af te poeieren en Kees en Wim vielen bijna om van de pret, toen ze de rare geschiedenis van de advertentie hoorden.
| |
| |
't Was al bij elven, toen de vrienden verdwenen. Huize Lippe trok slaapkamerwaarts.
Voor Hans onder de wol kroop, keek hij nog even naar z'n ouwe toestel. Toen mompelde hij: ‘Morgen...’ en sprong in zijn ledikant.
|
|