Draadlooze oogen
(1928)–Leonard Roggeveen– Auteursrecht onbekend....de hand schreef!
| |
[pagina 5]
| |
1
| |
[pagina 6]
| |
Hij stapte met een onverschillig en tegelijk vastberaden gezicht op de bovenste laddersport, waardoor 't lange, slappe gevaarte onheilspellend begon te zwiepen, toen op de tweede, de derde, de vierde......... en daalde statig naar beneden. Eén jongen uit den grooten hoop telde met een hooge stem de sporten mee: ‘Eén... twee... drie... vier......’ Meteen volgden er vijf, die om hem heen stonden, z'n voorbeeld en in een ommezientje brulden ze allemaal: ‘...... zes...... zeven...... acht...... negen......’ Tot de blauwgekielde jongen, die toen hij de bewoonde wereld naderde een electriciensleerling bleek te zijn, op den beganen grond stond. En toen gilde de heele bende enthousiast: ‘Hiep, hiep, hoera!’ Een jongen met een prettig gezicht en een donkeren krullebol rijmde zóó maar voor de vuist weg: ‘Lang leve de antenne!
Wie zou zoo'n ding niet kenne?!’
Dadelijk werden zijn schoone verzen door twintig monden mee opgedreund, op een melodietje, dat plotseling in 't hoofd van een ander ontstond. De krullebol, door dit succes aangemoedigd, rijmde als een geboren poëet verder: ‘Geef mij hem maar cadeau,
Die fijne radio!’
En even later werd ook dit prachtvers luidkeels meegezongen. Toen vroeg de blauwgekielde met het ijskoude gezicht aan een van de zangers: ‘Zeg 's, hoe kom ik naar binnen?’ | |
[pagina 7]
| |
Juist wou de aangesprokene hem van antwoord dienen, toen de groote schoolbel begon te luiden: tien voor tweeën! ‘Ga maar mee met ons,’ kreeg de blauwkiel tot antwoord en opgenomen in den grooten stroom verdween hij in het gebouw van de zevende Amsterdamsche H.B.S.
Sierat, de concierge, stond in de hall. ‘Wie, Sierat? Wie?’ vroegen alle monden. ‘Wij toch zeker, hè Sierat?’ Sierat glimlachte. Hij wist, dat één woordje van hem blijdschap en teleurstelling tegelijk zou brengen. En...... daarom sprak hij dat woord dan ook maar niet uit! Sierat had diplomatieken aanleg! ‘Vraag 't maar aan meneer Keyser,’ zei hij ontwijkend. ‘Ik weet nergens van......’ Maar de jongens en de meisjes hielden aan: ‘Toe nou Sierat! Wat geeft 't? Zeg 't nou maar! Wij toch, hè? Onze klas, hè Sierat?’ Opeens een stem: ‘Daar is meneer Keyser!’ Alle petten af, voorzoover er dan in Mei door H.B.S.'ers petten gedragen werden. Veel stemmengemompel: ‘Dag meneer......’ Toen een hooge meisjesstem: ‘Toe meneer, wij toch, hè......?’ Meneer Keyser stak één arm op en meteen werd het stil in de groote hall. ‘Jongens en meisjes,’ zei hij, ‘ik zal jullie nieuwsgierigheid niet langer op de proef stellen. Om te beginnen: 't zullen de klassen IIIA en IIIB zijn!’ IIIA en IIIB gilden als uit één mond: ‘Hoera! Leve meneer Keyser......!’ | |
[pagina 8]
| |
En alle anderen keken hevig teleurgesteld...... Meneer Keyser vervolgde: ‘'t Ding......’ ‘'t Toestel,’ dachten de jongens. ‘......staat voorloopig in klasselokaal IIIA. Dat kon zoo gauw niet anders. Jullie weten 't: 't is een proef. Bevalt 't, dan gaat 't naar de groote natuurkundezaal, zoodat dan de heele school er bij kan zijn. De rest vertel ik jullie straks wel, want we moeten......’ Meneer Keyser keek op z'n horloge...... ‘......ons nou haasten...... Wat zei ik ook weer......? O ja, in klasse IIIA! Nou heeft Sierat de moeite genomen, en dit om de teleurstelling voor de anderen tot een minimum te beperken, om wat reservebanken in IIIA bij te plaatsen, zoodat we IIIB òòk kunnen herbergen. IIIB zou immers les van den Directeur hebben......?’ ‘Ja, meneer!’ ‘Precies!’ Meneer Keyser glimlachte eventjes, en Sierat glimlachte mee. ‘De Directeur is er niet!’ ‘Waarom niet, mijnheer?’ ‘Dat zal ik je straks vertellen! En IIIB mag Sierat wel dankbaar zijn voor zijn moeite!’ IIIB toonde zijn dankbaarheid, door Sierat vol te stoppen met sigaretten en een paar reepen chocola. ‘Alzoo, IIIA en IIIB, ga voor naar binnen!’ besloot meneer Keyser. ‘En de anderen naar hun eigen lokalen, V heeft vanmiddag vrij, nietwaar? I en II hebben......?’ ‘Gymnastiek en wiskunde, meneer!’ ‘En IV......?’ ‘Economie, meneer!’ ‘In orde! Jullie hooren straks wel van je kameraden uit III, hoe alles gebeurd is. Marsch, mannen!’ | |
[pagina 9]
| |
Een minuutje later zaten er achtenveertig jongens en meisjes in klasselokaal IIIA. Ja, ze zaten nou wel niet bepaald gemakkelijk, 't was wel een beetje behelpen, maar...... dat hadden ze voor de goedwilligheid van meneer Keyser en voor de goede zaak wel over. Ze boften toch zeker eventjes? Gespannen keken ze allemaal naar 't podium vóór 't bord. Daar stond een tafeltje. Achter het tafeltje stond een meneer, die heel erg deskundig keek en af en toe zenuwachtig z'n horloge bestudeerde. Naast dezen meneer stond de blauwgekielde, nu heelemaal niet meer met zoo'n ijskoud gezicht als een poos geleden. Op het tafeltje stond een klein zwart kastje waaraan een paar knoppen waren bevestigd. Een paar draden liepen van uit het kastje naar een groot, rond, gekleurd voorwerp...... ‘Het radiotoestel en de luidspreker......,’ mompelden de jongens en de meisjes. En vol belangstelling bekeken ze de dingen.
De deskundige keek vijfmaal achter elkaar op z'n horloge, knipperde driemaal met z'n oogen en mompelde iets tegen z'n blauwen kameraad, waarop deze iets terugmompelde. De deskundige, die zichtbaar ten einde raad was, deed tweemaal, of hij weg wou gaan en de blauwkiel deed hevige pogingen, om hem terug te houden, toen meneer Keyser binnenkwam. Terstond stevende de deskundige op hem af en begon, alweer mompelend, te betoogen. De jongens in de voorste banken hoorden iets van ‘......dadelijk naar den trein...... belangrijke opdracht in Amersfoort...... onverwachte plaatsing......’ | |
[pagina 10]
| |
En meneer Keyser zei iets terug van ‘......spijt...... juist nù......’ en nog iets onverstaanbaars, terwijl hij met 'n verlegen gezicht z'n schouders ophaalde. Toen verdwenen opeens de deskundige en de blauwkiel. Meneer Keyser keek een poosje peinzend naar 't radiotoestel en tikte toen op 't tafeltje. Alle monden zwegen. ‘Jongelui,’ zoo begon hij, ‘luister eens. Jullie weten allemaal, dat de Gemeenteraad besloten heeft, nietwaar, om bij wijze van proef al onze H.B. Scholen van een radio-installatie te voorzien, om de zoogenaamde schooluitzendingen van verschillende stations te ontvangen, ook al in verband met de talenstudie. 't Oorspronkelijke plan van den Directeur en de leeraren was, om pas volgende maand te beginnen. Jullie hebben natuurlijk vanmorgen al gemerkt, dat er in dat plan een verandering is gekomen en dat wij dezen middag gaan proefdraaien. En dat......’ Meneer Keyser wachtte even, keek glimlachend naar de gespannen gezichten en vervolgde: ‘......omdat juist vanmiddag meneer Nieuwenhuizen, onze Directeur, in Hilversum zal spreken over: Zeden en gewoonten van volkeren in 't Poolgebied......’ Groote verbazing in alle banken! Meneer Nieuwenhuizen zou spreken! Dààrom was hij dus niet op school. Nee zeg, wat reuze! Meneer Keyser lachte. ‘Ik was vanmorgen, toen ik 't hoorde, net zoo verrast als jullie,’ zei hij. ‘In de pauze kwam mevrouw Nieuwenhuizen hier met een telegram uit Hilversum. De aangekondigde spreker was plotseling ziek geworden. Of meneer nu wou komen! Je begrijpt, dat | |
[pagina 11]
| |
meneer de uitnoodiging dadelijk aanvaard heeft. En...... je begrijpt verder, dat wij toen meteen besloten, om òòk dadelijk voor een radioaansluiting te zorgen, omdat we meenden, dat jullie heel graag de stem van meneer Nieuwenhuizen door den luidspreker zouden willen hooren. Waar of niet?’ ‘Natuurlijk,’ zeiden IIIA en IIIB eenstemmig. ‘Onze leverancier is gekomen. En omdat alles zoo haastig moest gebeuren, is 't toestel voorloopig hier, in dit lokaal, geplaatst. Dat was 't gemakkelijkste. Later gaat 't heele gevalletje naar de groote natuurkundezaal. Omdat jullie vanmiddag tòch les van meneer Nieuwenhuizen gehad zouden hebben, is aan jullie de hooge eer te beurt gevallen......’ Meneer Keyser boog eventjes! ‘......om de plechtige ingebruikneming van 't toestel bij te wonen!’ IIIA en IIIB bogen terug! ‘Maar nou een ander praatje! Ik geloof, dat we onzen tijd leelijk staan te verbeuzelen. Hoe laat precies beginnen die schooluitzendingen?’ Wel tien, twaalf stemmen gaven antwoord: ‘Twee uur vijf, meneer.’ Meneer keek op z'n horloge. ‘Sapperloot, dan moeten we beginnen, mannen. Een oogenblik stilte. Dan zal ik eens probeeren of ik Hilversum kan...... te pakken krijgen, heet dat zoo niet?’ ‘Afstemmen, meneer!’ ‘Precies!’ Meneer Keyser lachte. ‘Tot mijn groote spijt moest de leverancier hals over kop naar Amersfoort. Hij heeft me wel eenige aanwijzingen gegeven..., maar...... of ik...... Wacht 's, eerst den stekker in 't stopcontact...... Vooruit, daar gaat-ie......’ | |
[pagina 12]
| |
Meneer Keyser krabbelde even achter z'n ooren. Wat nou? In z'n hoofd dwarrelden nog allerlei woorden rond, die de leverancier hem in een vloek en een zucht genoemd had...... volume...... koppel...... nee koppeling...... en degeneree...... ook mis...... regenereering...... ja, zoo iets wàs 't...... Eerst moest 't toestel flink ge...... regeeren...... Precies, dat wist hij nog...... ‘Regéé...... geréé...... jongens, hoe hèèt dat ook weer?’ vroeg hij. De jongens begrepen 't niet dadelijk. ‘Wàt, meneer?’ Meneer Keyser betreurde hevig z'n radio-onkunde. ‘De electricien zei, dat 't toestel eerst moest regener...... ratie...... daar leek 't wat op......’ Tien stemmen antwoordden: ‘Generééren!’ ‘Juist! Wat is dat eigenlijk?’ ‘De Mexicaansche hond, meneer!’ De Mexicaansche hond......! Juist, precies! Daar had meneer Keyser wel eens meer van gehoord. Daar klaagden de menschen zoo over: dat beest kon zoo afgerazend gillen, dat je in heele buurten geen behoorlijke radiomuziek genieten kon......; daarover kreeg je dikwijls ingezonden stukken in de kranten...... Ja, de Mexicaansche hond. Als die maar eerst aan 't janken was, zoo had de electricien hem verteld, dan had je 't station gauw te pakken...... Meneer Keyser verzamelde al z'n moed en begon energiek aan de knopjes te draaien. Meteen begon de luidspreker hevig te brommen en een bulderende stem gilde oorverdoovend: ‘Winnipeg tarwe slot!!!’ Meneer Keyser sprong verschrikt achteruit. De klas daverde van 't lachen. | |
[pagina 13]
| |
En de brullende stem dreunde verder: ‘September plus drie achtste......!!!’ ‘Dat...... dat......,’ zei meneer Keyser, ‘......dat is toch de Directeur niet...... Wel nee......’ ‘Hallo!!’ brulde de stem weer, ‘nummer zeuventien...... zeuventien......’ ‘Jongens, is dat Hilversum?’ riep meneer Keyser boven den luidspreker uit. Het koor van twaalf antwoordde: ‘Scheveningen, meneer! Koersen!’ | |
[pagina 14]
| |
‘Draaien maar weer,’ dacht meneer Keyser. En opnieuw morrelde hij aan de knopjes. Wonderlijk, opeens zong een smeltende mannenstem: ‘Happy days......’
Zeven meisjes zongen al enthousiast mee: ‘......are here again!’Ga naar voetnoot1) ‘Genade......,’ zuchtte meneer Keyser, ‘wat is dat nou weer?’ ‘Daventry!’ riep de jongen met den krullebol. Even keek meneer Keyser peinzend 't gevalletje aan. Toen kreeg hij een idee. ‘Dat ik daar niet eerder aan gedacht heb,’ mompelde hij. Luid vroeg hij: ‘Zeg 's, wie kan zoo'n toestel bedienen?’ Tien vingers gingen de lucht in. Meneer Keyser stond verbaasd. Wat een radiokennis! En hij zelf wist er net zooveel van als een kanarie van sigaren maken. Wie moest hij nou kiezen? Ze zagen hem allemaal zoo hoopvol aan! Een meisje zei: ‘Meneer, laat Hans Lippe het doen. Diè weet er alles van! En hij is morgen jarig.’ Meneer Keyser knikte. ‘Hans, stem jij 'm dan maar eens als de wind af. Heb je thuis een toestel?’ Hans, de krullebol, dezelfde, die de schoone verzen daarstraks had gedicht, wipte vlug de bank uit en antwoordde: ‘Een klein kristalontvangertje met een paar koptelefoons, meneer.’ Meneer Keyser keek onzeker. Weer nieuwe woorden voor hem! ‘Enfin,’ zei hij tenslotte. ‘Ga je gang maar!’ Hans draaide aan de knopjes. Terstond verdween ‘Happy days’ tot zichtbare teleurstelling van de meisjes. | |
[pagina 15]
| |
‘Waar ligt Hilversum zoowat, meneer?’ vroeg hij. ‘In 't Gooi, dat weet je toch,’ zei meneer Keyser een beetje afkeurend. Hans lachte: ‘Ik bedoel op den condensator, meneer!’ ‘Condensator?’ Meneer Keyser raakte de kluts kwijt. Wat was dat nou weer voor een ding? Was dat misschien een soort radio-aardrijkskundige term, zooiets als: aequator? ‘Heeft de electricien 't u niet gezegd?’ vroeg Hans weer. Meneer Keyser schudde van nee. ‘Dan zal 't wel om en bij de honderd wezen,’ zei Hans beslist. Nog even morrelde hij aan de knopjes, zei terloops tegen z'n leeraar: ‘De condensator...... dat is deze knop hier...... ziet u de schaalverdeeling?’...... en...... ‘Ha!’ zuchtte de heele klas...... ......opeens klonk daar de stem van den Directeur uit den luidspreker, zòò gewoon, zòò bekend, zòò duidelijk, of hij zelf in 't lokaal stond te praten, om een hoekje of achter een scherm. Meneer Keyser adem. Hè, dat was dus in orde, dank zij dien Hans. Stil...... ‘.........de Eskimo's in Aljaska......,’ zei de luidspreker. Ze glunderden allemaal bij die ongewone gewaarwording: de Directeur, die tegen ze sprak, die ze les gaf, hier van vlakbij en...... toch van zoo ver...... En ze keken elkaar met groote oogen aan, diep onder den indruk van 't groote wonder, 't onbegrijpelijke wonder van de radio. ‘De Indianen en de Eskimo's daar in Noord-West- | |
[pagina 16]
| |
Amerika verdragen elkaars tegenwoordigheid niet,’ zei de Directeur in den luidspreker. En bij beschreef de gansche levenswijs van de Eskimo's in dat barre land. Onwillekeurig keken alle oogen naar de groote wereldkaart, die boven de borden hing en in ademlooze stilte luisterde iedereen, tot om precies half drie de bekende stem zei: ‘Nu zullen we één minuutje pauzeeren en zoo aanstonds verder gaan met de Europeesche Eskimo's.’ Hans Lippe verbrak 't eerst de stilte: ‘Zoo zitten ze nou in een massa scholen te luisteren naar onzen Directeur.’ Meteen begon 't gesprek op alle banken. Hans was 't middelpunt van veel belangstelling. Niet, omdat bij Hilversum gevonden had (er waren er wel tien, die dat konden, daar was geen kunst aan!), ook niet, omdat bij morgen jarig zou zijn (dat waren ze allemaal eens per jaar en daar was ook geen kunst sant), maar wèl, omdat ze wisten dat Hans thuis op z'n kamer een toestelletje had staan, zonder lampen, met een kristalontvanger, en...... dat had hij zoo goed als heelemaal zelf in elkaar gezet! En dat was wèl een kunst! Hans vertelde, hòè hij 't gedaan had; de kameraden luisterden al dan niet met kennis van zaken toe en meneer Keyser (die 't hoe langer hoe meer betreurde, dat hij geen syllabe van radio afwist) hoorde weer heele rissen vreemde namen...... Zeesen...... Kalundborg...... Schenectady...... Piccadilly Hotel...... Opeens...... De klas schrok er van! ......klonken er drie luide tikken uit den luidspreker. | |
[pagina 17]
| |
Even keken ze elkaar verbaasd aan. Toen riep een meisje: ‘De Directeur tikt op de bank!’ 't Wàs zoo; onverbiddelijk bracht de aether de bekende gewoonte van den directeur over; de drie tikken met z'n zegelring op de bank, vòòr hij met de les begon! En Hans Lippe zei weer: ‘Dat hooren ze nou overal.’ Meteen sprak de Directeur alweer. 't Ging over Lapland en Noorwegen en Zweden en 't was al over den beschikbaren tijd, toen hij eindigde; de eerste H.B.S.-radiolezing was voorbij! Meneer Keyser vroeg: ‘Van wien heeft IIIA nou les?’ Vierentwintig stemmen: ‘Van den Directeur, meneer!’ Meneer Keyser glimlachte: ‘Ja, dat zal dan moeilijk gaan, hè? En IIIB heeft les van mij. En daarna......?’ ‘De jongens gymnastiek en de meisjes vrij!’ ‘Meneer......!’ riep een meisjesstem, ‘mogen we nòg wat luisteren?’ Meneer Keyser keek verbaasd: ‘Nòg wat luisteren? En 't is afgeloopen!’ Twintig stemmen: ‘Menéér, er komen gramofoonplaten!’ ‘Een klassiek concert, meneer!’ Meneer Keyser keek nòg verbaasder: ‘Wààr?’ ‘Uit Hilversum, meneer. Toe, laten we nog even...’ Meneer Keyser keek z'n, discipelen aan. Hij zag niets dan vroolijke gezichten, vol verwachting. Wat moest hij doen? De eene helft wegsturen en de anderen plagen met grammatica? Of...... ze hun zin geven? De | |
[pagina 18]
| |
animo voor een gewone les was er toch immers uit...? ‘Eerst een vraag,’ zei hij. ‘Hebben jullie veel werk vandaag?’ Eensgezinde ontkenning: ‘Niet veel, meneer!’ Meneer Keyser weifelde...... Maar opeens sprak de luidspreker alweer: ‘Dames en heeren, u hebt juist gehoord een lezing van Dr. Nieuwenhuizen over: Zeden en gewoonten van volkeren in 't Poolgebied. Ik verzoek nu uwe aandacht voor een gramofoonplatenconcert. U zult allereerst hooren: Eine kleine Nachtmusik van Mozart.’ ‘Ha......!’ Zeven muzikale meisjes genoten al bij voorbaat! En ook meneer Keyser keek verrast op. Mozart...... eine kleine Nachtmusik...... dat speelden zijn vrouw en zijn dochter thuis ook zoo dikwijls...... En vòòr hij 't zelf wist, zat hij al in een gemakkelijke luisterhouding op z'n stoel, terwijl de roezemoezige klas als bij tooverslag zweeg. Daar klonken de eerste tonen al...... heel klaar en levendig en zuiver...... Als je je oogen dicht deed, was 't precies of je in een concertzaal zat...... Meneer Keyser luisterde ademloos toe. En met hem de heele klas...... Het drukste meisje zweeg...... De bewegelijkste jongen zat doodstil. Tot de muziek zweeg...... En wèèr ondergingen ze allemaal de geheimzinnige bekoring van dat geweldige wonder van onze eeuw: de radio! Na de kleine Nachtmusik volgde 't pianoconcert van Grieg, en een gedeelte van de Sonate pathétique van Tschaikofsky. Opeens, midden in 't zachte adagio, ging de deur met veel geraas open. | |
[pagina 19]
| |
Daar stond Sierat, glimlachend; hij deed z'n mond open en...... ‘Sst......,’ zei een van de zeven muzikale meisjes met een gezicht of ze uit een diepen droom ontwaakte, ‘ssst......’ En toen fluisterend: ‘......Tschaikofsky......’ Sierat keek bepaald angstig. Hij tuurde verbaasd naar al de luisterende gezichten, naar meneer Keyser, die warempel z'n oogen dicht had, mompelde wat en verdween...... Maar even later ging de deur weer open. De groote gestalte van meneer Boom, den gymnastiekleeraar, kwam binnen. ‘Wat heb ik nou aan de hand?’ daverde hij. Drie fluisterstemmen: ‘Stil meneer...... we hebben Tschaikofsky.’ ‘We hebben...... we hebben...... we hebben gymnastiek!’ dreunde meneer Boom. ‘'t Is al half vier...... Wat zal me nou gebeuren?’ Meneer Keyser gaf glimlachend tekst en uitleg. En meneer Boom, die evenals meneer Keyser niet tot de kwaadsten behoorde, vond opeens, dat 't goed beschouwd veel te warm was om te gymnastiseeren! Zoodat 't concert uit den luidspreker met één luisteraar meer om vier uur eindigde! Meteen luidde Sierat de bel. ‘Vòòr we weggaan,’ zei meneer Keyser, ‘vertel me eerst, of dat ding nou zoo moet blijven staan! Hans Lippe, help jij me maar weer, hè?’ Hans wipte de bank uit. ‘'t Is heel eenvoudig, meneer,’ zei hij. ‘De stekker uit 't contact......’ Floep!
‘...... en de antenne aarden!’ 't Was al gebeurd! | |
[pagina 20]
| |
‘Is alles nou heusch in orde?’ vroeg meneer Keyser. ‘Kan 't niet uit elkaar springen of zoo iets?’ ‘Ja meneer! Nee meneer!’ ‘Dan...... vooruit, naar huis! Dag jongelui.’ ‘Dag meneer!’ De klas stroomde leeg. En allemaal waren ze 't erover eens: zoo'n gezelligen middag hadden ze nog nooit gehad. Hans Lippe was nummer laatst: z'n fietsband was leeg en die moest hij eerst oppompen. Toen mompelde hij heel raadselachtig: ‘......ja, een stelletje radiolampen......’ en peddelde er met een Moeskopsachtige snelheid van door. |
|