‘Wat zou er met hem gebeurd zijn?’ denkt Grietje verschrikt.
Daantje begint te praten. Héél vlug praat hij!
‘Lieve Grietje,’ zegt hij. ‘Ik heb een ongeluk gehad en daardoor zie ik er zoo vreemd uit. Ik zal je straks alles wel vertellen. Maar geef me alsjeblieft eerst wat te eten! Want ik rammel van den honger. Geef me maar een groot bord met zuurkool en spek...!’
Grietje denkt na. ‘Nee,’ denkt ze. ‘Nee Daantje,’ denkt ze. ‘Zóó gemakkelijk kom je niet van me af. Je bent ruim twee uur geleden met een boos gezicht weggeloopen. En nou laat ik je niet met een vriendelijk gezicht binnen!’
‘Man,’ zegt ze. ‘Ik ken je niet. Wie ben je?’
‘Maar Grietje!’ roept Daantje. ‘Ik ben het! Ik! Daantje! Jouw Daantje!’
Grietje schudt haar hoofd. ‘Nee,’ zegt ze. ‘Mijn Daantje heeft een mooien langen baard. En een prachtigen blauwen kiel! En een zijden pet. En mijn Daantje lust geen zuurkool met spek. Dat heeft hij me vanmorgen nog gezegd. Nee man, jij bent Daantje niet...!’
‘Ik ben Daantje wel...!’
‘Jij bent Daantje niet! En je komt niet in mijn huis! En als je honger hebt, wel, dan moet je maar naar den bakker gaan.’