Lachend gaat hij verder.
Meneer Alexander is heelemaal in de war.
Hij begrijpt er niemendal van.
Dat dikke mannetje met dat rare pakje aan kent hem! En hij kent dat dikke mannetje niet! Alleen zijn stem.... Ja, die stem.... Die heeft hij méér gehoord. Ja, die heeft hij vast meer gehoord!
Maar wanneer...? En waar...?
Meneer Alexander denkt en denkt, totdat er diepe rimpels in zijn voorhoofd komen.
Hij haalt een klein boekje en een potlood uit zijn zak en begint te schrijven.
Hij maakt een nieuw gedicht.
Dit schrijft hij:
Op een vreemd mannetje met een bekende stem.
En zóó zijn de eerste regels:
Ik raad, ik denk, ik gis,
Maar 'k weet niet, wie het is!
Hij denkt niet meer aan het gedicht op juffer Annemarie.