‘Hindert óók niet,’ denkt Daantje. ‘Ik ben gered. En dat is de hoofdzaak. Nou ga ik naar huis. Wat zullen de menschen kijken, als ze me zien. En wat zal Grietje groote oogen opzetten.’
Daar gaat Daantje.
Heel deftig zwaait hij met zijn armen.
De panden van zijn jas wapperen achter hem aan.
De hoed op zijn hoofd schommelt heen en weer.
De vogels langs den weg vliegen haastig op. ‘De vogelverschrikker loopt weg,’ piepen ze tegen elkaar. ‘De vogelverschrikker loopt weg. Heb je ooit zoo iets gezien?’
Drie oude kraaien gaan rustig zitten op 't kale houten kruis in 't korenveld.
Ze kijken elkaar aan.
‘Wij zijn niet bang,’ zeggen ze. ‘We zijn ook nooit bang geweest.’
‘We worden een dagje ouder,’ bromt de grootste. ‘We zijn geen kuikens meer! En we verwonderen ons ook nergens meer over.’
‘Precies,’ zegt de tweede. ‘We maken ons niet druk!’
‘Ook niet over loopende vogelverschrikkers,’ zegt de derde. ‘Toch vind ik 't hier, nu hij weg is, veel gezelliger. Eerlijk is eerlijk!’