Hoofdstuk I.
De voorbereiding.
De Moderne Theologie, tusschen 1840 en '50 - al is het nog niet onder dezen naam - ten onzent opgetreden in de personen van Opzoomer en Scholten, is bovenal door den philosophischen arbeid der 18de eeuw, door het Duitsche Idealisme aan den aanvang van de 19de eeuw en door het daarop volgend Realisme voorbereid en gesteund. Een schets van deze stroomingen moet hier achterwege blijven, al zal in het verloop van dit geschrift eene enkele verwijzing het hier gezegde kunnen verduidelijken.
Belangrijker is voor het oogenblik na te gaan, wat de dogmatische theologie in ons land vòòr het opkomen van het modernisme van deze geestelijke bewegingen heeft overgenomen, wat zij er van heeft verworpen, hoe zij den nieuwen geest heeft trachten te vereenigen met de overgeleverde Christelijke begrippen. Om begrijpelijke redenen ga ik bij dit onderzoek niet terug tot diep in de 18de eeuw, maar bepaal mij tot den tijd na 1800.
Het zijn drie theologische en godsdienstige richtingen, die hierbij ter sprake moeten komen: het Oud-Liberalisme (ook wel het Rationalistisch Supranaturalisme), de Groninger School, het Réveil.
Men verwachte hier geenszins eene breede teekening van de theologische stelsels en overtuigingen dezer verschillende stroomingen; het is mij hier niet te doen om den bijzonderen inhoud van al de loci van hunne systemen, maar om de algemeene houding tegenover den geest des tijds. Ik zou kunnen zeggen: ons interesseeren hier meer de prolegomena hunner dogmatiek, dan die dogmatiek zelf. Ter voorloopige karakteriseering slechts dit: het Oud-Liberalisme vertegenwoordigt eene Aufklärungs-theologie van