De moderne theologie in Nederland
(1914)–K.H. Roessingh– Auteursrecht onbekendHare voorbereiding en eerste periode
[pagina 1]
| |
Inleiding.De titel van dit proefschrift zou zonder eenigen naderen uitleg tot misverstand aanleiding kunnen geven; het zij mij dus vergund kort toe te lichten, wat ik mij voorstel in dit boekje te geven. Ik wil spreken over de voorbereiding en de eerste periode van de Moderne Theologie in Nederland. De Moderne Theologie; ik neem deze verbinding eenvoudig in den traditioneel geworden zin; ter aanduiding van eene geestelijke beweging in het negentiende eeuwsch Nederland. Het woord Modern gebruikende, bedoel ik dus niet op de hier besproken theologen reeds dadelijk een scherp gelijnd dogmatisch merkteeken te stempelen; veeleer zal het volgend onderzoek moeten uitwijzen, welke de eenheid en welke de verscheidenheid is van die reeks van mannen, die de spraakmakende gemeente nu eenmaal pleegt samen te vatten als ‘de moderne theologen’. In dezen laatsten, ‘historischen’ zin, wordt het woord hier gebezigd. Over Moderne Theologie zal gehandeld worden; dat zou drieërlei zin kunnen hebben. Men kan daarbij denken aan die gansche rij van wetenschappen, door traditie en de behoeften der praktijk in de theologische encyclopaedie vereenigd; men kan, beperkter, het oog hebben op een geheel van wijsgeerige beginselen, van wijsgeerige stellingen en godsdienstige overtuigingen betreffende God, den mensch en beider verband; men kan, in nog enger zin, woordgetrouw, enkel de Godsleer bedoelen, als onderdeel der dogmatiek. Het behoeft misschien nauwelijks gezegd: wederom mij aansluitend bij het heerschend spraakgebruik, neem ik hier de tweede beteekenis, waarin de derde mede ligt opgesloten. Over Kuenen als Oud-Testamenticus, over Scholten als Nieuw- | |
[pagina 2]
| |
Testamenticus, over Rauwenhoff als kerkhistoricus zal men dus in deze studie niet gesproken vinden; het gaat om de wijsgeerige grondslagen en om het dogmatisch systeem. Nog in anderen zin wensch ik dat woord Moderne Theologie een oogenblik te accentueeren, en wel om er de aandacht op te vestigen, dat Moderne Theologie iets anders is dan Moderne Richting. Zeker zijn beide nauw verwant, maar het ontstaan en de ontwikkelingsgeschiedenis der Moderne Richting in ons land zijn mede bepaald door een reeks van cultuurhistorische factoren, - maatschappelijke, politieke, kerkelijke, letterkundige -, die het tot eene moeilijke taak maken, het geestelijk signalement dier Richting welgelijkend te teekenen. Wat dan ook in dit boekje wordt beoogd, is van meer bescheiden aard; over de Moderne Richting zal hier niet worden gesproken. - Zonder opzettelijk de vraag te overwegen in hoeverre de zoogenaamde Moderne Theologie van invloed is geweest op het godsdienstig leven der gemeente, zelfs geenszins geneigd aan dien invloed al te groote beteekenis te hechten, meen ik toch, dat de ernstige poging, door de eerste generatie der moderne theologen in het werk gesteld, om eene synthese te scheppen tusschen wat zij onder Christendom verstonden en het wetenschappelijk denken van den nieuweren tijd, steeds opnieuw de aandacht verdient. Mijn doel is geen ander, dan dat pogen in zijne verschillende stadia en zijne onderscheidene uitingen in hoofdlijnen te schetsen.
Dat brengt ons tot de vraag: welke is de gekozen terminus a quo, welke de terminus ad quem. De keuze was niet lastig. Als natuurlijk uitgangspunt nemende Scholtens Franeker oratie van 1840, merken wij op, dat het theologisch Nederland toen vrij scherp in drie scholen was verdeeld, die elkaar van weerskanten vinnig bestreden: het Oud-Liberalisme, de Groninger School en de orthodoxe theologie van het Réveil. De positie, door die theologische richtingen ingenomen tegenover enkele principieele vragen, kan ons leeren in hoeverre bij haar al of niet van ‘Voorbereiding’ der Moderne Theologie kan worden gesproken. Deze scholen kort te schetsen was dus mijne eerste taak (Hoofdstuk I). Daarna komt een tijd van zoeken en strijden om begin- | |
[pagina 3]
| |
selen, waarop eene nieuwe theologie zou kunnen worden opgebouwd; 1840-'48 (Hoofdstuk II). Ten laatste, als derde Hoofdstuk, het belangrijkste deel van dit onderzoek: de voltooide stelsels, waarin men nu systematisch het geheel van zijne wijsgeerige en godsdienstige beschouwingen samenvat: de eerste periode der Moderne Theologie. Het einde dier periode valt samen met de opkomst van het Ethisch Modernisme (kort voor 1870), voorbereid door Piersons toenemend Agnosticisme. Men kan zich, theologisch, moeilijk een scherper tegenstelling denken, dan tusschen dit Ethisch Modernisme en de voorafgaande stelsels. Hoe weinig de ethisch-modernen hunne gedachten ook hebben uitgewerkt, de geheele probleemstelling is door hunnen arbeid eene andere geworden; het is de aanvang van een nieuw tijdperk, hier niet meer beschreven.Ga naar voetnoot1)
Ten slotte nog deze inleidende opmerking: Uit welk gezichtspunt is de Moderne Theologie het best te beschouwen; op welke wijze wordt zij het best in het geheel der geestelijke bewegingen ingepast? Het komt mij voor, dat één zienswijze hier boven alle andere de voorkeur verdient. De Moderne Theologie moet worden beschouwd als een der phasen in den nooit eindigenden strijd van Christendom en cultuur, een' strijd, die principieel geen definitieve oplossing kan vinden, terwijl toch door elk geslacht deze oplossing weer wordt gezocht en ook moet worden gezocht. Meer omschreven: de Moderne Theologie is eene poging den eeuwigen vrede te sluiten tus- | |
[pagina 4]
| |
schen het Christendom en de wetenschappelijke cultuur, en wel: de wetenschappelijke cultuur, zooals die door het achttiende eeuwsch geestesleven was bepaald. De achttiende eeuw; het zijn onder de theologen vooral Tröltsch en Wernle geweest, die de beteekenis van den geest dier eeuw voor cultuur en Christendom beide in helder licht hebben gesteldGa naar voetnoot1). Tegenover de aanmerkelijke mate van overeenstemming, of althans van algemeene gelijksoortigheid van cultuur, in wereldbeschouwing en moraal, in waardeering van wetenschap en theologie, van Kerk en Bijbel, die er tusschen het Katholicisme en het Oud-Protestantisme aanwezig was, staat het tijdperk der ‘Aufklärung’, in ruimen zin hier genomen, - en niet zonder voorbereiding in Renaissance, Humanisme, Spiritualisme -, als het groote keerpunt in de geestesgeschiedenis van EuropaGa naar voetnoot2). Er heeft voor het algemeen bewustzijn opnieuw eene ‘Umwertung der Werte’ plaats gehad, de saeculariseering van eene reeks cultuurmachten, die tot op dien tijd vast gegrond leken in goddelijke uitspraken en geboden. Begrippen als Staat en Kerk, als Confessie en Bijbel, als Rede en Openbaring, zelfs als God en mensch krijgen nieuwen inhoud; een optimisme van zelfvolmaking en cultuurbevordering schenkt een nieuwen blik op mensch en wereld, niet langer in het licht van het leerstuk der erfzonde bezien: ‘Wir müssen handeln und wirken, damit wir besser werden und die menschliche Gesellschaft auch verbessert werde’Ga naar voetnoot3). | |
[pagina 5]
| |
Elke nieuwe ‘theologie’ is sedert dien als een antwoord op het opgegeven vraagstuk te beschouwen: welk eene verhouding moet worden ingenomen tegenover dit nieuwe type van geestesleven, zoo, dat tegelijk de eeuwige waarden van het Christendom gehandhaafd blijven? De Moderne Theologie heeft in ons land dit probleem het eerst kloek en met bewustheid aangegrepen; ook haar meest principieele tegenstander, De la Saussaye sen., heeft haar deze eer nooit onthouden. Of haar antwoord blijvend bevredigt? Dit proefschrift heeft geenszins vooral eene kritische bedoeling; toch zal mijn oordeel niet moeilijk tusschen de regels te lezen zijn. Zoo heeft dan de Moderne Theologie, als eerste kritische school in ons land, veel moeten afbreken; men verwijte haar dat nietGa naar voetnoot1); integendeel, veeleer zou ik het willen betreuren, dat zij in hare kritiek van beginselen en grondstellingen nog niet veel principieeler is geweest, dat zij nog zoovele dingen traditioneel heeft overgenomen, nog zoo'n naief vertrouwen heeft gehad in de uitspraken van ‘het gevoel’, in de macht der ‘rede’. Meer kritiek, hoe vreemd het klinken moge, had allicht meer blijvende en voor het religieus besef meer bevredigende resultaten opgeleverd. De Moderne Theologie in hare eerste periode van uit onzen tijd overziende, is er, meen ik, noch reden om haar boven alle mate te verheffen, als de eindelijke ontluiking van het ware Christendom na eeuwen van kerkelijke slavernij en letterknechterij, noch om haar als ‘neo-negatieve richting’Ga naar voetnoot2) naar het absolute niets te verwijzen. Ik houd het met Schleiermachers wijze woord: ‘Eine Zeit trägt die Schuld der anderen, weisz sie aber selten anders zu lösen, als durch eine neue Schuld’. |
|