Gemeene kerels
(1870)–Jan Roeland– Auteursrechtvrij
[pagina 22]
| |
Eerste tooneel.
herman, fientje.
herman.
Geloof mij, Josephine, dat betaamt niet.
fientje.
Het is toch mijne moeder.
herman.
Maar, zij kan gemakkelijker hare boodschappen met de meid verrichten dan met u.
fientje.
De arme vrouw houdt zooveel van mij, zij is treurig wanneer ik haar een oogenblik moet verlaten.
herman.
Grillen, oudevrouwen grillen.
fientje.
Nog heden vertrekt zij terug naar Gent; zij blijft slechts nog eenige uren hier. Laat mij haar vergezellen.
herman.
Sedert de drie dagen dat zij hier is, heeft zij geen uur hare dochter gemist. Laat haar heden hare laatste boodschappen met de meid doen. Het is zondag, het weder is uitmuntend, dus zal er veel meer volk op de straat zijn dan in de week. Er mochten u kennissen ontmoeten.... wat zouden zij wel denken! Uwe moeder is zoo ouderwetsch gekleed; zij heeft zulke gemeene manieren.... dit alles verraadt hare afkomst.
fientje.
Is dit een verwijt?
herman
(hare hand vattende.)
Neen, Josephine, neen. Doch moest men u met zulke vrouw in gezelschap, in vriendelijken omgang zien, dit kon mij nadeel aanbrengen; de vrienden konden raden dat die vrouw eene uwer bloedverwanten, dat zij uwe moeder is.... Zij zouden mij bespotten.... gij begrijpt wel Josephine, de wereld is zóó. Men moet zijnen rang houden; men mag zich niet verlagen. | |
[pagina 23]
| |
fientje
(treurig).
Ik heb nooit gedacht dat ik over mijne moeder zou hebben moeten blozen!
herman.
Overdrijf het niet, liefste, en wees redelijk. Bemin uwe moeder zooals vroeger; wees er vriendelijk mede.... hier in huis; doch, loop er niet mede over de straat, eenen zondag vooral niet, wanneer al mijne vrienden aan het wandelen zijn.
fientje.
Ik geloof, Herman, dat gij u te veel aan de denkwijze uwer vrienden gelegen laat. Mijne ouders zijn niet rijk, niet geleerd, het is waar; doch, wie ze kent, eerbiedigt ze, want het zijn eerlijke lieden, en wie eerlijk is, mag om het gemis aan rijkdom, aan geleerdheid niet veracht worden.
herman.
Hoe kunt gij nog zoo spreken, na al wat gij betrekkelijk dit punt, door mijne vrienden, hebt hooren inbrengen!
fientje.
Uwe vrienden! maar zij zelven die vrienden, wie zijn zij? Kent gij hunnen toestand, hunne afkomst?...
herman.
Het zijn deftige, welstellende lieden; zij kunnen mij goed doen, mij voorspreken. Velen onder hun hebben invloed bij groote kooplieden; Casimir, onder anderen...
fientje.
Die kan ik niet lijden!
herman
(glimlachende).
Een bewijs, liefste, dat gij nog met eene zekere klas van volk onbekend zijt.
fientje.
Alles schijnt mij valsch en dubbelzinnig in dien man. Hij boezemt mij slechts vrees en afkeer in.
herman
(lachende).
Ha! ha! ha! Lieve vriendin, moest Casimir weten hoe gij over hem denkt, wat zou hij verwonderd opzien; hij die zich inbeeldt, overal en bij elkeen, zulken gunstigen indruk op te wekken! Maar neen, hij zou over uwe eenvoudigheid lachen, de schouders ophalen. Ik zal hem daarvan niets zeggen; hij heeft thans een te goed gedacht over uwe wellevenheid; hij schat uwe hoedanigheden wel hoog. Telkens hij over u spreekt, looft hij uwe opvoeding, en beweert hij dat gij van wel goeden huize moet zijn. Hij houdt veel van u...
fientje.
En ik, Herman, mocht ik u eenen raad geven, | |
[pagina 24]
| |
ik zou u zeggen: Verlaat dien vriend, want ik mistrouw hem.
herman.
Zonder reden.
fientje.
Zonder reden, het is mogelijk, doch, ik mistrouw hem.
herman.
Zonder reden, gij bekent het! Welnu, liefste, daar uwe vrees op geenen grond steunt, zult gij mij veroorloven uwe woorden niet in aandacht te nemen, en u, van mijnen kant, te verzekeren dat, in den omgang met zulke lieden, mijne, onze toekomst besloten ligt. Bederf dus, door eene belachelijke kinderachtigheid, den indruk niet, dien wij op hun maken. Ga heden met uwe moeder niet uit.
fientje
(met een zucht).
Ik zal gehoorzamen.
herman
(haar omhelzende).
Gehoorzamen! Het is geen bevel dat ik u geef, Josephine; het is een verzoek dat ik u doe, een verzoek in ons beider belang. | |
Tweede tooneel.
de vorigen, frederik.
frederik.
Verschooning, Herman... (groetende) Mevrouw....
herman.
Ha! Frederik; wat leidt u hier?
frederik.
De patroon verzoekt u eens naar het magazijn te komen.
herman.
Vergeet de patroon dat het zondag is?
frederik.
Dat vergeet hij voor mij alle weken!
herman.
Voor u, dat versta ik; gij zijt kantoorklerk, gij vindt bezigheid in uwe boeken; maar ik reis de gansche week, en 's zaterdaags avonds breng ik den uitslag mijner werkzaamheden te huis, en stel ik al mijne zaken behoorlijk in regel. Dat is om 's zondaags vrij te zijn.
frederik.
Nu is het een verschil, Herman. Er is een uwer klanten gekomen, die u gaarne persoonlijk spreken zou.
herman.
Zoo! Dan vlieg ik. (hem ter zijde nemende) Spreekt de patroon nog van geen betalen?
frederik.
Geen woord. Dat duurt zoo reeds twee maanden. Ik weet niet wat er zal van komen, maar ik geloof dat de patroon... | |
[pagina 25]
| |
herman.
Stil! (luid, tot Fientje) Josephine, ik loop eens gauw tot daar. Kwam er iemand mij vragen, zeg dat ik aanstonds terugkom. (Stil tot haar) Gij zult mijn verzoek niet vergeten?
fientje.
Wees gerust.
herman
(terwijl hij haar de hand drukt).
Tot straks. Kom Frederik. (Herman en Frederik af).
| |
Derde tooneel.
fientje,
alleen.
Wat uitvlucht zal ik zoeken om mijne moeder te doen begrijpen dat ik haar niet vergezellen kan?... Liegen tegen haar zou ik niet kunnen, en haar in haar eergevoel kwetsen, kan ik nog veel minder. Ha! de afwezigheid van Herman... | |
Vierde tooneel.
de vorige, trees.
trees.
Ha! Fientje, zijt gij daar?... Ik zocht u overal, want het wordt hoog tijd, kind, dat ik mij bereid make. Ik zou niet gaarne te laat aan den ijzeren weg komen.
fientje.
Gij hebt nog drie uren, moeder.
trees.
Die zullen gauw voorbij zijn, en ik vrees maar altijd dat ik heden niet te huis geraken zal.
fientje.
Verveelt gij u hier dan zoo zeer, moeder?
trees.
Mij vervelen! wilt gij wel zwijgen, kind! Neen, ik verveel mij niet; ik zou willen altoos bij u blijven, doch, ik heb uwen vader vast beloofd dat ik heden terug zou zijn. Hij zal aan de statie staan, en zag hij mij niet komen, lieve hemel! hij zou denken dat ik verongelukt was!
fientje.
Anders, moeder, gij weet dat uwe tegenwoordigheid mij nooit te lang duren zou.
trees.
Of ik het weet! Doch, aan alles moet een einde komen, Fientje. Ik heb u nu gezien, ik ben gerust. Ik weet dat gij te vreden zijt, dat gij het wél stelt, dat is mij voldoende. O! men had mij schoon te zeggen: bekommer u | |
[pagina 26]
| |
over uw kind niet, het is gelukkiger dan gij! Ik geloofde het niet, ik moest het, met mijne oogen, komen zien. Dagelijks zuchtte ik over u; ik dacht dat gij te Brussel ontevreden waart, dat gij oneenigheid met uwen man hadt, dat gij gebrek leedt... In een woord, ik werd ziek door aan u te denken. Uw vader bemerkte dat, en hij zegde mij, verleden woensdag: Trees, zóó mag dat niet blijven duren; morgen zult gij naar Brussel vertrekken! Ik schrikte wat voor den ijzeren weg, doch Bruno, die een spotvogel is, zegde mij, al lachende: als de lucht neêrvalt zijn al de vogelen dood!
fientje.
Peter is dus nog altijd vroolijk?
trees.
Die zal nu niet meer veranderen, kind. Ha! ik heb het u nog niet gezegd, hij komt waarschijnlijk met vader mede naar Brussel.
fientje.
Wat zal ik verheugd zijn hen beiden te zien!
trees.
O! vader telt de weken, de dagen af!
fientje.
Hij zal wel fier mogen zijn, moeder.
trees.
Dat geloof ik! De werkersdecoratie van eerste klas! Iets wat maar zeer zelden wordt toegestaan aan iemand, die nog de decoratie van tweede klas niet bekomen heeft. Doch, voor vader wordt die eervolle uitzondering gemaakt. Zijn meester heeft dat zoo gevraagd; hij heeft doen gelden dat vader reeds dertig jaren, als een voorbeeld van een werker, bij hem in dienst is; dat hij vele verbeteringen aan mecanieken en gereedschappen heeft toegebracht, nuttige uitvindingen heeft gedaan.... wat weet ik al! In een woord hij is laatst bij vader gekomen, en heeft hem aldus aangesproken: Jan Verstrepen, ik heb u den dag vóór den trouwdag uwer dochter gezegd dat ik u eene verrassing bereidde: ziehier wat het was: Ik had voor u de werkersdecoratie van eerste klas aangevraagd; ik heb ze bekomen. Binst de septemberdagen zult gij die naar Brussel gaan halen.
fientje.
Ha! het was die verrassing, waarvan de meestergast.... | |
[pagina 27]
| |
trees.
Ja, kind, dat was het. Doch, ik sta hier nog altoos te praten, en de tijd vervliegt! Ik heb nog eenen heelen hoop boodschappen te doen; voor vader moet ik eene snuifdoos koopen, en voor Bruno eenen Brusselschen kaas.
fientje.
Eenen brusselschen kaas!
trees.
Ja, dat moet hij, kost wat kost, hebben; hij heeft dat eens in zijn leven geproefd, en dat heeft hem gesmaakt.... uw peter is een zonderling man, Fientje... Bij Philibert, de kleermaker, die nu ook te Brussel woont, moet ik het antwoord gaan halen op den brief, dien ik hem heb medegebracht. Kom, Fientje, laat ons nu maar gaan.
fientje.
Ik kan nu niet weg, moeder. Mijn man is daar naar zijn magazijn geroepen; hij verlangt dat ik hier blijve; er mocht iemand komen....
trees.
Maar, ik zal te laat komen, kind.... En ik moet toch mijne boodschappen doen! indien ik maar de stad kende, ik ging alleen....
fientje.
Wilt gij de meid medevragen, moeder?
trees.
Als u dat niet hindert, Fientje....
fientje.
Zeker niet. Zeg maar dat ik haar verzoek mede te gaan.
trees.
Goed. Nu ga ik mij spoeden. Ik zal trachten zoo gauw terug te zijn als het mogelijk is. Tot straks, Fientje (heengaande, links) als ik maar niet te laat aan de statie kom!
| |
Vijfde tooneel.
fientje
(alleen).
Goede vrouw! Zij vermoedt niet dat men de dochter te grootsch maakt om met hare moeder over de straat te gaan. Ha! indien de groote wereld op die wijze de kinderlijke erkentelijkheid, de kinderlijke liefde verstaat, dan is de groote wereld wel ondankbaar, wel gevoelloos! | |
[pagina 28]
| |
Zesde tooneel.
de vorige, casimir.
fientje.
Die man!
casimir
(zeer hoffelijk).
Verschoon mij, mevrouw, over mijne vrijpostigheid zoo maar onaangemeld binnen te treden. Ik denk dat die plichtplegingen voor eenen vriend des huizes, zooals ik, mogen daargelaten worden.
fientje.
Mijnheer.... mijn echtgenoot is afwezig....
casimir.
Zal zijne afwezigheid lang duren, Mevrouw?
fientje.
Dat denk ik niet, Mijnheer. Herman beloofde mij aanstonds terug te komen, doch....
casimir.
Dat het mij dan geoorloofd zij hem hier te wachten.
fientje
(hem eenen stoel biedende).
Mijnheer....
casimir
(zonder te zitten).
Indien mijne tegenwoordigheid u niet onaangenaam is, Mevrouw.
fientje.
O!... neen, Mijnheer.
casimir
(zich neêrzettende).
Dan blijf ik, Mevrouw, vermits mij de toelating daartoe gegund wordt. Mocht mijne tegenwoordigheid u de afwezigheid uws echtgenoots wat korter doen schijnen!
fientje
(verwonderd).
Mijnheer....
casimir
(lachende).
Gij zijt verwonderd, Mevrouw!... Ware het de eerste maal dat het bijzijn van eenen vriend des huizes, de vrouw, over de afwezigheid van haren man, troosten zou?
fientje.
Wilt gij mij beleedigen, Mijnheer?...
casimir.
Daarvoor behoede mij God!... Ik scherts, Mevrouw. Ik weet wel dat ik over u een ander denkbeeld hebben moet dan over het grootste getal onzer hedendaagsche dames; dat gij eene onwankelbare, trouwe gade zijt. Eene vrouw, die slechts voor haren man leeft, slechts aan haren man denkt!
fientje.
Is dit niet de plicht der vrouw, Mijnheer?
casimir.
Zoo spreekt gij, beminnelijke dame, omdat uw | |
[pagina 29]
| |
huwelijk uit wederzijdsche liefde is voort gesproten. Doch hedendaags is zulks het gebruik niet meer. De meeste huwelijken zijn het gevolg eener geldelijke berekening. De ouders der vrouw wegen de fortuin of den naam, die de bruidegom hunne dochter medebrengt, terwijl de ouders van den man de duizenden tellen, die door de vrouw, bij die huns zoons zullen gevoegd worden. Om deugd of schoonheid wordt zelden gevraagd; dikwijls, zeer dikwijls, worden tweelieden vereenigd, die elkander nauwelijks gezien hebben.
fientje.
Hoe kunnen zij dan elkander beminnen?
casimir.
O! zij beminnen elkander niet, Mevrouw, en treuren daar ook maar zeer weinig over. De man behoudt zijne vroegere betrekkingen, terwijl de vrouw troost zoekt bij eenen zijner neven of vrienden.
fientje.
Ik mag zulke taal hier niet langer dulden, Mijnheer!
casimir.
Het is het gebruik der groote wereld, Mevrouw.
fientje.
Hoe veracht ik ze, uwe groote wereld! Uwe wereld, die gebiedt dat men zijne afkomst moet loochenen, wanneer die afkomst niet hoog genoeg geplaatst staat; uwe wereld die den graad van genegenheid, van achting en liefde, naar het cijfer der fortuin berekent; uwe wereld, die toelaat dat de echtgenoot een overspeler en de vrouw eene boeleerster zij! O! ik veracht ze, Mijnheer, ik veracht ze!
casimir
(rechtstaande).
Wij, vrienden uws echtgenoots, moeten uwe zienswijze wel betreuren, Mevrouw. Gij, zoo schoon, zoo bevallig, zoo wellevend! Gij, die door een' enkelen oogslag, twintig slaven aan uwe voeten zoudt zien knielen...
fientje.
Genoeg, Mijnheer! Ik behoor mijnen echtgenoot; ik heb hem trouw gezworen, en ik bemin hem. Ik verlang geene slaven, geene aanbidders rond mij; mijn man is mijn heil; onverdeeld bezit hij mijne liefde. Dat hij mij blijve beminnen, en steeds zal ik gelukkig zijn!
casimir.
Ik bewonder u, Mevrouw, doch, ik ben overtuigd dat weldra andere gedachten... | |
[pagina 30]
| |
fientje.
Nooit, Mijnheer! Wat toekomst mij ook beschoren zij, steeds zal ik onthouden dat de plichten der vrouw heilig zijn! Uwe groote wereld lacht met die plichten, en trapt ze met de voeten! Mijne ouders hebben mij dat anders geleerd, Mijnheer, want mijne ouders behooren tot de groote wereld niet... O! thans beken ik zulks met fierheid... mijne ouders behooren tot het volk... Ik ben een volkskind, Mijnheer, en bij het volk leert men dat eene plichtvergetende vrouw een laag, een verachtelijk schepsel is!
casimir.
Wat zijt gij schoon in die vervoering!
fientje.
Vertrek, Mijnheer, vertrek!
casimir.
Hebt gij mij niet toegelaten hier uwen echtgenoot af te wachten?
fientje.
Ik heb u niet toegelaten mij te beleedigen!
casimir.
U beleedigen! Daaraan heb ik immers niet gedacht! Ik heb u de gebruiken der groote wereld afgeschetst, doch steeds, ten uwen opzichte, eene uitzondering gemaakt. Gij zijt het voorbeeld aller echtgenoten, ik beken het gaarne, en maak mijnen vriend Herman mijn hartelijk compliment over zijne keuze.
fientje.
Ik kan hem over de keuze zijner vrienden geen geluk wenschen.
casimir.
Gij beoordeelt ons slecht, Mevrouw.
fientje.
Herman zal zelf kunnen oordeelen, wanneer ik hem uwe woorden zal mededeelen.
casimir
(glimlachende).
Vergeet er dan ook uwen geestdriftigen uitroep niet bij te voegen: Ik ben een volkskind! Ik veracht de groote wereld!
fientje.
Gij zijt een verfoeilijk mensch!
casimir.
Die goede Herman, die ons zijne vrouw als de dochter eens rijken koopmans voorstelde! Hoe zal hij u danken over uwe bekentenis, Mevrouw!
fientje.
O! ga heen, Mijnheer, ga heen!
casimir.
Ik blijf, Mevrouw, ik blijf. Herman kan niet toeven te komen, en het zal mij een waar genoegen zijn hem, in uwe tegenwoordigheid, onze samenspraak letterlijk over te brengen. | |
[pagina 31]
| |
fientje.
O! doe datniet, Mijnheer...
casimir.
Gij begrijpt dus eindelijk dat het beter ware zou hij daarvan niets vernam! Gij hebt gelijk, Mevrouw; hij zoo u uwe woorden niet vergeven. Herman wil in de wereld aanzien verwerven, goede betrekkingen aanknoopen en onderhouden. Hij handelt verstandig, Mevrouw, want, vroeg of laat, misschien eerder dan gij denkt, kan hij noodig hebben die betrekkingen te benuttigen.
fientje.
Wat wilt gij zeggen?
casimir.
O! weldra zal het geen geheim meer zijn. De patroon uws echtgenoots is zijnen val nabij; hij begint het vertrouwen te verliezen. Weldra zal hij zijne magazijnen moeten sluiten. Herman zal zich dan herinneren dat hij vrienden heeft, die hem kunnen de hand reiken; dat zijn vriend Casimir....
fientje.
O! ware ik in zijne plaats, ik bedelde liever dan iets aan u verschuldigd te zijn!
casimir.
Herman zal verstandiger zijn dan gij, Mevrouw. | |
Zevende tooneel.
de vorigen, herman.
herman.
Ha! daar is die goede Casimir! Waaraan heb ik zoo vroeg uw bezoek te danken?
casimir.
Ik moest hier voorbij, en zegde bij mijn zelven: gaan wij den vriend Herman eens goeden dag wenschen, en hem, met zijne dame, uitnoodigen, dezen avond, eene plaats te komen nemen in de logie, die ons, voor de vertooning, in den Muntschouwburg is aangeboden.
herman.
Die goede vriend!
casimir.
Gij aanvaardt, niet waar?
herman.
Ongetwijfeld.
fientje
(ter zijde).
De valschaard!
casimir.
Ik zal u komen afhalen. Thans vertrek ik. (groetende) Mevrouw... (tot Herman) ha! ik vergat nog u een nieuws mede te deelen dat u niet onverschillig kan laten: Ik ga den handel voor eigen rekening beginnen.
| |
[pagina 32]
| |
herman.
Zoo!
casimir.
Na nieuwjaar.
herman.
Gaat gij u als wisselaar plaatsen?
casimir.
Neen, vriend, neen. Ik zeg vaarwel aan den fondsenhandel, ofschoon die niet te versmaden is, en ik er al een rond sommeken mede gewonnen heb. Doch de geldbaan is slibberig; de minste ongunstige politieke omstandigheid kan u, op éénen dag, van rijk dat gij waart, arm maken. Eene krisis in handel of nijverheid boort u in den grond. Zie mij, bij voorbeeld; ik heb eene fortuin in handen, doch moest ik duizend frank in speciën betalen, het ware mij onmogelijk; mijne fortuin bestaat in staatspapieren en in wissels op de voornaamste huizen des lands. Welnu, moest morgen ergens oneenigheid oprijzen, tusschen eenige mogendheden van Europa; moest het tot eenen oorlog komen, mijne staatspapieren verloren bijna alle waarde; de goede huizen konden springen, en mijne wissels werden tot boterpapier verlaagd.
herman.
Zulke schielijke veranderingen zijn thans niet te vreezen.
casimir.
Wat weten wij ervan! Keizers en koningen reiken elkander de hand, drukken zich onderling eenen broederkus op de wang, terwijl zij in het hart eenen wrok tegen elkander voeden, en maar eene nietige omstandigheid afwachten om Europa in vuur en vlam te steken. Zij prediken overal vrede, terwijl zij hunne legers dagelijks versterken en de vernielendste moordtuigen hunnen soldaten in de hand geven. Europa bemerkt dien toestand maar al te wel; de volkeren zijn achterdochtig op de groote legers der groote monarken, op de nieuwe uitvindingen van geweren en kanonnen, en zij stellen geen vertrouwen in de woorden, in den handdruk en den broederkus der gekroonde hoofden. Daardoor verkwijnt de handel en daalt menig huis naar zijnen ondergang.
herman.
Inderdaad.... de handel staat in België stil.
casimir.
Zeg: in gansch Europa! Daarom ook is de geld- | |
[pagina 33]
| |
handel gevaarlijk. Welnu, ik wil iets zekerder, iets meer winstgevend aanvangen: Ik word graankoopman.
herman.
Gij!
casimir.
Waarom niet! De menschen kunnen schoone kleederen, prachtige meubelen, kunstvoorwerpen ontberen, doch brood hebben zij altijd noodig. Ik ga gansch mijne fortuin in het graan steken.
herman.
Uw gedacht kan goed zijn.
casimir.
Het is overheerlijk! Ik ken de zaken van dicht bij, vriend. De graanhandel is mijn droom; vroeger heb ik dien, voorrekening van vreemden gedreven, en zoo ik hem hier niet eerder heb aan de hand genomen, was het enkel omdat mijn kapitaal niet zwaar genoeg woog; ik heb het willen vergrooten, en ben daarom begonnen met in de fondsen te spelen. Nu ben ik in staat mijnen droom te verwezentlijken. Ik wil den handel op eene zeer groote schaal inrichten; zelfs zal ik iemand moeten zoeken die vlijtig en wel ter tong is, een goed reiziger, dien ik misschien wel medehandelaar maken zou, omdat hij, met meer vlijt en zorg nog, de belangen des huizes zou waarnemen.
herman.
Dat is zeer verstandig geredeneerd.
casimir.
Fortuin zou hij niet noodig hebben; al wat ik vragen zou, ware dat hij een deftig man zij, gewoon met handeldrijvende personen om te gaan... En zie... maar neen, dat zou u niet bevallen.
herman.
Wat?
casimir.
Gij zijt te goed geplaatst, en te vreden waar gij nu zijt.
herman.
Ik?... zoudt gij denken dat ik met u, als medehandelaar...
casimir.
Wien zou ik beter kunnen kiezen?... waart gij niet zoo goed geplaatst...
herman.
Ik denk er over zooals gij; de handel kan verkwijnen... ik kon zonder plaats vallen... ofschoon ik wel voort kon... ik ben niet zonder eenig spaargeld, en een jaar, zelfs meer, zonder plaats te zijn, zou mij niet noodzaken iemands hulp in te roepen... | |
[pagina 34]
| |
casimir
(ter tijde).
Dat moest ik weten! (luid) Hoe! gij zoudt dus geneigd zijn met mij handel te drijven?
fientje.
(ter zijde).
Ik vermoed een helsch plan...
herman.
Ik zou er gelukkig en gevleid over zijn.
casimir.
Waarlijk! Dan spreken wij daar later nog verder over... Wij zijn nog maar in het begin van September en ik wil slechts na Januari beginnen. (hem de hand reikende) Thans verlaat ik u. Tot heden avond; vergeet niet dat ik u kom halen voor de vertooning.
herman.
Ik zal u wachten.
casimir
(nogmaals groetende).
Mevrouw... (heengaande, ter zijde) Wij komen nog vóór den avond terug.
| |
Achtste tooneel.
herman, fientje.
herman.
De waarde vriend weet niet wat pak zijn voorstel mij van het hart neemt! Ziet gij nu, Josephine, dat het niet slecht is goede vrienden te hebben?... (Fientje antwoordt niet - haar bij de hand nemende) Gij ziet er treurig uit, liefste... Wees vroolijk; gij hebt het gehoord, eene gelukkige toekomst staat voor ons open.
fientje.
Eene gelukkige toekomst!
herman.
Gij schijnt er aan te twijfelen!... 't Is omdat gij de bekwaamheid, de bedrevenheid van Casimir niet kent. Wij zullen slagen, wees er zeker van... Hoe! gij blijft neêrslachtig... Ha! ik begrijp... het gepraat uwer moeder... Denk daar niet te veel aan, Josephine. Schik u nu wat op, ten einde gereed te zijn, wanneer Casimir ons komt afhalen.
fientje.
Verschoon mij, Herman, ik verlang heden avond te huis te blijven.
herman.
Maar, dit ware onbeleefd! Casimir biedt ons eene plaats in zijne logie aan, en gij zoudt die niet aanvaarden!
fientje.
Ik zou mij vervelen in den schouwburg.
herman.
Gij, die er zooveel van houdt!... Wat meer is, Josephine, Casimir rekent op ons; ik heb hem ons woord gegeven. | |
[pagina 35]
| |
fientje.
Ga alleen, Herman, ik smeek u!
herman
(ongeduldig).
Josephine, gij maakt mij lastig! Wij mogen Casimir thans geene redenen tot ontevredenheid geven, na het aanbod dat hij mij zooeven gedaan heeft.
fientje.
Stel er geen betrouwen in, Herman.
herman.
Gij verveelt mij met uwe vrees, met uwe achterdocht! Casimir is een rechtzinnige vriend, een man die mijn geluk, mijne fortuin in handen heeft. En, nu zal ik het u maar zeggen, er loopen zonderlinge geruchten over mijnen patroon; zijne zaken...
fientje.
Ik weet het.
herman.
Ha! gij hebt dus de woorden van Frederik gehoord? Ik vreesde het, hij sprak te luid daarover. Nu, nu, gij moest het toch weldra vernemen. Ik ging dus zonder plaats vallen, en zou wellicht niet spoedig eene andere gevonden hebben; de zaken gaan slecht; ik dacht reeds dat wij alles zouden moeten opleven, wat wij bezaten. En juist in dien toestand, komt Casimir ons eene reddende hand reiken, ons misschien van verval bevrijden. En gij zoudt hem in dezen oogenblik willen onaangenaam zijn! Dat kunt gij niet ernstig meenen!
fientje
(smeekende).
Laat mij hier blijven, Herman.
herman
(gram).
Gij zult medegaan! Het overschiet mij. Nooit heb ik u de kinderachtige grillen zoover weten drijven.
fientje.
Dwing mij niet; ik zou u niet kunnen gehoorzamen!
herman.
Hoe! gij zoudt u verstouten...
fientje.
Ik zal niet medegaan!
herman.
Ik gebied het u!
fientje
(weenende).
Herman... Het is de eerste maal dat gij mij aldus aanspreekt. O! gij doet mij wel zeer aan het hart!
herman.
Josephine, vergeef mij dit woord mij in vervoering ontvallen... doch, beken dat gij er mij toe gedwongen hebt... Waarom zijt gij niet redelijk?... Zeg dat gij zult medegaan. | |
[pagina 36]
| |
fientje.
Gij zijt meester, en gij hebt bevolen: Ik zal gehoorzamen!
herman
(haar omhelzende).
Kind! Begrijp toch dat ik niets dan uw geluk betracht! | |
Negende tooneel.
de vorigen, trees.
trees.
Nu zal ik zeker mogen spoed maken, om niet te laat te komen.
fientje
(haar toesnellende).
Moeder!
trees
(verwonderd).
Wat hebt gij, kind?... gij hebt geweend!... (zij beziet ondervragend Herman).
herman.
Gij gaat immers vertrekken!
trees
(Fientje omhelzende).
Goed Fientje!... Kom, kind, kom, droog uwe tranen af. Nu zal ik al eens meer komen, en gij zult al eens naar Gent ons een bezoek brengen. Zoo zullen wij elkander zeer dikwijls zien. Kom nu mede naar de statie.
herman
(ter zijde).
Dat nu nog!
fientje.
O! ja, moeder, ik wil u zoover mogelijk vergezellen. (Herman beziende) Ik mag haar niet alleen naar de statie laten gaan.
herman.
Er blijven u nog twee uren over; gelief u eerst wat op te kleeden, Josephine, opdat gij, na het vertrek uwer moeder, zulks niet meer zoudt te doen hebben.
trees.
Opkleeden! Fientje is zóó goed genoeg... zij is gelijk eene princes!... En daarbij, wij hebben den tijd niet meer... ik moest eens te laat komen?
herman.
Ik ga dadelijk een rijtuig bespreken; dat voert u, in vijf minuten, aan de statie; gij hebt niets te vreezen.
trees.
Ge zegt dat, schoonzoon...
fientje.
Ik heb niet veel tijd noodig, moeder; ik verzeker u dat wij niet zullen te laat komen.
herman.
Ik ga voor het rijtuig zorgen, (ter zijde) In een rijtuig worden zij niet gezien. (af).
| |
[pagina 37]
| |
Tiende tooneel.
trees, fientje.
trees.
Wel! wat heb ik geloopen en gekocht! De meid was geladen gelijk een paard. Ik heb een' overgrooten kaas en eene schoone snuifdoos mede; en weet gij wat nog, kind? eene wollen deken... Wat is dat hier goedkoop in die groote winkels!... Eenen wollen rok heb ik mij ook gekocht... en zes zakdoeken voor vader; hij heeft er maar zes meer; dat zal hem te pas komen... en ik vind dat hier zoodanig goedkoop... te Gent betalen wij dat veel duurder!
fientje.
Het is er misschien ook veel beter, moeder. | |
Elfde tooneel.
de vorigen, philibert.
philibert
(op de middendeur kloppende).
Bazin Trees!
trees.
Het is Philibert; ik heb hem niet te huis gevonden. (zij opent de deur).
philibert
(binnentredende).
Goeden dag, bazin Trees; goeden dag, Madam.
trees.
Ik ben te uwent geweest.
philibert.
Ik weet het, bazin. Gij waart juist weg toen ik te huis kwam. (eenen brief uit den zak halende) Zoudt gij zoo goed willen zijn, bazin Trees, dien brief eens aan mijne moeder af te geven, en haar te zeggen dat ik het zeer goed stel; dat het werk wel niet al te goed gaat, maar dat het zal beteren?
trees.
Wat ge zegt! Het werk gaat niet te goed! Ik dacht dat er te Brussel nooit werkvolk genoeg was.
philibert.
Het gaat te Brussel al weinig beter dan te Gent. Ik geloof dat ik terug naar Parijs ga trekken. Parijs à la bonne heure! Daar wint men geld zooveel men wil!
trees.
Gij zijt er nogtans niet rijk van terug gekomen, Philibert; ik herinner mij nog dat uwe teenen door uwe schoenen staken. | |
[pagina 38]
| |
philibert.
Ja, men wint veel geld, maar men doet er ook veel op. Iets wat toch zeker is, is dat de werkman te Parijs een baronsleven heeft, vergeleken bij het leven in België; men wordt er gerespecteerd; men drinkt er wijn; men gaat naar de voornaamste koffiehuizen; men leeft er sans gène, zonder vrees, zonder achterdocht voor den dag van morgen.
trees.
En ik, die mij heb laten wijsmaken dat er te Parijs al zooveel, nog meer armoede is dan in ons land; dat de menschen er slordig en losbandig leven; dat men er zich niet mag roeren, noch een woord te veel zeggen, zonder door spioenen, of policiemannen, opgemerkt en aangehouden te worden...
fientje.
Willen wij ons gereed maken, moeder?
trees.
Gij hebt gelijk, Fientje. Ik zal nog zoo lang staan babbelen tot dat ik te laat aan de statie zal komen... Nu, Philibert, ik zal uwen brief afgeven.
philibert.
Ik dank u op voorhand. Zoudt gij ook eens willen mijne groetenissen overbrengen aan Stansken Vliegers?
trees.
Dat zal ik doen. Kom nu, Fientje. Tot wederziens, Philibert.
philibert.
Goede reis, bazin Trees. (Casimir komt binnen) De complimenten aan den man, als 't u belieft.
fientje
(Casimir bemerkende).
Kom, moeder, kom! (Trees en Fientje af, links).
| |
Twaalfde tooneel.
philibert, casimir.
casimir
(ter zijde).
Wie is die vrouw?
philibert
(Trees achterna roepende).
En aan Bruno, als ge zoo goed wilt zijn. (na eene poos) Gaan wij nu nog wat in het park wandelen. (hij wil hêen doch ontmoet Casimir bij de middendeur) Verschooning, Mijnheer...
casimir.
Gij schijnt hier met de lieden van den huize gemeenzaam om te gaan, Mijnheer. Zijt gij een vriend van Herman? | |
[pagina 39]
| |
philibert.
Een vriend... dat is het woord niet. Ik was zijn getuige, toen hij trouwde.
casimir.
Zoo!
philibert.
De ouders van Fientje zijn oude kennissen mijner ouders, en daardoor ken ik ze ook zeer goed; het zijn brave lieden... zij weten dat ik mijne wereld ken... ik ben te Parijs geweest, Mijnheer...
casimir.
Fientje, wie is dat?
philibert.
Wel! de vrouw van Mijnheer Herman.
casimir.
Ha!... inderdaad, ik herinner mij: Josephine! En die oude vrouw, die bij haar was?
philibert.
Hier?
casimir.
Daar aanstonds.
philibert.
Dat is hare moeder, Trees Vanderkalmoes.
casimir
(lachende).
Ha! ha! ha! De grap is goed! ha! ha! ha!
philibert
(ter zijde).
Waarom lacht die nu zoo? (luid) Mijnheer, gelief mij te zeggen of er iets aan mijne kleeding ontbreekt... Ik ben niet gaarne belachelijk... Ik wil vooral dat mijne kleederen mogen gezien worden... want ik durf zeggen dat ik mijnen stiel ken... als men te Parijs geweest is...
casimir.
Heb ik gelachen?... ik weet het niet. In alle geval, was het niet om u. Gij zijt onberispelijk gekleed. (Philibert groet) Gij zijt kleermaker, Mijnheer; de eerste maal dat ik nog een kostuum noodig heb, vraag ik uw adres aan... aan Fientje.
philibert.
Gij zijt wel goed, Mijnheer. Ik zal u, onder alle opzichten, trachten te voldoen.
casimir.
Gij zijt dus een vriend van hare ouders?... Drijft de vader nog al goeden handel?
philibert.
Handel?... wat handel?
casimir.
In wollegoederen, geloof ik.
philibert.
De vader van Fientje, Jan Verstrepen, is werktuigmaker, in het gesticht van Mr Edelaers; hij wint eene redelijke daghuur... maar handel drijven in wollegoederen... gij moet iemand anders bedoelen, Mijnheer. | |
[pagina 40]
| |
casimir.
Inderdaad, ik bedrieg mij! Ik verwar den vader van... van Fientje, met den vader van eenen mijner vrienden, die ook te Gent woont.
philibert
(groetende).
Tot wederziens, Mijnheer. Ik recommandeer mij, voor het vervaardigen van alle slag van manskleederen.
casimir.
Ik zal aan u denken. (Philibert af).
| |
Dertiende tooneel.
casimir
alleen.
Zoo! de vader van Fientje is eenvoudig een werkman; hij heet Jan Verstrepen; en hare moeder is een oud gemeen wijf, dat Trees Vanderkalmoes heet! Zooveel had het voorbeeldige Fientje er mij niet van gezegd. Ha! Herman, nu heb ik u in de kneep; nu moet gij al gelooven wat ik u wijs maak, en nu hebt gij mij niets meer te weigeren!... Een jaar, zelfs wat meer, kon hij zonder plaats voortleven... Zijne hedendaagsche bediening kan hem wel vier duizend frank 's jaars weerd zijn... dus... ja, ja, ik zal goed gerekend hebben. Beproeven wij of zijne kas mij zoo goed zal wederstaan als zijne vrouw. | |
Veertiende tooneel.
de vorige, herman.
herman.
Reeds terug, vriend!
casimir.
Ik ben radeloos, Herman, en razend ook!
herman.
Wat is u gebeurd?
casimir.
Ik heb u mijn plan medegedeeld, nopens den graanhandel...
herman.
Welnu?
casimir.
Welnu, bij het verlaten uws huizes, ontmoet ik eene oude kennis, eenen pachter, die vroeger warm zat, maar nu, voor het oogenblik, volstrekt geld noodig heeft. Ik heb, toen ik voor anderen werkte, meer dan eenen koop met hem gesloten. Hij was verheugd mij te ontmoeten, en stelde mij | |
[pagina 41]
| |
eene zaak voor, die goud weerd is. Een hoop graan, dien hij mij, voor vijf duizend frank, wil afstaan, en die er mij, ten minste, zes duizend moet opbrengen. Twintig per honderd winst!
herman.
Inderdaad.... eene schoone zaak.
casimir.
Ik sloeg aanstonds den koop toe, gelukkig van zoo goed mijne nieuwe loopbaan in te treden. De pachter moest aanstonds geld hebben; ik gaf hem dezen wissel, op het huis Krelers en Co; hij weigerde hem!
herman.
Welhoe! mistrouwt hij een der beste huizen van het land?
casimir.
Dat wel niet, maar hij heeft oogenblikkelijk klinkende speciën noodig.... De bankhuizen zijn heden gesloten, en gij begrijpt dat ik bij de wisselagenten, met het handteeken van Krelers en Co, niet wil rondloopen. Zij kennen mij allen, en zouden wel veronderstellen dat ik naar die arme vijf duizend frank, geene drie weken, wachten kan! De wissel vervalt den 31 dezer.... Kon ik nu maar, voor eenige dagen, vijf duizend frank bekomen.... O! ware het geen zondag!
herman.
Gij zult die gemakkelijk, bij eenen der vrienden, vinden.
casimir.
Gij denkt toch niet, Herman, dat ik iedereen met den toestand mijner geldkas wil bekend maken!... Voor u maak ik een onderscheid.... vrienden zooals gij heb ik niet veel. Daarenboven, wie zal ik nu te huis vinden?... En die pachter is haastig, zeer haastig.... O! zie, ik ben woedend! zulke schoone zaak moeten laten ontsnappen!
herman.
En die wissel vervalt den 31 dezer?
casimir
(hem den wissel toonende).
Zie.
herman.
Inderdaad.... en door Krelers en Co aanvaard.
casimir.
Die som hebt gij zeker ook niet in huis?...
herman.
Vijf duizend frank.... Ik had zooveel in obligatiën op Brussel, doch daar ik wel eerlang geld kon noodig hebben, heb ik die, de verleden week, door Frederik laten uitwisselen.... | |
[pagina 42]
| |
casimir.
O! dan zijn wij gered! Waarom zegdet gij mij dat niet eerder, Herman?
herman.
Gij begrijpt, Casimir.... Ik durf mij zoo niet, in eens, ontblooten....
casimir.
Staat het huis Krelers en Co u geene borg voor uw geld?
herman.
Ja.... maar, gij zegdet het zelf, de kleinste politieke omstandigheid kan het beste huis in den grond boren.
casimir.
En ik dan!... Ben ik hier niet? Eene politieke omstandigheid zou het nooit zoover brengen, dat ik geene vijf duizend frank meer zou kunnen verwezentlijken. Wat hebt gij te vreezen?... Aan mijne eerlijkheid twijfelt gij toch niet, hoop ik....
herman.
Neen.... Maar zie, die vijf duizend frank.... dat is alles wat ik in de wereld bezit.... Men weet niet wat er kan gebeuren, en ofschoon de ouders mijner vrouw....
casimir
Nu, nu, spreken wij er niet meer over! Ik zal maar den koop laten varen. Er zullen er zich nog anderen aanbieden, minder voordeelig wel is waar....
herman
(nadenkend).
Ken ik niemand, die....
casimir.
Bekreun er u niet meer om; ik ga den koop afzeggen. Vergeet niet dat ik u dezen avond kom halen. Zorg dat uwe vrouw gereed zij, opdat wij in tijds komen.
herman.
Zij zal gereed zijn.
casimir.
Als hare moeder haar niet te lang bezig houdt.... Die oude vrouwen....
herman
(angstig).
Hare moeder!... Gij weet dat hare moeder hier is?...
casimir.
Ik heb haar gesproken; zij heeft mij haren naam gezegd.... wacht eens.... Trees.... Trees Vanderkalmoes!... ha! ha! ha! wat aardige naam, en wat aardig wijvetje!
herman.
Hoe! zij heeft u gezegd....
casimir.
En haar man, Jan.... Jan Verstrepen.... ha! ha! ha! Ik heb er hartelijk om gelachen.
herman.
Zwijg, Casimir, zwijg, bid ik u!... Gij kent de ouders mijner vrouw; ik heb u tot hiertoe verzwegen dat | |
[pagina 43]
| |
het maar gemeene lieden zijn.... maar nu gij het toch weet, wordt het veinzen onnoodig.
casimir.
Ik denk daar iets, Herman: Indien wij Trees Vanderkalmoes naar den schouwburg medenamen?... Wij zouden ze van voren in de logie plaatsen... dat zou, aan de vrienden, voor veertien dagen, stof tot lachen geven!
herman.
Spot niet langer, Casimir!... Voor u laat ik er mij niet veel aangelegen; gij zijt een ware vriend; voor u moet ik geene geheimen hebben... gij hebt er immers geene voor mij... Doch, de andere kennissen moeten daar niets van weten... Wat zouden zij over mij denken!... Gij zult het geheim houden, niet waar, Casimir?
casimir.
Indien gij het volstrekt wilt...
herman.
Zeker, zeker!... Men moet immers zijnen rang houden... Het is vijf duizend frank die gij noodig hebt, niet waar?
casimir.
Wij spreken daar immers niet meer over.
herman.
Waarom zou ik u die som niet, in ruiling van uwen wissel, geven! Die wissel is geld, en onder vrienden, onder goede vrienden, bewijst men zich, wederzijds, zulke diensten.
casimir.
Nogtans...
herman.
Ik was gek toen ik aarzelde! Ik heb de som hier in mijnen lessenaar. (hij gaat er naartoe en opent hem).
casimir
(ter zijde).
Gevangen!
herman.
Ziehier, vriend. Dit pakje bevat juist vijf duizend frank, in bankbriefjes. (hij geeft hem het pakje).
casimir.
Bankbriefjes, dat zal den pachter bevallen; ik aanvaard ze. Ziehier den wissel. Nu loop ik spoedig den koop sluiten.
herman.
En, aan de vrienden, geen woord van hetgeen gij vernomen hebt, niet waar?
casimir.
Ik heb het reeds vergeten.
herman.
En dezen avond hier, om ons af te halen?
casimir.
Ten zes ure stipt.
herman.
Ik ga mij wat opschikken. (reikt hem de hand) Tot later, Casimir.
| |
[pagina 44]
| |
casimir.
Tot later.
herman
(bij de deur links).
Wat stuk speelt men?
casimir
(bij de middendeur).
La Favorite.
herman.
Het kan niet beter! Ik wacht u. (Af).
casimir
(met de middendeur in de hand).
Hoogmoedige domkop! EINDE VAN HET TWEEDE BEDRIJF.
|
|