gadegeslagen. Te Brueghel in Brabant zag ik voor een paar jaren Hollandsche en Vlaamsche intellectueelen met lange lippen en zonder malsche, volksche gulheid zweeten voor een curiosum van een Bruegheliaansch namaakmaal. Bij de rijstpap kneep niemand in de billen van zijn buurvrouw en de auto's kwamen voor, die de baron en baronnesse uit het laaggezolderd boerenhuisje terugvoerden.
Namaak, die eethouding, valsche wolvendar men en lekmijnlippen, die Brusselsche artisten, die met col en lange haren, het leven der straatschoelies, der Zondagvierders en der poortjesprinsen uit de volksche Hoogstraat gaan simuleeren, de tippen der tong aan de gerechten steken, en daarna hun honger gaan stillen in de restauraties van Continental, Métropole of Luxembourg.
Neen, dat pallieteren van den eenvoudigen Vlaming is grof noch vies. Het is dikwijls een grootsch spektakel, een echt natuurverschijnsel, dat het zien ten zeerste waard is, als ge 't als een verborgen gast door authentieke eters ziet voltrekken. Maar het kan door salonlui niet nagedaan worden. Ik begrijp dat gij griezelt voor in hun vet stikkende Pallieteraars. Dat zij met hun maag de gansche wereld ontdekken en dan niets meer, niets van wat daarachter ligt is erg. Het geluk is inderdaad een eindelooze ontdekkingstocht: het vervalt bij stilstaan.