het sap der herkauwing tevreden. Ik ken geen droeviger dier dan de koe, dat andere herkauwende dier. Meneer Pascal zou zeggen, dat het alle grootheid mist, omdat het zijn droefenis niet kent. Zoo ook, die ronde Vlamingen, die eten met neus en ooren, oogen en mond en van wie nooit eens een traan een saus kan doen keeren.
Ook úw traan, lezer, kan bij het geluk dienstig zijn. Dat gij bijwijlen zonder zin of reden een traan voelt rijzen uit een vreemde beklemdheid is geen hinder om gelukkig te zijn. Integendeel. Bewaar die aanbiddelijke gevoeligheid. Het geluk is gemaakt uit een bezit, waarin nog een heimwee blijft nabestaan, een hebben en nog hunkeren, een reeds verzadigd zijn met een gevoel van nimmer voldaan te worden, en reeds genieten van de belofte, die in haar uiterste volvoering faalt en vlucht.
Wat zouden mijn wenken te beduiden hebben, indien ik ze niet gaf met de vrijheid van geest, die ik uit een herhaalden omgang met u, Hollandschen lezer, uit een werkdadige sympathie en vriendschap voor u heb geput? Wie stoutweg met een tikje clownerie wenken geeft, verdient dikwijls oorvegen in de plaats. Alvorens ze mij toe te dienen, vraag ik dan uw lach.
Laat af te gelooven, dat gij vastgemetseld zit in de nationale idee: ‘Ik behoor tot een stijf en al te deftig volk!’ Het is waarachtig een krach-