dichter, die door de kritiek tot dusver in hoofdzaak is gekenschetst als ‘charmant’. Dit slaat dan vooral op zijn eerste verzen, maar met De taal der dieren bleek hij plotseling heel andere wegen te bewandelen, terwijl hij ons nu met een bundel verrast, die niet alleen weer geheel anders van toon is, maar ook van een verbazingwekkende rijpheid: er is hier inderdaad een dichter van formaat aan het woord. Men kan Schilderkunst klassiek noemen - voor zover Hölderlin klassiek is, en modern - voor zover Rilke en René Char modern zijn. Ik meen althans dat deze invloeden duidelijk in zijn werk te bespeuren zijn, maar het merkwaardige is dat Andreus toch altijd op een of andere manier zichzelf weet te blijven. Hij is misschien de meest proteïsche van de moderne dichters - zoals Picasso het van zijn generatie is -, maar tevens de meest zelfverzekerde, dat wil zeggen: de meest zich-zelf-blijvende. In een van zijn verzen schrijft hij over ‘de stem die men altijd opnieuw moet kiezen’; en zo is elke nieuwe bundel van Andreus dan ook een nieuwe keuze, een nieuw engagement - maar het is dezelfde stem die zich kiest, die zich op steeds weer ander niveau aan zichzelf zoekt te ontdekken.
Modern en klassiek noemde ik zijn laatste bundel; waarmee dan is aangeduid dat het modernisme hier feitelijk het experimentele stadium heeft overschreden en zich een eigen taal heeft geschapen, die weer ‘grond’ weet te halen op een essentieel, het mythische wezen van de mens rakend, niveau. De moderne poëzie in het algemeen immers is overwegend egocentrisch ingesteld, noteert persoonlijke stemmingen en sentimenten, ‘allerindividueelste emoties’; de vernieuwing van het poëtische arsenaal moet in hoofdzaak dienen juist om het persoonlijke van de emotie, de stemming te accentueren. In de laatste verzen van Lucebert, en thans ook van Andreus, zien wij daarentegen een omgekeerde strekking; de modernistische beeldvorming wordt niet gebruikt om de emotie op het persoonlijke toe te spitsen, maar om haar