niet alleen anders, maar zij is ‘de andere’ - een kwalificatie, waarvan het mystiek-magisch karakter uit dieptepsychologie en godsdienstfenomenologie voldoende bekend is. Zij geeft zich niet zonder meer in haar schoonheid, haar waarheid: aan haar ontvonken steeds nieuwe vlammen, maar zijzelf blijft de verborgene, de uit-het-verborgene-appellerende. Daarom: Goethe, Bloem, Vasalis leest de door de ‘andere’ poëzie gegrepene met belangstelling, bewondering, ontroering; Hölderlin, Lucebert leest hij ‘met rode wangen’ - geëngageerd, om een modeterm een diepere zin te geven.
Het ‘twee-poëzieën-stelsel’ houdt nu in: een poëziekritiek en techniek van poëzielezen, die niet van de ‘objectiviteit’ van het zogenaamde ‘eeuwigheids’-principe uitgaat, maar van de magische objectiviteit van het engagement. Het is de objectiviteit van de drang naar het nieuwe kritische evenwicht, waarvan ik sprak; objectief, omdat deze drang niet uitgaat van bedrieglijke ‘eeuwige waarden’, die in laatste instantie subjectief en tijdgebonden blijken, maar van een uit het collectivum voortkomende creatieve doorbraak, die zich manifesteert in het nieuwe ‘klimaat’. Men zal misschien zeggen: maar is dit ‘klimaat’ dan soms niet tijdgebonden? - Ja, wanneer men het gezichtspunt van de ‘eeuwige waarden’ inneemt, die, zoals wij gezien hebben, nu juist bij uitstek tijdelijk bepaald zijn. Wie echter van het engagement uitgaat, plaatst zich op het vlak van de creatie zelf: en het zijn niet de waarden die buitentijdelijk zijn, noch ook de schoonheid, maar wel is het: de scheppende activiteit; op het creatieve vlak immers heeft de mens deel aan de permanente creatie van de kosmos zelf.
Zo ook kan men de poëzie der vijftigers pas lezen, wanneer men zich in haar ‘engageert’. Het engagement echter is geen vrijwillige aangelegenheid: men is door het nieuwe klimaat ‘gegrepen’ of men is het niet. De niet-gegrepene leest van de ‘ene’ poëzie uit, en zal b.v. Elburg, Kouwenaar of Lucebert uiteindelijk waarderen,