willen-zijn een allesoverheersend moedercomplex te distilleren - een driftconstellatie overigens, die hij alweer met de meeste romantische lyrici gemeen heeft. Avondschemer, nacht, huis, boudoir, kasteel zijn, evenals de minnaar die hem met zijn liefde omcirkelt, evenzovele pogingen tot reconstructie van de primaire moeder-kindverhouding, van de geborgenheid van het kind in de omhullende moederliefde. De zeereis-symboliek die zulk een grote rol speelt bij Lodeizen, komt van hier uit gezien eveneens in een ander licht te staan. De tegenstrijdigheid, die er schijnt te schuilen in zijn voorkeur voor avond, nacht en duister, voor de beslotenheid van tuin of boudoir enerzijds, voor de openheid van zee, zon, wind en reizen anderzijds, wordt verzoend wanneer men ze op hun gezamenlijke oorsprong terugvoert: het is immers bekend dat de symboliek van zee en water een moederschootfantasie vertegenwoordigt (water staat voor vruchtwater). Men kan het zeereis- en beslotenheidsverlangen dus als twee kanten van één en dezelfde medaille zien, of, als men wil, als een meer actieve en een meer passieve vorm van sublimatie.
Evenwel, hoezeer ook gesublimeerd, blijft een complex tenslotte een complex, dat wil zeggen: een on-natuurlijk verschijnsel (de term ‘on-natuurlijk’ heeft hier vanzelfsprekend geen enkele ethische implicatie: tenslotte berust onze gehele cultuur op on-natuur; ik gebruik de term uitsluitend om de structuur van Lodeizen's wereld-ontwerp duidelijk te maken). Vandaar dan ook dat noch de Reis, noch het Duister, noch de Ander zijn fundamentele eenzaamheid - de eenzaamheid van de onnatuur - kan opheffen; ook de intiemst-omhullende liefde immers blijft surrogaat, daar de originaire moeder-kindsituatie toch niet te herstellen is:
ik ben omcirkeld door je liefde
Vanhieruit begrijpt men ook beter de wanhoop die spreekt uit regels als: