Helse vertelsels. Deel 1. De el van liefde en andere onstichtelijke historiën uit vrijmoediger eeuwen
(1963)–Paul Rodenko–
[pagina 83]
| |
[pagina 84]
| |
In de oude stad Perugia leefde eens een knappe jongeman van goeden huize, Lorenzo da Grignano geheten. Omdat hij van goeden huize was en zijn vader, die in de veronderstelling verkeerde dat hij aan de universiteit van Perugia rechten studeerde, hem een ruime toelage gaf, beschikte Lorenzo over veel vrije tijd; en omdat hij jong was, gebruikte hij zijn vrije tijd voornamelijk om zich met het oudste spel ter wereld bezig te houden: het spel van de liefde. U weet dat jongelieden, hoe vooruitstrevend zij zich anderszins ook mogen gedragen, in dit ene opzicht altijd oerconservatief plegen te zijn en met niets zo'n haast hebben als de oude traditie voort te zetten. Nu wilde het geval dat Lorenzo, na enige al te gemakkelijke avontuurtjes, zijn oog liet vallen op Mona Lucrezia, de jonge vrouw van de rechter Teobaldo Spina. En dat hij zijn oog juist op haar liet vallen is geen wonder: ik zou tot dichtregels moeten overgaan om de schoonheid van Mona Lucrezia te beschrijven, en zelfs dan zou ik te kort schieten... want kan men levende zonnestralen in woorden vangen?Ga naar eindnoot1. De schoonheid van een vrouw is niet in woorden, maar slechts in daden te vangen, en wanneer men bij gebrek aan beter toch gedwongen is woorden te gebruiken, kan men haar schoonheid alleen op een indirecte manier weergeven, en wel door de reacties te beschrijven die genoemde schoonheid bij het andere geslacht teweegbrengtGa naar eindnoot2.. En wanneer ik u nu vertel dat Lorenzo, die zijn ogen goed de kost placht te geven en heus wel het een en ander | |
[pagina 85]
| |
van vrouwelijke schoonheid gezien had, toen zijn blik in de kathedraal van Perugia (waar de jonge vrouwenjagers zich 's zondags plachten te verzamelen, aangezien dit de meest geschikte plaats en het meest geschikte tijdstip was om de wildstand te overzien) voor het eerst op de mooie Lucrezia viel, van louter emotie flauwgevallen zou zijn als zijn vriend Martello hem niet vastgehouden had, begrijpt u uit deze overweldigende indruk, die Mona Lucrezia op een toch alleszins competent beoordelaar maakte, misschien iets van de moeilijkheden die een rechtstreekse beschrijving van haar bekoorlijkheden zou opleveren... Toen Lorenzo weer enigszins was bijgekomen, was Lucrezia intussen reeds verdwenen; en toen hij zijn vriend Martello vroeg, wie die vrouw geweest was, begon deze te lachen en zei: ‘Niets voor jou, m'n jongen... De reputatie van Mona Lucrezia is net zo vlekkeloos als haar verschijning!’ Lorenzo keek zijn vriend verwonderd aan. ‘Je lacht’, zei hij, ‘je doet net of het niets bijzonders is... Heb je wel goed gekeken? Bedoel je dezelfde vrouw als ik bedoel?’ ‘Natuurlijk’, zei Martello, ‘die vrouw waar je die appelflauwte van kreeg... de vrouw van rechter Spina’. ‘Noem jij het maar een appelflauwte’, zei Lorenzo. ‘Voor mij was het pure extase. Herinner je je de regels van Petrarca, waar hij zijn eerste ontmoeting met Laura beschrijft?’ ‘Jawel’, zei Martello, ‘maar ik ben nu eenmaal geen petrarquist, geef mij maar boter bij de vis. En dat het met dat visje ooit zal boteren kun je wel uit je hoofd zetten’. ‘Je hebt er altijd een vulgaire uitdrukkingswijze op na | |
[pagina 86]
| |
gehouden’, zei Lorenzo, ‘maar in dit geval begrijp ik het niet... We hadden wat vrouwen betreft altijd dezelfde smaak, maar terwijl ik van die Lucrezia helemaal ondersteboven ben, weet jij alleen maar over zuivelprodukten te praten. Nee, ik begrijp het niet... het is de mooiste vrouw die ik ooit gezien heb!’ ‘Dat is ze zeker!’, zei Martello. ‘Nou dan’, zei Lorenzo. ‘Dóét zo'n schoonheid je dan niets?’ ‘Ik pas er wel voor op’, zei Martello. ‘Voor je het weet is het met je gedaan. Nee man, wat vrouwen betreft zeg ik altijd maar: beter een half ei dan een lege dop...’ ‘Lege dop!’, zei Lorenzo verontwaardigd. ‘Je kunt Lucrezia toch zeker niet met een lege dop vergelijken!’ ‘Daar gaat het juist om’, zei Martello. ‘Als ik er toch alleen maar uit de verte naar kan kijken, wat maakt het voor mij dan voor verschil of het een welgevuld ei of een lege dop is? Dan kijk ik net zo lief niet.’ ‘Dat is een filosofie van het jaar nul’, zei Lorenzo. ‘Bovendien hadden we het niet over eieren maar over vrouwen, en eigenlijk ook niet over vrouwen, maar over één vrouw...’ ‘Jawel’, zei Martello, ‘een vrouw waar noch jij noch ik ooit enig plezier aan zullen beleven. Wees toch wijs, man! Iedereen weet dat Mona Lucrezia ongenaakbaar is en dat alle moeite die je doet toch maar boter aan de galg is’. ‘Schei toch eens uit met dat gezwets over boter en eieren!’, zei Lorenzo. ‘Geen enkele vrouw is ongenaakbaar...’ ‘Kan wel zijn’, zei Martello, ‘maar Lucrezia vormt dan de uitzondering die de regel bevestigt. Tientallen mannen hebben hun neus al gestoten...’ | |
[pagina 87]
| |
‘Dan deugde hun neus niet’, zei Lorenzo. ‘Nou, jij hoeft ook niet zo met je neus in de wind te lopen’, zei MartelloGa naar eindnoot3.. ‘Het waren niet de eersten de besten...’ ‘Ik denk toch dat ze Naso's Ars amatoria onvoldoende bestudeerd hadden’, zei Lorenzo. ‘Ik ken zijn handleiding van a tot z en zolang ik me maar domweg aan Naso heb gehouden, heb ik altijd mijn doel bereikt.’ ‘Je doet net of jij de enige bent die Ovidius Naso gelezen heeft’, zei Martello. ‘Ik geloof dat je Naso toch wel een beetje overschat...’ ‘De mijne niet’, zei Lorenzo. ‘Ik heb een ongekuiste luxe-editie.’ ‘Dat zegt in dit geval niets’, zei Martello. ‘O nee?’, zei Lorenzo. ‘We zullen zien... voorlopig houd ik me maar aan het bekende en beproefde adagium: Met Naso op zak
Valt elke vrouw met een smak!’
‘Nou, Lucrezia niet’, zei Martello. ‘Maar als je eerst door schade en schande wijs wilt worden... Kom nou, kerel, de liefde is zo eenvoudig, waarom zou je het je nodeloos moeilijk maken? Kijk liever eens naar dat blondje daar... wat een figuur, wat een lijn! En de manier waarop ze met haar heupen wiegt, vráágt gewoon om een ongekuiste luxe-editie...’ ‘Wat mij betreft mag het een zuiver retorische vraag blijven’, zei Lorenzo koppig. ‘Sinds ik Lucrezia heb gezien bestaat er voor mij nog maar één figuur en één lijn... en ik zweer je dat ik niet zal rusten voor ik haar in mijn armen heb.’ ‘In dat geval ga je een onrustige tijd tegemoet’, zei Martello droogjes. | |
[pagina 88]
| |
‘En wat dan nog?’, zei Lorenzo. ‘Hoe moeilijker de verovering des te groter het plezier.’ ‘Ook dat staat nog te bezien’, zei Martello. ‘Hoezo?’, vroeg Lorenzo. ‘Och, ik weet niet’, zei Martello, ‘men zegt natuurlijk zoveel, maar... Men zegt in ieder geval dat Mona Lucrezia bij al haar schoonheid niet zo erg snugger is en dat haar degelijkheid meer op gebrek aan fantasie dan op iets anders berust’. ‘Dat zeggen natuurlijk de mannen die hun neus gestoten hebben’, lachte Lorenzo. ‘Best mogelijk’, gaf Martello toe. ‘Ik wil je alleen maar waarschuwen...’ Maar natuurlijk sloeg Lorenzo alle waarschuwingen in de wind en jong en zelfverzekerd als hij was, goed belezen bovendien in Ovidius Naso, nam hij als vanzelfsprekend aan dat de ongenaakbaarheid van Lucrezia een sprookje was, uitgevonden door aftandse mannetjes die niet wisten hoe de zaken aan te pakken. Hij, Lorenzo, wist het wel, en begon meteen de zaken aan te pakken zoals zij volgens hem aangepakt moesten worden, met het gevolg dat... nee, moest hij na enige tijd tot zijn grote verbazing constateren: zonder enig gevolg. Weken, maanden gingen voorbij, maar hij was, moest hij tegenover zijn vriend Martello toegeven, nog geen stap en zelfs geen stapje verder gekomen - ook al had hij, zowel in figuurlijke als in letterlijke zin, nog zoveel stappen ondernomen. Hij kon honderdmaal op zijn paasbest gekleed voor haar raam op en neer paraderen - óf zij vertoonde zich niet óf zij zag hem eenvoudig niet; hij kon de sluwste en behendigste koppelaarsters aan het werk zetten - zij moesten stuk voor stuk hun onmacht bekennen; hij kon de fraaiste en vurigste | |
[pagina 89]
| |
epistels schrijven - zij bereikten nooit hun bestemming. Intussen was Lorenzo er de man niet naar om zich hierdoor te laten afschrikken, integendeel: hoe groter de moeilijkheden bleken te zijn, des te heviger werd zijn verlangen naar de onbereikbare Lucrezia, en wat als een snoeverige verliefdheid was begonnen, groeide uit tot een allesverterende hartstocht die zijn vriend, die hem steeds bleker en nerveuzer zag worden, met diepe bezorgdheid vervulde. ‘Houd er toch mee op, kerel’, zei hij. ‘Je ziet toch dat het niets wordt! Denk eens aan al de vrouwen die je in die tussentijd had kunnen hebben... in plaats van je blind te staren op die kouwe kip!’ ‘Kouwe kip? Wat voor kouwe kip?’, vroeg Lorenzo. ‘Nou ja, die Lucrezia van jou...’ ‘Zo’, zei Lorenzo. ‘Mooie vriend ben jij! In plaats dat je me probeert te helpen weet je niets beters te doen dan de... de vlam van mijn hart voor een kouwe kip uit te maken. Enfin’, vervolgde hij bitter, ‘in jouw amoureuze waardenscala betekent een kouwe kip waarschijnlijk al een hele vooruitgang op een lege dop’. Martello negeerde de laatste opmerking. ‘Ik probéér je te helpen’, zei hij. ‘Ik geef je de beste raad...’ ‘Die ken ik langzamerhand wel’, zei Lorenzo. ‘Probeer nu liever eens de op één na beste raad te verzinnen.’ Op dit ogenblik echter werd er geklopt en kwam een van de oude koppelaarsters binnen die Lorenzo met behulp van zijn maandelijkse toelage voor zich aan het werk had gezet. Lorenzo sprong op: ‘En?’, vroeg hij ongeduldig. Het oudje haalde haar schouders op. ‘En... niets’, zei zij. ‘Het is het meest hopeloze geval dat ik in mijn lange praktijk ooit heb meegemaakt.’ | |
[pagina 90]
| |
‘Nou, daar schieten we dan veel mee op’, zei Lorenzo, terwijl hij zich weer moedeloos op zijn stoel liet vallen. ‘Ja, een mens maakt wat mee’, zuchtte het oudje. ‘Ik moet bekennen dat ik die jonge vrouwen van tegenwoordig niet meer begrijp... Als ik haar nu nog aan een afgeleefde grijsaard had willen koppelen... maar een jonge, mooie meneer als u... Een simpel stukje koppelwerk zou je zeggen, en toch... Nee’, vervolgde zij, ‘ik weet het waarachtig niet meer. Ik zie nog maar één oplossing’. ‘Oplossing?’, riep Lorenzo terwijl hij opnieuw overeindsprong. ‘Nou, nee, oplossing is teveel gezegd...’, verbeterde het vrouwtje zich haastig. ‘O’, zei Lorenzo en liet zich weer moedeloos zakken. ‘U bedoelt zeker net als mijn vriend hier dat ik er maar mee moet ophouden’. ‘Ophouden?’, zei de koppelaarster verontwaardigd. ‘Wie praat er over ophouden? Nee meneer, dan kent u me nog niet! Tenzij een van de partijen voortijdig overlijdt, blijf ik net zolang koppelen tot het koppel voor elkaar is. In één geval heb ik er dertig jaar over gedaan... het was het meest stijfkoppige vrouwtje dat je je voor kunt stellen... maar tenslotte hàd ik ze bij elkaar, al waren ze toen allebei in de zeventig zodat het nauwelijks meer een koppel in de technische zin van het woord te noemen was’. ‘Nou’, zei Lorenzo, ‘als dat uw op één na meest hopeloze geval was...’ ‘Ja, wacht even’, zei het vrouwtje, ‘ik moet eraan toevoegen dat de aanbidder in kwestie niet zo best bij kas was...’ Lorenzo haastte zich in zijn buidel te tasten. | |
[pagina 91]
| |
‘Goed’, zei hij, ‘zegt u dan maar wat dat voor enige oplossing is die eigenlijk geen oplossing is’. ‘Ik weet natuurlijk niet of u ervoor voelt’, begon de koppelaarster aarzelend. ‘Maar nu alle andere wegen zijn afgesloten... Het zou u in ieder geval een stapje nader brengen... en dan hangt de rest van uzelf af...’ ‘Nou, vooruit’, zei Lorenzo ongeduldig. ‘Wat bedoelt u?’ ‘Kijk, ik dacht zo... als u maar dagelijks in de naaste omgeving van Mona Lucrezia kon vertoeven... en vooral omdat u nog zo jong bent en van die mooie gladde wangen hebt...’ Bij deze woorden begon Martello te bulderen van het lachen. ‘Mooie gladde wangen!’, riep hij uit. ‘Zeg, ouwe heks, wil je soms zèlf wat van hem?’ ‘Hou jij je er buiten, snotaap!’, zei het oudje venijnig. ‘Dacht je dat ik geen vrijers meer kon krijgen als ik wilde? Zes maanden geleden nog...’ Maar Lorenzo onderbrak haar. ‘Naaste omgeving? Hoezo naaste omgeving? Schiet toch eens op, mens, ik brand van nieuwsgierigheid!’ ‘Het zit zo’, zei de koppelaarster. ‘Toevallig hoorde ik vandaag dat Mona Lucrezia om een... eh... kamerjuffer verlegen zit, en nu dacht ik bij mijzelf...’ ‘Dat het een goed idee zou zijn als u probeerde dat baantje te krijgen? Hm... ik weet niet of uw leeftijd...’ ‘Nee’, zei het oudje, ‘dat het een goed idee zou zijn als u probeerde dat baantje te krijgen...’ ‘Wie? Ik?’, vroeg Lorenzo verbaasd. ‘Ja’, zei zij. ‘De vrouw aan wie Mona Lucrezia gevraagd heeft of ze niet een nette kamenier voor haar wist, is toevallig een goede vriendin van mij... Zo heb ik het | |
[pagina 92]
| |
gehoord en langs deze weg zou ik kunnen proberen u het baantje te bezorgen.’ ‘Maar... maar...’, zei Lorenzo. ‘Of u het ervoor over hebt moet u natuurlijk zelf weten’, vervolgde de koppelaarster, ‘maar u hebt er, met uw welnemen en met een kleine opvulling hier en daar, het figuur voor... En als u de kansen weet te benutten... enfin, dat hoef ik u niet te vertellen...’ ‘Maar...’ Maar het sprak wel vanzelf dat de door liefdesgloed verteerde Lorenzo al spoedig begreep dat dit zijn enige kans was om het avontuur tot een goed einde te voeren, en per Bacco! (een krachtterm die hij wel even voor zichzelf nodig had om zijn juffersrol te compenseren) - per Bacco! hij zou Lorenzo niet zijn als hij, zo dicht in de fysieke nabijheid van zijn aanbedene verkerend, geen middelen zou weten te vinden om het liefdesvuur in haar te ontsteken en haar duidelijk te maken dat een kamerjuffer misschien een nuttige instelling is, maar niet te vergelijken met een kamerheer... En ondanks de spottende opmerkingen van Martello, doorspekt met welgemeende waarschuwingen om zich vooral niet in een wespennest te steken, besloot hij op de suggestie van de sluwe koppelaarster in te gaan en het avontuur te wagen. En zo voltrok zich onder de bekwame handen van de koppelaarster en haar vriendin de metamorfose van de elegante rokkenjager Lorenzo in de bekoorlijke rokkendraagster Loretta, die als kamenier een alleszins presentabele verschijning bleek te zijn. Zo presentabel inderdaad dat vrouwe Lucrezia, toen de nieuwbakken Loretta zich in gezelschap van de bemiddelaarster presenteerde, maar met een half oor naar de welsprekende aanbe- | |
[pagina 93]
| |
velingen van deze laatste luisterde en het lieve kind, dat onmiddellijk haar sympathie gewekt had, zonder lange onderhandelingen engageerde. Overigens was de bemiddelaarster wel zo verstandig geweest, Loretta niet als een ervaren kamenier voor te stellen: ‘Ze heeft nog niet veel ervaring’, zei ze. ‘U ziet zelf dat het nog een heel jong ding is. Maar ze is betrouwbaar, intelligent en leergierig - daar sta ik voor in, en als u haar op de juiste manier aanpakt, mevrouw, garandeer ik u dat u binnen korte tijd een ideale kamenier aan haar zult hebben en de meest verrassende talenten in haar zult ontdekken.’ ‘Daar twijfel ik niet aan’, zei Lucrezia vriendelijk. ‘Ik beloof u dat ik mijn best zal doen, mevrouw’, zei Loretta met een timide stemmetje. ‘Ik vind het wat fijn om zo'n mooie mevrouw te mogen dienen.’ Lucrezia bloosde. ‘Ik zie dat je in ieder geval het talent hebt om complimentjes te maken’, zei zij. ‘Een belangrijk talent voor een kamenier’, merkte de bemiddelaarster op. ‘Een complimentje hier en daar hoort net zo goed bij het toilet van een vrouw als de opschik en de juwelen; het brengt haar in een goed humeur en zoals u weet is een goed humeur het beste middel om een frisse teint te krijgen.’ ‘Nou, als het daar alleen om begonnen was...’, zei Loretta. ‘Die heeft mevrouw zonder complimentjes ook wel.’ ‘O, schalkje!’, lachte Lucrezia. ‘Ik merk wel dat ik me over mijn teint met jou geen zorgen hoef te maken. Als je met je handen net zo handig bent als met je woorden, zul je het vak van kamenier gauw genoeg leren.’ ‘Ik denk dat u zich over mijn handen niet te beklagen | |
[pagina 94]
| |
zult hebben, mevrouw’, zei Loretta. ‘Ik houd van aanpakken.’ ‘Des te beter’, zei Lucrezia, ‘want er valt hier wel het een en ander aan te pakken...’ ‘Dat zie ik, mevrouw’, zei Loretta enthousiast, terwijl zij haar blikken bewonderend over de nobele vormen van haar nieuwe meesteres liet glijden. ‘Waar kijk je eigenlijk naar?’, vroeg Lucrezia. ‘Ik heb het over de rommel in mijn kamer... Ik zit nu al wekenlang zonder kamenier en er moet nodig eens opgeruimd worden. Het lijkt me het beste dat je daar nu maar mee begint.’ ‘O’, zei Loretta wat minder enthousiast. ‘Afijn, mevrouw, ik zal mijn best doen...’
En hiermee aanvaardde Lorenzo dan de Herkulestaak, die hij zichzelf had opgelegdGa naar eindnoot4. en nam als Loretta zijn (haar) plaats in het huishouden van de Spina's in. Een plaats die overigens niet in alle opzichten zo gemakkelijk en plezierig bleek te zijn als Lorenzo zich misschien had voorgesteld; het werd hem al gauw duidelijk dat Lucrezia niet het type vrouw was dat zich door een verrassingsaanval zou laten veroveren. Om zijn kansen niet met één slag te verspelen, zou hij geduld moeten oefenen en met veel takt en omzichtigheid te werk moeten gaan; en geduld te moeten oefenen terwijl hij zijn hand maar hoefde uit te strekken om de begeerde vrucht te plukken, was een beproeving die de temperamentvolle Lorenzo, die het tot dusver zo heel anders gewend was, niet meeviel. En wanneer hij als Loretta mevrouw bij het aan- en uitkleden moest assisteren, schoot hem maar al te vaak het tedescische rijmpje te binnen dat zegt: | |
[pagina 95]
| |
Loretta werden ist nicht schwer,
Loretta sein dagegen sehr.
Over de handigheid van haar nieuwe kamenier was Lucrezia aanvankelijk dan ook niet erg te spreken; Loretta leek wel twee linker handen te hebben die zich bovendien bij voorkeur op plaatsen bevonden waar zij niets te zoeken hadden. ‘Kind toch!’, zei zij dan geërgerd. ‘Je ziet toch wel dat de sluiting hier zit en niet daar... En ik dacht nog wel dat je zo handig was!’ ‘Het spijt me, mevrouw’, zei Loretta. ‘Het komt... het komt misschien omdat ik zo afleidbaar ben.’ ‘Wat leidt je dan af?’, vroeg Lucrezia. ‘U’, zei Loretta. ‘Ik?’ ‘Ja mevrouw’, zuchtte Loretta. ‘Telkens als ik u zie denk ik: hè, ik wou dat ik ook zo mooi was! En dan begin ik te dromen...’ ‘Malle meid!’, lachte Lucrezia. ‘Je ziet er op jouw manier toch zeker ook heel lief uit.’ ‘Misschien op mijn manier...’, zei Loretta. ‘Maar uw manier is beter.’ ‘Tja, m'n kind, daar is nu eenmaal niets aan te veranderen’, zei Lucrezia. ‘We zijn zoals God ons geschapen heeft... Maar kom, treuzel nu niet langer en rijg dat keursje eindelijk eens dicht...’ Zoals men ziet wist Loretta haar onhandigheid altijd wel door een of ander complimentje een gunstige wending te geven, en aangezien Lucrezia daar niet ongevoelig voor bleek, groeide er langzamerhand een intieme verstandhouding tussen Mona Lucrezia en haar kamenier, een sfeer van meisjes-onder-elkaar, om het zo | |
[pagina 96]
| |
maar eens uit te drukken, waarbij Lucrezia steeds meer genoegen vond in het gezelschap van de schalkse Loretta en haar wat flirterig gebabbel. Men zou dus, zo op het eerste gezicht, zeggen dat Lorenzo goede vorderingen maakte; maar in werkelijkheid was het probleem eigenlijk alleen maar verschoven, want het was niet Lorenzo maar Loretta die vorderingen had gemaakt, en het probleem blééf: hoe Lorenzo in de plaats van Loretta te stellen. Daar kwam nog een andere moeilijkheid bij: een moeilijkheid uit een heel onverwachte hoek, die nog eens extra duidelijk maakte hoe zwaar het is Loretta te zijn. Want niet alleen dat Loretta onmiddellijk in de smaak was gevallen bij Mona Lucrezia: ook haar echtgenoot, de edelachtbare heer Teobaldo Spina, had zijn oog al dadelijk met welgevallen op het hupse kamerjuffertje laten rusten. Want terwijl Teobaldo zich tegenover zijn eigen vrouw nogal onverschillig gedroeg (ze sliepen ook in afzonderlijke slaapkamers), behoorde hij buiten het huwelijk om tot het type dat geen rok, mits op adekwate wijze gevuld, met rust kon laten. En zo'n charmant jong ding onder zijn eigen dak was dan ook een verleiding waar hij al helemaal geen weerstand aan kon bieden... En tot haar schrik moest Loretta al spoedig constateren dat zij, toen zij de betrekking van kamenier aanvaardde, buiten de waard had gerekend, de waard die van elke gelegenheid (een toevallige ontmoeting op de gang, een boodschap die zij hem van mevrouw moest overbrengen) gebruik maakte om haar met zijn likkebaardende attenties te achtervolgen. En zo groeide het enkelvoudige probleem uit tot een dubbel probleem, een probleem van aanval én van verdediging: want terwijl Loretta aan de ene kant bezig was | |
[pagina 97]
| |
haar aanvalsplan op Lucrezia te ontwerpen, moest zij zich aan de andere kant tegen de steeds meer opdringende Teobaldo verdedigen; en terwijl zij het ene ogenblik voorwendsels zocht om haar hand zo ver mogelijk onder het hemd van mevrouw te laten glijden, moest zij het volgende ogenblik al haar krachten inspannen om te voorkomen dat de hand van meneer al te ver onder haar eigen rokken zou grijpen. Maar zoals het spreekwoord zegt: wanneer de nood het hoogst is, is de redding nabij. En ongetwijfeld was de nood het hoogst toen Teobaldo, die er de man niet naar was om zich door een onnozel kamerjuffertje te laten afpoeieren en er als rechter van uitging dat al wat zich onder zijn dak bevond vanzelfsprekend onder zijn jurisdictie viel, op zekere dag met geweld de tegenstribbelende Loretta op zijn schoot trok en, terwijl hij haar met de linker hand in bedwang hield, met de rechterlijke haar rokken opschortte en in één beweging door zijn hand tussen haar dijen trachtte te wringen; en het scheelde maar een haar of hij zou de plaats bereikt hebben waar Loretta in Lorenzo overging... maar juist op het kritieke ogenblik, waarop de code pénal in werking dreigde te treden, werd er aan de deur geklopt en moest Teobaldo tot zijn ergernis zijn prooi laten varen en de verdachte (‘belemmering van een ambtenaar in de uitoefening van zijn functie’) op vrije voeten stellen. Maar voor hij opstond om de deur te openen deelde hij de pioenrode Loretta op een toon die geen tegenspraak duldde mee, dat hij haar deze nacht nog op haar kamertje zou komen bezoeken - en wel op de meest vastberaden vrijersvoeten. Toen Loretta van de eerste schrik bekomen was, begon zij over het gebeurde na te denken, en aangezien denken | |
[pagina 98]
| |
onder alle omstandigheden een nuttige bezigheid isGa naar eindnoot5., kwam zij al denkende op een idee - een idee waarmee zij hoopte twee vliegen in één klap te kunnen slaan. En toen zij even later bij Lucrezia binnenkwam en deze vroeg: ‘Kind, wat heb jij? Je ziet er zo verwilderd uit...’, besloot zij meteen de koe bij de horens te vatten en haar plan om van de nood een deugd te maken ten uitvoer te leggen. ‘O mevrouw’, zei zij op huilerige toon, ‘dat komt... o, ik weet niet hoe ik het moet zeggen...’ ‘Begin maar ergens’, zei Lucrezia, ‘dan volgen de woorden vanzelf’. ‘Maar ik weet niet hoe u het op zal vatten...’ ‘Kom nou’, zei Lucrezia, ‘we zijn toch vriendinnen, nietwaar? Je weet dat je bij mij geen kwaad kunt... Zeg het maar, heb je iets gebroken?’ ‘Nee, dat is het niet, maar... het is dat... o, ik weet niet hoe ik het moet zeggen! Het is dat meneer...’ ‘Ja? Wat is er met meneer?’ ‘Hij... hij zit me steeds maar achter m'n vodden!’, flapte Loretta er tenslotte uit. Bij deze woorden werd Lucrezia rood van verontwaardiging. ‘Je vòdden!’, zei zij. ‘Dat is het toppunt! Noem jij de mooie kleren die ik je gegeven heb vodden?’ ‘O... zo bedoel ik het niet, mevrouw’, stamelde Loretta. ‘Ik wilde alleen maar zeggen dat meneer...’ ‘Ach, meneer...’, zei Lucrezia onverschillig. ‘Je weet hoe mannen zijn... Natuurlijk zit hij achter je heen. Je zou het eerste aardige snuitje zijn waar hij niet achterheen zit... Het beste is net te doen of je niets merkt.’ ‘Dat is makkelijker gezegd dan gedaan’, zei Loretta. ‘Ik kan moeilijk doen of ik het niet merk als hij zijn hand onder mijn rokken steekt.’ | |
[pagina 99]
| |
‘Hoe ver?’, vroeg Lucrezia zakelijk. ‘Nou mevrouw, vandaag was hij bijna... eh... hoe zal ik het zeggen?’ ‘Te bevoegder plaatse’, zei Lucrezia, ‘zoals het in de ambtelijke taal geloof ik heet. Tja, dan moet er iets aan gedaan worden... Dat is de eeuwige ellende met die mannen’, vervolgde zij bitter, ‘en vooral als ze in de rechten zitten. Omdat ze het corpus juris uit hun hoofd hebben geleerd, denken ze dat ieder corpus ze de jure toebehoort...’ ‘Nou, aan mijn corpus geen jus!’, zei Loretta. ‘Ik moet er niets van hebben.’ ‘Heb je een hekel aan mannen?’, vroeg Lucrezia. ‘Ik... ik weet het niet. Ik heb nog nooit iets met een man te maken gehad’, zei Loretta naar waarheid. ‘Je bent een gelukkig wezen’, zuchtte Lucrezia. ‘Mannen zijn aterlingen. Ze willen je alleen maar veroveren en als ze je eenmaal hebben, laten ze je links liggen. Geloof me, kind, begin er liever niet aan.’ Loretta sloeg haar ogen neer en deed haar best een verlegen en confuse indruk te maken. ‘Om u de waarheid te zeggen, mevrouw... ik geloof... dat ik het niet eens zou kunnen’, fluisterde zij. ‘Hoezo niet kunnen?’, vroeg Lucrezia. ‘Ja, je moet toch... ik bedoel... ik weet niet zoveel van die dingen af... en wàt een man precies doet als hij je verovert, weet ik ook niet, maar... Nou, ik weet zeker dat het niet kan’, besloot zij met een ongelukkig gezicht. Lucrezia begon te lachen. ‘Ik geloof dat ik begrijp wat je bedoelt’, zei zij, ‘maar maak je daar geen zorgen over, kind. Dat hebben alle jonge meisjes, dat is een moeilijkheid waar een man heus wel doorheen komt!’ | |
[pagina 100]
| |
‘Bij mij niet’, zei Loretta, ‘bij mij is het anders...’ ‘Welnee, dat denken alle jonge meisjes...’ ‘Ik geloof toch van niet’, zei Loretta. ‘Ik heb de beelden bij de fonteinen goed bekeken en op de plaats waar de mannen een soort blaadje hebben, hebben de vrouwen niets...’ ‘Nou, en?’, vroeg Lucrezia. ‘Maar ik heb niet niets... dat is het nou juist’, zei Loretta en barstte plotseling in snikken uit. ‘O mevrouw, als u eens wist hoe ik me schaam!’ ‘Nu kan ik je niet meer volgen’, zei Lucrezia verwonderd. ‘Wat heb je dan?’ ‘Een... ik weet niet wat het is, zoiets raars’, snikte Loretta. ‘Vroeger had ik het niet, maar toen ineens...’ ‘Ineens? Sinds wanneer heb je het dan?’ ‘Sinds een paar weken... sinds ik bij u in dienst ben eigenlijk’, zei Loretta terneergeslagen. ‘En het wordt steeds erger, en daarom schaam ik me zo... Als meneer vannacht op mijn kamer komt, wat moet hij dan wel van me denken?’ ‘Menéér?’, vroeg Lucrezia. ‘Sinds wanneer komt meneer 's nachts op je kamer?’ ‘Hij is er nog niet geweest’, zei Loretta, ‘maar hij zei dat hij vannacht zou komen... Daarom ben ik juist zo in de war. Alstublieft, mevrouw, weet u er niets op te verzinnen? Kan ik niet ergens anders slapen?’ ‘Maak je geen zorgen, kind, ik zal er wel op toezien dat meneer van je afblijft’, zei Lucrezia. ‘Vannacht blijf je in ieder geval bij mij slapen... ik zal wel zeggen dat ik me niet goed voel en dat ik je voor alle zekerheid 's nachts bij me wil hebben. En dan zien we wel verder... Ik kan me tenslotte net zo lang niet goed voelen als ik zelf wil’, lachte zij. | |
[pagina 101]
| |
‘Dan hoop ik maar dat u zich héél lang niet goed zult voelen, mevrouw!’ zei Loretta. En zo verbeidden de drie personages uit ons kleine huiselijke drama dan met zeer uiteenlopende gevoelens de komende nacht: Teobaldo woedend omdat zijn vrouw zo'n inopportuun moment had uitgekozen om onwel te worden (‘echt wat voor haar! zelfs als ze ziek is, loopt een echtgenote je nog in de weg!’); Loretta innerlijk (dwz. als Lorenzo) jubelend omdat haar (bijna reeds zijn) plan tot dusver zo goed geslaagd was; en Lucrezia vooral nieuwsgierig, zoals vrouwen nu eenmaal zijn, naar het wonderlijke niet niets waar de naïeve Loretta zich zo bezorgd om maakte en waar zij in de komende nacht meer van hoopte te vernemen (‘hoewel... och, het zou natuurlijk wel een of andere jongemeisjesverbeelding zijn...’). En aangezien de tijd de gewoonte heeft te verstrijkenGa naar eindnoot6., valt het niet te verwonderen dat de met zulke gemengde gevoelens verwachte nacht inderdaad aanbrak. Hoe Teobaldo de nacht doorbracht, doet in dit verhaal niet ter zake - misschien vertel ik u een andere keer eens de geschiedenis van ‘De nachten van Teobaldo’ -; des te meer de hoogst curieuze wijze waarop de nacht in de kamer van Mona Lucrezia verliep. Want nadat beide vrouwen zich in nachtgewaad hadden gestoken (Loretta, die zeer gegeneerd deed, achter een kamerscherm) en Loretta aanstalten maakte om de kaarsen te doven, zoals zij iedere avond placht te doen nadat haar meesteres zich ter ruste had begeven, zei Lucrezia: ‘Nee, laat de kaarsen nog maar even aan... Ik heb zin om nog wat gezellig te babbelen’. En toen zij samen in bed lagen, begon zij eerst wat over koetjes en kalfjes te praten; maar toen zij merkte dat | |
[pagina 102]
| |
Loretta zwijgzamer was dan anders en in een stijve houding op het uiterste randje van het bed, zover mogelijk van haar af, bleef liggen, zei zij tenslotte: ‘Wat is er met je, kind? Je kijkt zo bedrukt en je bent zo zwijgzaam... Vind je het niet gezellig zo samen in bed?’ ‘Ja mevrouw’, zei Loretta met bevende stem (terwijl Lorenzo de grootste moeite had om zich te beheersen: maar hij moest het spel tot het einde toe volhouden, wilde hij niet alles bederven). ‘Toe, kom een beetje dichter bij me’, zei Lucrezia. ‘Ik zal je niet opeten... Is het soms nog altijd dat rare verhaal van vanmiddag waar je over tobt?’ ‘Ja...’, fluisterde Loretta. ‘Je trilt helemaal’, zei Lucrezia. ‘Kom, je weet hoe ik op je gesteld ben... je hoeft je voor mij toch niet te schamen! Vertel me nu eens precies wat je denkt dat je hebt’, vervolgde zij, terwijl zij wat dichter naar Loretta toeschoof en voorzichtig haar hand onder de zoom van haar nachthemd bracht. ‘Mevrouw, ik val uit het bed!’, riep Loretta. ‘Kom dan ook wat dichterbij, sufferdje’, zei Lucrezia. ‘Zo...’ En ze trok Loretta met een beschermend gebaar naar zich toe, waarbij ze tegelijk van de gelegenheid gebruik maakte om haar hand ongemerkt wat verder onder het nachthemd te schuiven. ‘Nou, zeg nu maar wat het is...’ ‘Ik weet het zelf niet’, zei Loretta die het moment gekomen achtte, opnieuw in snikken uit te barsten en haar betraande hoofdje tegen de boezem van Lucrezia te vlijen. ‘Het is iets... iets wat ik nog nooit gezien heb...’ ‘Maar waar líjkt het dan op?’, vroeg Lucrezia, die door de raadselachtige woorden van haar kamenier steeds | |
[pagina 103]
| |
meer geïntrigeerd werd en, terwijl zij Loretta als om haar te kalmeren zachtjes over de benen streek, haar hand voortdurend hogerop liet dwalen. ‘Het is een soort... slurfje’, snikte Loretta. ‘Slùrfje?’ Van verbazing staakte Lucrezia haar beenmassage. ‘Wat bedoel je daarmee? Toe, kind, doe niet zo bête...’ ‘Ik weet niet hoe ik het anders moet zeggen’, jammerde Loretta. ‘O, o, het is zo verschrikkelijk...!’ Lucrezia richtte zich op, sloeg het beddek terug en greep resoluut het nachthemd van haar kamenier beet. ‘Goed, laat dan maar eens zien’, zei zij. ‘Het zal wel gewoon een of ander pukkeltje zijn...’ Maar Loretta drukte haar beide handen stijf tegen haar knieën en riep wanhopig: ‘Nee, mevrouw, alstublieft... o, ik geneer me dood!’ ‘Toe nou, dom gansje’, zei Lucrezia ongeduldig. ‘Ik heb meer verstand van die dingen dan jij... laat mij nu maar eens kijken waar je je zo bezorgd om maakt...’ En na enig tegenstribbelen liet Loretta zich tenslotte overreden, en met een blos van schaamte (of van iets anders) liet zij haar armen lijdzaam naast zich neervallen en stond Lucrezia toe, het nachthemd tot aan haar navel op te slaan... Lucrezia deinsde ontzet terug. ‘Je bent een màn!’, kreet zij, en, na een korte pauze waarin zij te verbijsterd was om woorden te vinden: ‘Marsj, m'n bed uit!’ Maar Loretta omklemde schreiend haar knieën en verzekerde haar bij hoog en bij laag dat zij géén man was. ‘Heb toch medelijden, mevrouw... u zei zelf dat u zo op mij gesteld was... en ik kan het toch ook niet helpen! Ik bezwéér u dat ik niet weet hoe ik aan dat gekke ding kom... Ik heb er al last genoeg van en... o, | |
[pagina 104]
| |
mevrouw, wat moet ik zonder u beginnen? Alstublieft, jaagt u me niet weg!... Misschien gaat het vanzelf weer over, net zoals het gekomen is...’ Lucrezia bleef eerst een tijdlang zwijgen, maar toen zij op de schokkende schouders van haar kamenier neerkeek, kreeg haar medelijden de overhand. ‘Ik neem aan’, zei zij tenslotte, ‘dat je meent wat je zegt, maar ik moet eerlijk bekennen dat ik er geen steek van begrijp... Weet je werkelijk zelf niet wat dat voor een ding is dat je daar hebt?’ ‘Nee mevrouw, echt niet’, zei Loretta. ‘Weet je dan niet wat mannen op die plaats hebben?’, vroeg Lucrezia ongelovig. ‘Mannen?’ zei Loretta. ‘Een soort blaadje dacht ik.’ Onwillekeurig schoot Lucrezia in de lach. ‘Een blaadje? Maar hoe had je je de liefde... de omgang van man en vrouw dan eigenlijk voorgesteld?’ ‘Ja... ik weet niet... ik dacht dat er uit het blaadje een soort knopje kwam’, zei Loretta, ‘en als je elkaar dan dicht omstrengeld hield, zoals je dat in de liefde schijnt te doen, dat er dan een soort bloempje uitkwam...’ Nu moest Lucrezia zo hartelijk lachen dat het een ogenblik leek of zij erin blijven zou. ‘Een bloempje...’ zei zij tenslotte, ‘of bedoel je een rode kool?’ ‘Ik weet het niet’, zuchtte Loretta, ‘ik heb geen verstand van die dingen...’ En omdat zij aan het lachen van Lucrezia merkte dat de atmosfeer weer voldoende was opgeklaard, richtte zij zich op en vervolgde op treurige toon: ‘Ik zou er in ieder geval wat voor geven als ik weer van dat ding af was...’ ‘Maar hoe ben je er dan aan gekomen?’, vroeg Lucrezia, nu weer op strengere toon. ‘Want, Loretta, begrijp me | |
[pagina 105]
| |
goed: je kunt me nog zoveel vertellen, maar ik geloof het nog altijd maar half... Een vrouw verandert niet zomaar in een man, dat is onzin... Wie heeft daar ooit van gehoord?’ ‘Waarom zegt u toch steeds dat ik een man ben?’, vroeg Loretta pruilend. ‘Omdat...’ Lucrezia haalde haar schouders op. ‘Goed, vertel me dan tenminste hoe het gekomen is.’ ‘Dat heb ik al gezegd’, zei Loretta. ‘Vroeger had ik daar niets, maar sinds ik hier in huis ben is het begonnen... U weet toch dat u altijd zei dat ik zo onhandig was...’ ‘Ja’, zei Lucrezia, ‘dat ben je nog. Maar wat heeft dat ermee te maken?’ ‘Dat kwam door de kriebel’, zei Loretta. ‘De kriebel?’ ‘Ja... of misschien kan ik beter zeggen de groeistuipjes’, zei Loretta. ‘Ik bedoel... telkens als ik met uw toilet bezig was en ik zag hoe mooi u was, voelde ik daar een soort jeuk...’ ‘Wat voor jeuk? Waar? Kind, druk je toch eens wat duidelijker uit...’ ‘Nou, daar’, zei Loretta terwijl zij haar wat omlaaggezakte nachthemd weer oplichtte. ‘Daar waar nu...’ Lucrezia wendde snel haar ogen af. ‘Ja, ja’, zei zij kort. ‘Ga door.’ ‘In het begin was het alleen een soort vage jeuk’, zei Loretta, ‘maar naarmate ik meer van u zag werd het steeds erger en het kriebelde zo dat ik mijn handen gewoon niet stil kon houden. En op de dag dat ik voor het eerst die prachtige, sneeuwblanke boezem van u zag, met die twee rozenknoppen... o, mevrouw, toen was het net of er daar iets barstte... eerst een soort kloppend en duwend gevoel, en toen ineens... alsof | |
[pagina 106]
| |
er een kuiken uit zijn ei barstte. En toen ik 's avonds keek, zag ik dat ik daar waar ik eerst niets had nu een soort knopje had...’ ‘Een knopje?’, vroeg Lucrezia. ‘Ja, het was eerst nog maar heel klein... Maar de volgende dag, toen ik u weer bij uw toilet hielp en de edele lijn van uw hals zag en uw schouders die zo glad en glanzend zijn als ivoor... toen begon het daar weer te dringen en te duwen en ik vóélde het gewoon met een soort schokjes groeien... dat bedoelde ik met groeistuipjes. En die avond zag ik dat het alweer een stuk groter was geworden. En... enfin, zo ging het door. Elke dag ontdekte ik nieuwe bekoringen aan u en met elke nieuwe bekoring die ik ontdekte voelde ik de groeistuipjes weer... er was tenslotte geen houden meer aan, want ik kon het eenvoudig niet laten u steeds meer te bewonderen, en hoe meer ik u bewonderde hoe groter het... ding werd. En dit’, besloot Loretta terwijl zij het ding in kwestie nu zonder enige schaamte ontblootte, ‘is er het resultaat van’. Deze keer wendde Lucrezia haar blikken niet af, maar liet haar ogen met een peinzende uitdrukking op het merkwaardige groeisel rusten. ‘Vreemd...’, zei zij. ‘In het begin dacht ik: zoiets bestaat niet; maar nu je me vertelt hoe het gebeurd is, klinkt het ineens niet meer zo onwaarschijnlijk. De natuur heeft soms wonderbare wegen, en als het waar is dat ik zo mooi ben...’ ‘Dat bènt u, mevrouw’, zei Loretta vurig. ‘En daar moet het vast op een of andere manier van komen. Ik ben maar een eenvoudig meisje en ik begrijp de wegen van de natuur niet zo goed, maar...’ ‘Ik geloof dat ik het begin te begrijpen’, zei Lucrezia. | |
[pagina 107]
| |
‘Schoonheid is, als men de dichters mag geloven, een zon die met haar stralen alles verwarmt wat in haar buurt komt; en ook vrouwen van grote schoonheid worden in gedichten altijd met zonnen vergeleken. Maar zoals je weet is alles wat er op aarde groeit en bloeit het werk van de zon; en als de zon aan de hemel hele bomen uit de grond kan doen oprijzen, waarom zou de zon van de vrouwelijke schoonheid dan niet zo'n kleine vleesplant kunnen doen ontluiken?’ ‘Ja mevrouw, dat zal het zijn’, zei Loretta. ‘Ik kan het wel niet helemaal volgen...’ ‘Je bent nog te jong om het te begrijpen’, glimlachte Lucrezia, ‘en je hebt nog te weinig gelezen. Maar mij is het nu wel duidelijk...’ ‘Ja mevrouw, maar intussen zit ik ermee’, zei Loretta. ‘Zit je ermee? Hoe bedoel je dat?’, vroeg Lucrezia. ‘Nou... eh... wat moet ik ermee doen? U hebt makkelijk praten, maar het groeit nog steeds zoals u ziet... en het bezorgt me een ondraaglijke pijn.’ ‘Pijn?’, vroeg Lucrezia. ‘Ja... ik heb net een gevoel of het ieder ogenblik uit elkaar kan springen... en het klopt en het hamert... Toe mevrouw, u weet zoveel, weet u nu niet een middel om een einde aan die kwellingen te maken?’ Lucrezia keek nog steeds naar de kleine, maar stevige vleesplant en stak er aarzelend haar hand naar uit. ‘Misschien...’, zei zij terwijl haar gezicht plotseling een diep-rode kleur aannam. ‘Wéét u er iets op?’, vroeg Loretta hoopvol. ‘Ach, lieve mevrouw, doet u het dan... ik zal u eeuwig dankbaar zijn!’ En tegelijk vlijde zij zich dicht tegen Lucrezia aan, legde een arm om haar hals en wreef haar wang tegen Lucrezia's gloeiende wang. | |
[pagina 108]
| |
Mona Lucrezia slaakte een diepe zucht. ‘Er is maar één manier’, zei zij, ‘en misschien ben je wel door de hemel gezonden om mij te troosten voor al het leed dat Teobaldo mij heeft aangedaan... Vooruit dan, Loretta, m'n kind, ik zal je laten zien op welke manier men die kwaal van jou behandelt. Wacht...’, vervolgde zij terwijl zij met haar vrije hand haar nachtgewaad opschortte. ‘Kom hier, hier tussen mijn benen...’ En de daad bij het woord voegende, leidde zij het mysterieuze groeisel, dat zij met haar andere hand omklemd hield en dat steeds heviger onder de groeistuipjes te lijden had, naar de plaats die rijk is aan balsem voor dat soort kwalen. ‘Ja, hier’, hijgde zij, ‘oh, hier’, kreunde zij, ‘o-oh, kom dan, kom dan, m'n plantje, m'n musje, m'n haasje, m'n baasje, m'n guitje, m'n fluitje, m'n rose konijn...’ Zo sprak zijGa naar eindnoot7.. Maar hoe het de vleesplant tussen de welgeschapen benen van Mona Lucrezia verging, laat ik gaarne aan uw in deze zaken zeker competente verbeelding over; laat ik alleen zeggen dat hij snel en voorspoedig gedijde, maar op zijn hoogtepunt weer even snel verwelkte... echter alleen om spoedig tot nieuwe glorie op te bloeien. En zo werd het in één enkele nacht vele malen lente en herfst, en de seizoenen volgden elkaar schokkend en bevend, ademloos dringend, zwellend en weer haastig slinkend als in het bekende gedicht Il Tempo van Vasalis. Om kort te gaan (en nu we het toch over verzen hebben): er werd die nacht menig distichon gedichtGa naar eindnoot8. en het resultaat kon niet anders dan een bevrijdende katharsis genoemd worden, niet alleen voor Loretta (maar na zijn nachtelijke prestaties kunnen we gerust weer Lorenzo zeggen), maar evenzeer voor de te lang door haar man verwaarloosde Lucrezia. En uit het voorgaande volgt reeds dat Mona | |
[pagina 109]
| |
Lucrezia meer dan ooit was ingenomen met haar veelzijdige kamenier, en, zoals zij de volgende morgen opmerkte: ‘Die vrouw die je mij heeft aanbevolen had groot gelijk toen ze zei dat je onder goede leiding nog de meest verrassende talenten zou ontplooien... Loretta, kind, je bent de volmaaktste kamerjuffer die een vrouw zich voor kan stellen!’
En hiermee wil ik mijn verhaal dan beëindigen... Hoe het verder is gegaan weet ik niet precies. Sommigen zeggen dat Lorenzo een paar dagen later reeds weer op andere avonturen uit was; en het zou wel waar kunnen zijn, want al had zijn vriend Martello op het voornaamste punt ongelijk gekregen, zijn opmerking over de snuggerheid van Mona Lucrezia sneed toch wel hout: zoals uit mijn verhaal wel gebleken is, blonk de schone Lucrezia nu niet bepaald door snuggerheid uit. En malgré Baudelaire is snuggerheid in de liefde toch óók van belang - zoniet om een man te vangen dan toch om een man te houden. Anderen echter weten te vertellen - maar ja, Perugia heeft altijd bekend gestaan om haar boze tongen - dat Teobaldo Spina er op zeker ogenblik achter kwam, hoe de vork met het kamermeisje in de steel zat en waarom Lucrezia er zo op gebrand was haar 's nachts bij zich te houden. En men zegt verder - maar ja, men zegt zoveel - dat Teobaldo in plaats van, zoals het in de romantische geschiedenissen gebeurt, zijn degen te trekken en het overspelige paar te doorboren, de zaak van een heel andere kant opnam... En nu moet u natuurlijk niet vergeten dat men in die tijd wat de liefde betreft niet zo nauw placht te kijken: ‘Rosa est rosa est rosa’, zoals de befaamde latinist Pietro Gertruda schreef, m.a.w. de ene roos (in de zin van doelwit) is de andere | |
[pagina 110]
| |
waard, zolang er maar valt te schieten; en zelfs de grootste rokkenjager had er niets op tegen, het gerecht zo nu en dan eens te variëren. Bovendien had Teobaldo, die het niet kon verkroppen dat het impertinente kamerkatje hem steeds weer ontglipte, een dure eed gezworen dat hij haar hèbben zou, al moest hij er de wereld voor op zijn kop zetten... Maar zóveel hoefde hij niet eens op zijn kop te zetten; en toen hij de waarheid omtrent zijn vrouw en Loretta ontdekte, ontstak hij niet in gerechtvaardigde toorn, maar dacht alleen aan zijn eed en de schone kans die zich hem bood: en als enige genoegdoening eiste hij een aandeel in de nachtelijke bedrijvigheid en zijn part van de veelzijdige kamerjuffer - waarbij hij zelfs de hoffelijkheid had, mevrouw de vóórrang te verlenen. En al trok mevrouw daarmee enerzijds aan het langste eind, anderzijds had meneer - en daar was het toch om begonnen - ampel gelegenheid om het onwillige kameniertje ervan te doordringen dat men zich niet ongestraft aan de rechterlijke macht onttrekt, dat een rechter over voldoende middelen beschikt om het recht ingang te doen vinden en, tenslotte, dat het recht altijd zegeviert - zo niet a priori, dan toch a posteriori. Zoals gezegd: ik weet niet of dit alles waar is, ma se non è vero è ben trovato; want àls het waar is, zou het onze lichtzinnige geschiedenis in ieder geval een stichtelijke wending geven, een wending die culmineert in de moraal: Probeer een vrouw nooit onder valse voorwendsels te verleiden, want je wordt er zelf de dupe van. | |
[pagina 111]
| |
‘Over dupes gesproken...’, begonnen, zodra de verteller was uitgesproken, drie of vier anderen tegelijk. ‘Ik weet...’ Maar even gelijktijdig als zij begonnen waren hielden zij op, keken elkaar een ogenblik verwonderd aan en schoten toen gezamenlijk in de lach. ‘Tja’, nam een van hen daarop het woord, ‘over dupes hebben wij natuurlijk allemaal wel een verhaal bij de hand; over dupes zijn er zoveel verhalen dat we daaraan alleen al tot aan de jongste dag genoeg hebben. Sta mij daarom toe u een verhaal te vertellen, dat weliswaar óók over dupes gaat - het thema is nauwelijks te vermijden -, maar dat niettemin de verdienste heeft, in meer dan één opzicht bij het vorige verhaal aan te sluiten; en een beetje orde kan geen kwaad. Het gaat namelijk ook over een vrouw die niet al te snugger is (al is het waar dat haar man haar in dit geval in ieder opzicht gezelschap houdt) en voorts over enkele merkwaardige toverkunsten die in geheimzinnigheid niet onderdoen voor de mysterieuze verschijning van de vleesplant in de geschiedenis die wij zojuist gehoord hebben. Het verhaal zal u in grote trekken bekend zijn, want zowel Boccaccio als La Fontaine hebben het elk op hun wijze verteld. Maar aangezien ik het indertijd in een vorm gehoord heb die op enkele essentiële punten van de u bekende versie afwijkt, hoop ik u er niettemin mee te kunnen amuseren’. En na even zijn keel geschraapt te hebben, begon de spreker het verhaal te vertellen van: |
|