Helse vertelsels. Deel 1. De el van liefde en andere onstichtelijke historiën uit vrijmoediger eeuwen
(1963)–Paul Rodenko–
[pagina 71]
| |
[pagina 72]
| |
Aangezien de burgemeesterfunctie een zeer representatieve functie is en Biersteke indertijd een bloeiend en zeer representatief stadje wasGa naar eindnoot1., valt het niet te verwonderen dat Maarten Hamel, de burgemeester van Biersteke, er ook een zeer representatieve vrouw op nahield. Maarten Hamel, die zelf niet zo héél jong meer was, had zijn jonge vrouw trouwens voornamelijk om haar representatieve voorkomen gekozen; want toen hij nog op de nominatie stond om burgemeester te worden, was er maar één bezwaar: dat hij geen vrouw had om bij plechtige ontvangsten en andere vermakelijkheden de rol van gastvrouwe te spelen; en aangezien het baantje onze Maarten wel zinde, had hij zich gehaast het genoemde bezwaar op te heffen door zich een vrouw aan te meten die er in alle opzichten mocht zijn. En al had de burgemeester zijn vrouw dan ook in de eerste plaats om ambtelijke redenen gekozen, Christine, zoals zij heette, bleek een zo knappe en veroverende verschijning te zijn dat de vroede vader weldra tot over de oren verliefd was en als het maar enigszins kon zijn ambtsbezigheden verwaarloosde om zich aan de representatieve charmes van zijn echtgenote te verkwikken. Zoals het wel meer gaat bleek een huwelijk, uit koele berekening gesloten, in de praktijk warmer te zijn dan menig huwelijk dat alleen op blinde hartstocht berust. Hetgeen natuurlijk even logisch als verklaarbaar is: het huwelijk is tenslotte een contract voor het leven, en welk goed zakenman zal zo'n belangrijk contract ondertekenen terwijl hij in een roes verkeert - de roes, in dit | |
[pagina 73]
| |
geval, die men liefde op het eerste gezicht pleegt te noemen? Goed - wat dat betreft was dus alles koek en ei, en dit temeer omdat burgemeester Hamel, al was hij dan niet meer in zijn eerste jeugd, er als man toch heus wel mocht zijn, zodat ook Christine, de burgemeestersvrouw, zich in geen enkel opzicht te beklagen had. Het feit dat de burgemeester pas op latere leeftijd gehuwd was, betekende trouwens volstrekt niet dat hij voordien zo'n bijzonder ros leven geleid had, waarin vrouwen voor alles goed waren behalve om mee te trouwen, maar integendeel: hij was altijd zo bleu geweest dat hij vrouwen nauwelijks had durven aankijken en pas met zijn burgemeestersbenoeming op zak de moed had kunnen opbrengen een meisje ten huwelijk te vragen. En hiervan was weer het gevolg dat de 15 vreugden van het huwelijkGa naar eindnoot2. voor hem zo volkomen nieuw waren dat hij er gewoon niet genoeg van kon krijgen en steeds opnieuw moest proberen hoe het ermee stond, of het allemaal wel waar was en of de vreugden nog niets van hun frisheid hadden ingeboet. Kortom, hij gedroeg zich ten aanzien van het huwelijk zo ongeveer als een kind dat voor het eerst een hobbelpaard heeft gekregen... zodra hij zich maar even vrij kon maken, placht hij naar zijn particuliere vertrekken te snellen om te zien of het hobbelpaard er nog stond, om het liefdevol te betasten en zo mogelijk even een rondje te hobbelen. Maar zoals bekend raakt men op het mooiste hobbelpaard tenslotte enigszins uitgekeken... en bovendien ontdekt men dat er nog andere hobbelpaarden bestaan, andere hobbelpaarden die... Enfin, laat ik van de vergelijking afstappen (al zit die heel plezierig) en tot de werkelijkheid terugkeren, hetgeen ik des te gereder kan | |
[pagina 74]
| |
doen omdat de werkelijkheid waar ik het over wil hebben een alleszins appetijtelijke en aantrekkelijke werkelijkheid was, namelijk Nelleke, de kittige kamenier van mevrouw. Want het lag voor de hand, nietwaar, dat burgemeester Maarten, die zo weinig ervaring op het gebied van vrouwen had, zich op zeker ogenblik de vraag begon te stellen hoe de vreugden, die hij had leren kennen, er in een andere combinatie zouden uitzien en hoe andere vrouwen zich in soortgelijke vreugdevolle situaties gedroegen. En zijn behoefte om het probleem, dat hem bezighield, aan de werkelijkheid te toetsen was nog te groter omdat hij ergens het gevoel had dat hij iets had in te halen: wat drommel, hij had eindelijk getoond een man te zijn, maar terwijl andere mannen pas trouwen als zij hun wilde haren verloren hebben, begon hij zijn haren al te verliezen zonder dat ze ooit de kans gehad hadden om wild te zijn! En dat terwijl hij een zo aantrekkelijk proefobject als de schalkse Nelleke dagelijks bij de hand had... En zo begon hij dan ook voorzichtig zijn hand uit te strekken naar de 15 extramaritale vreugden die hij van Christine's kamenier verwachtte: nu eens liet hij in het voorbijgaan zijn vingers als verstrooid op haar poezelige arm rusten, dan gleed zijn hand weer heel per ongeluk over haar boezem of haar mollig achterdeel, en na enige tijd driester wordend ging hij geleidelijk-aan tot meer nadrukkelijke kneepjes in de daartoe geëigende delen over, gepaard met knipoogjes en nerveuze lachjes, net zo lang tot het Nelleke duidelijk werd dat meneer de burgemeester niet zozeer verstrooid was dan wel iets van haar wilde. En hoewel Nelleke niet bepaald een preuts typetje genoemd kon worden, beviel dit alles haar (misschien omdat zij de burgemeester te oud vond, | |
[pagina 75]
| |
misschien ook gewoon uit loyaliteit jegens haar meesteres) maar half, en toen Maarten naar haar smaak wat al te opdringerig werd, besloot zij haar mevrouw van de gedragingen van meneer op de hoogte te stellen. Nu was Christine behalve een representatieve ook een verstandige vrouw; en na haar eerste begrijpelijke boosheid besloot zij van de nood een deugd te maken en haar man om zo te zeggen in zijn eigen fuik te vangen. Het was haar namelijk opgevallen dat Maarten de laatste tijd wat lauwer was geworden en zijn ambtsbezigheden minder vaak verwaarloosde dan hij in het begin van hun huwelijk placht te doen; en met haar vrouwelijke intuïtie begreep zij al gauw waar hem de kneep zat. En dus zei zij tegen haar kamenier: ‘Luister, Nelleke, ik heb een plan... laten we meneer samen een poets bakken...’ ‘Best, mevrouw’, zei Nelleke. ‘Als ik er mijn handen maar niet aan brand.’ ‘Wees maar niet bang’, zei Christine. ‘Zodra de poets heet genoeg is om opgediend te worden, zal ik mij zelf wel van die taak kwijten. Begin met net te doen of je op de avances van meneer ingaat...’ ‘Avan... wat zijn dat?’, vroeg Nelleke wantrouwend. ‘Toenaderingen’, zei Christine. ‘Je weet wel, smoesjes en van die kleine handtastelijkheden...’ ‘O’, zei Nelleke opgelucht. ‘Ik dacht dat het iets waals was. Goed, en wat moet ik dan verder doen?’ ‘Je houdt mij op de hoogte van de vorderingen die meneer maakt’, zei Christine, ‘en zodra hij met concrete voorstellen komt, houd je hem natuurlijk eerst even aan het lijntje, want hij moet niet de indruk hebben dat hij je al te gemakkelijk krijgt...’ ‘Hij krijgt me helemáál niet! Wat denkt u wel...’ | |
[pagina 76]
| |
‘Tut, tut, niet zo haastig’, zei Christine. ‘Natuurlijk krijgt hij je niet... hij krijgt mij. Als hij in het donker bij je wil komen, zorg ik dat ik op jouw plaats lig... Dat is nu juist de poets die ik hem wil bakken!’ ‘Ah, nu begrijp ik het!’, lachte Nelleke. ‘Zoiets als een fopsigaar: hij denkt dat hij mij krijgt, maar in plaats daarvan krijgt hij u!’ ‘Hm’, zei Christine, ‘je drukt het niet erg complimenteus uit, moet ik zeggen, maar je hebt in ieder geval begrepen waar het om gaat’. ‘Nou, ik vind het best’, zei Nelleke. ‘Ik hoop alleen dat meneer wat voortmaakt, want alleen maar dat geknijp de hele dag, daar schiet niemand wat mee op...’ Maar toen de kamenier zich op aanraden van niemand minder dan mevrouw zelf wat toeschietelijker begon te tonen, bleken ook de knijperijen spoedig in meer terzake-doende handtastelijkheden over te gaan, en deze resulteerden op hun beurt in een nachtelijke afspraak zoals door de burgemeestersvrouw voorzien... En toen de nacht gekomen was en allen zich ter ruste hadden begeven, verliet de burgemeestersvrouw onder een voordehandliggend voorwendsel het echtelijk vertrek om even later weer terug te keren... alleen was zij het niet die terugkeerde, maar was het de kamenier Nelleke die zich in het echtelijk bed vlijde - hetgeen zij rustig kon doen, want aangezien de burgemeester andere plannen had, zou hij toch geen poging doen zijn vrouw te benaderen. Toen de burgemeester na enige tijd dan ook dacht dat zijn vrouw sliep, stond hij stilletjes op en begaf zich op de tast naar het belendende vertrek, waar de kamenier placht te slapen, maar waar zoals u reeds begrepen zult hebben zijn vrouw Christine hem wachtte. En burgemeester Maarten liet zich snel tussen | |
[pagina 77]
| |
de lakens glijden, drukte zijn mond op wat hij voor Nelleke's lippen hield en tastte gretig en met beide handen de bekoorlijkheden van zijn nieuwe verovering af. En wat zijn handen vonden viel zozeer in zijn smaak dat hij bij de activiteiten die volgden een energie en een onverzadigbaarheid aan de dag legde, die Christine aan de beste uren van haar wittebroodsweken herinnerden... En toen de burgemeester zich tenslotte, na een afspraak voor de volgende nacht gemaakt te hebben, in zijn eigen kamer terugtrok, waar hij meteen in een diepe slaap viel, en Christine en haar kamenier weer van plaats verwisselden, kon de laatste niet nalaten haar meesteres toe te fluisteren: ‘Nou, mevrouw, als ik zo de geluiden hoorde, zou ik zeggen dat de poets niet alleen gebakken, maar gebraden, gestoomd, gerookt en geroosterd is!’ Maar Christine kon alleen nog maar zeggen: ‘Oempf!...’ en viel uitgeput naast haar man in slaap. En de volgende dagen liep burgemeester Maarten Hamel, zoals men zich voor kan stellen, rond of hij de Gallische Haan in eigen persoon was; en de volgende nachten verliepen als de eerste nacht; en de burgemeester was er volkomen van overtuigd dat hij primo een onweerstaanbaar veroveraar was, en dat secundo, de vreugden die zo'n fris en pittig kameniertje wist te schenken nog tienmaal boven de op de duur wat eentonige vreugden van het huwelijk uitgingen. Maar een man is nu eenmaal een man en na enige weken - of misschien waren het maanden - raakte de nieuwigheid van het avontuur met Nelleke eraf en begon de nachtelijke ijver van de burgemeester weer geleidelijk-aan te verflauwen. En Christine, die haar pappenheimer nu wel kende en die er weinig voor | |
[pagina 78]
| |
voelde opnieuw op dieet gesteld te worden, verzon een excuus om Nelleke te ontslaan (zo ziet men, tussen haakjes, hoe de deugd beloond wordt!) en haastte zich een nieuwe, niet minder jonge en niet minder appetijtelijke kamenier te nemen. En mèt de nieuwe kamenier leefde ook de burgemeester weer op; er brak opnieuw een tijd van knipoogjes en knijperijtjes aan en binnen niet te lange tijd had mevrouw Christine, die het nieuwe kamermeisje tijdig geïnstrueerd had, haar Maarten weer waar ze hem hebben wilde: in een ander bed maar in haar eigen armen, en bovendien, wat de hoofdzaak was: in topvorm. En om een lang verhaal kort te maken: op Nelleke volgde Joke, op Joke Colette, op Colette Klaartje, op Klaartje Femke, en zo ging het door, net zo lang tot.. enfin, ik weet niet precies hóé lang het doorging, maar ik vermoed net zo lang tot de burgemeester een leeftijd had bereikt waarop het toch geen verschil meer maakte. Maar tegen die tijd zal ook de burgemeestersvrouw langzamerhand meer behoefte aan nachtrust dan aan nachtelijk vlagvertoon gehad hebben, zodat het voor haar óók niet zoveel verschil meer maakte... Zolang het echter wèl verschil maakte, kon zij zich erop beroemen het geheim ontdekt te hebben hoe men een echtgenoot fris en actief houdt en hoe men van de wittebroodsweken, waarvan de vrouwen nu eenmaal altijd de kortstondigheid betreuren, een eeuwig-durende of althans steeds weer terugkerende realiteit kan makenGa naar eindnoot3..
Hoewel de geschiedenis van de slimme burgemeestersvrouw veel succes oogstte en zoals men begrijpen kan | |
[pagina 79]
| |
tot velerlei commentaren aanleiding gaf, stemde een van de toehoorders niet met de algemene vrolijkheid in, en het enige zure commentaar dat hij gaf was: ‘Ik geloof er geen klap van!’ ‘Waarom niet?’, vroeg de verteller. ‘Ik heb het verhaal uit betrouwbare bron’. ‘Wat voor bron?’ ‘Van Anneke’, zei de verteller, ‘een van de laatste kameniers van de burgemeestersvrouw...’ ‘En noemt u dàt een betrouwbare bron?’, zei de ander verachtelijk. ‘Als u een goed krantenlezer was’, zei de spreker, ‘zou u weten dat de helft van de berichten die men “uit betrouwbare bron” verneemt van de kamermeisjes van ministersvrouwen afkomstig is...’ ‘Daarom staat er zoveel onzin in de kranten’, zei de ander. ‘En bovendien...’ ‘Och’, viel een derde in, ‘un journal, c'est un monsieur, nietwaar? En een monsieur zoekt zijn bronnen nu eenmaal graag waar het plezierig zoeken is...’ ‘Onzin!’, zei de vorige spreker kwaad. ‘En bovendien was Anneke een hoogst onbetrouwbaar sujet, een leugenaarster en een dievegge...’ ‘Hola!’, riep de verteller. ‘Dat is niet weinig wat u daar zegt! Hoe weet u dat... en wie bent u?’ ‘Ik ben Maarten Hamel’, zei de ander. Deze mededeling werd natuurlijk niet zonder hilariteit begroet; maar niettemin bleef de verteller van het verhaal op zijn stuk staan: burgemeester Hamel moest dan maar bewijzen dat het niet waar was. ‘Bewijzen, bewijzen...’, sputterde deze. ‘Als Christine hier was... maar die zit natuurlijk hoog en droog in de hemel. Maar wacht!’, riep hij uit terwijl zijn gezicht plot- | |
[pagina 80]
| |
seling opklaarde. ‘Natúúrlijk! Ik heb een onweerlegbaar bewijs...’ ‘Wat voor bewijs?’ ‘Heel eenvoudig. Als het waar is wat u zegt, zou ik mijn vrouw dus nooit bedrogen hebben, zou ik haar nooit werkelijk ontrouw geweest zijn en in feite dus eigenlijk een hele brave echtgenoot zijn geweest... is het zo niet?’ ‘Ja’, gaf de ander toe. ‘Nou’, zei de burgemeester triomfantelijk, ‘wat doe ik dan hier?’ Op deze vraag wist inderdaad niemand zo gauw een antwoord. ‘Misschien’, zei iemand tenslotte, ‘omdat u uw vrouw toch in gedachten ontrouw geweest bent’. ‘Poeh!’, zei de burgemeester. ‘Als alle mannen die hun vrouwen wel eens in gedachten ontrouw zijn in de hel of zelfs alleen maar in de wachtkamer hier opgesloten moesten worden, zouden we hier als sardientjes in een vat zitten!’ ‘Het kan ook gewoon een administratieve vergissing zijn’, opperde de verteller. ‘Zoiets zal hier toch ook wel eens voorkomen...’ ‘Onzin!’, zei de burgemeester. ‘Ik weet wat ik weet en ik kan u stuk voor stuk alle eigenaardigheden van alle kameniers die ik gehad heb opsommen. Laten we beginnen met Nelleke...’ Op dit ogenblik echter gebeurde er iets onverwachts - tenminste onverwacht voor de burgemeester en de omstanders: de lezers van deze historiën, die reeds weten dat de duivel de gewoonte had zijn oor hier of daar (overal waar er een goed verhaal gaande was) te luisteren te leggen, zullen de samenhang allicht begrijpen. | |
[pagina 81]
| |
Plotseling namelijk klonk er door de luidsprekers, die overal in de hellewachtkamer opgehangen waren, een nasale stem: ‘Maarten Hamel!... Hier is een boodschap voor Maarten Hamel!... Wil Maarten Hamel zich onmiddellijk naar de administratie begeven?... Maarten Hamel, hoort u mij?’ ‘J-ja...’, stamelde de burgemeester. ‘Maarten Hamel, uw detentie berust op een vergissing’, vervolgde de stem. ‘Begeef u naar de administratie, waar u onmiddellijk vrijgelaten zult worden en u een transitopas voor de Louteringsberg ter hand gesteld zal worden... Maarten Hamel, verheug u en begeef u naar de administratie!’ Maar in plaats van zich te verheugen was burgemeester Hamel doodsbleek geworden. ‘Het kan niet waar zijn’, hijgde hij. ‘Ik... de borsten van Nelleke... de dijen van Colette... ik weet toch zeker...’ ‘Maarten Hamel!’, herhaalde de nasale stem. ‘Maarten Hamel... hoort u mij?’ ‘Ja, ja’, zei de burgemeester. ‘Ik... en ik die dacht.. ik ben dus mijn leven lang een brave Hendrik geweest! Een brave Hendrik tegen wil en dank... Zo zie je weer dat vrouwen nooit te vertrouwen zijn...’ En als een gebroken man begaf hij zich schoorvoetend op weg naar de hogere sferen. Toen het incident hiermee gesloten was en de gemoederen weer enigszins tot rust waren gekomen, nam een Italiaan, die naar de naam Firenzuola luisterde en zich tegen het einde van het laatste verhaal met een paar landgenoten bij het groepje gevoegd had, het woord en zei: ‘als ik het goed begrepen heb, ging het laatste verhaal over het nut van kameniers... en ook over ad- | |
[pagina 82]
| |
ministratieve vergissingen...’ ‘Die laatste hoorden er eigenlijk niet bij’, gaf een ander ten antwoord. ‘Goed’, zei de Italiaan, ‘het bracht me alleen maar op een idee... In het verhaal dat ik u wil vertellen en dat ook over het nut van kameniers gaat, hoort de administratieve vergissing er wèl bij. Misschien is administratie een wat groot woord voor het kleine bedrijfje dat men huwelijk noemt, maar toch, als men een kamenier in dienst neemt die plotseling heel onvoorziene eigenschappen blijkt te vertonen... Maar laat ik mijn verhaal liever in de juiste volgorde vertellen. Ik hoop tenminste dat ik me alles nog goed herinner, want hoewel ik het verhaal al eens eerder heb verteld en in mijn Ragionamenti d'amore zelfs op schrift gesteld, laat mijn geheugen mij de laatste tijd nogal eens in de steek. Maar enfin, ik had het verhaal in het begin óók van horen-zeggen en aangezien ik toch niet voor de authenticiteit kan instaan, doet het er, dunkt me, weinig toe of mijn versie nu iets anders uitvalt dan de eerste keer’. En na deze inleiding begon Firenzuola als volgt te verhalen: |
|