Helse vertelsels. Deel 1. De el van liefde en andere onstichtelijke historiën uit vrijmoediger eeuwen
(1963)–Paul Rodenko–
[pagina 57]
| |
[pagina 58]
| |
In een dorp in de buurt van Mont-Saint-Michel, dat in die tijd met zijn oude abdij een bekend bedevaartsoord was, woonde eens een kleermaker, een vrolijke Frans die graag een kring van vrienden om zich heen verzamelde om de tijd met joyeuze verhalen en borrelkout te verdrijven. Zoals u begrijpen zult, vormden de vrouwen en al wat daarmee samenhangt (en dat is, zoals wij allen weten, heel wat) een van de meest geliefkoosde gespreksthema's in deze kring. Temeer omdat de vrouw des huizes zich, zodra de mannen eenmaal aan de praat sloegen, discreet terug placht te trekken, zodat de kouters zich niet hoefden te generen en vrijelijk alles ter sprake konden brengen waar hun belangstelling naar uitging. Zo gebeurde het een keer dat zich een debat ontspon over de vraag, van wat voor soort liefde de vrouwen in het algemeen het meest gediend waren, van de liefde waarin het sentiment de boventoon voert of de liefde waarin de pure ‘seks’ vooropstaat. ‘Als je het mij vraagt’, zei een buurman van de kleermaker, ‘zit de zaak heel eenvoudig. De meeste vrouwen willen natuurlijk allebei hebben, de seks én de sentimentele smoesjes; maar àls ze moeten kiezen, hebben ze liever seks zonder smoesjes dan smoesjes zonder seks’. ‘Hm... ik weet niet of het zo eenvoudig is’, zei een ander. ‘Ik geloof niet dat je die dingen in de liefde zomaar kunt scheiden. Er is natuurlijk liefde en liefde... wat men wel de liefde met de kleine l en de Liefde met de grote L noemt...’ | |
[pagina 59]
| |
‘Ha!’, viel een derde in. ‘Liefde met een grote L... welja! Als vrouwen het over Liefde met een grote L hebben, weet ík wel aan wat voor L ze denken!’ ‘Hoezo?’, vroeg de kleermaker. ‘Niet aan de letter, maar aan de meetstok’, lachte de ander. ‘Dat moest je als kleermaker weten!’ ‘Ach kom’, zei de kleermaker, ‘dat is overdreven. Je bent nu eenmaal een geboren cynicus...’ ‘Dat kan wel zijn’, zei de ander, ‘maar dat wil niet zeggen dat een cynicus ongelijk heeft alleen omdat hij een cynicus is. Jullie kennen allemaal onze vriend Guillaume, de hotelhouder uit Mont-Saint-Michel, nietwaar? Goed, nu vraag ik jullie: is het een knappe man? Nee, hij lijkt meer op een gorilla dan op een mens. Is het een man met geest, charme, esprit? Nee, hij is te stom om voor de duvel te dansen. Is het tenminste iemand die gevoel, hartstocht, sentiment op kan brengen? Nee, hij is een ongelikte beer en verder niet. Maar wie heeft niet alleen in Mont-Saint-Michel, maar tot ver in de omtrek de meeste chance? Wie heeft de meeste vrouwtjes veroverd? Wie geldt hier als de grootste Don Juan?’ ‘Guillaume’, moest iedereen toegeven. ‘Juist’, zei de spreker. ‘Maar dat is nog niet alles. Jullie herinnert je misschien de zelfmoord van de weduwe Lefèbvre, de scheiding van het echtpaar Maximin, de tragische geschiedenis van het meisje Dupont, dat tenslotte in een klooster ging, en... enfin, zoveel meer. En om wie draaiden al die schandalen?’ ‘Om Guillaume...’ ‘Goed. Je pleegt niet voor niets zelfmoord, je gaat niet voor niets in een klooster. Als dat liefde was, was het ongetwijfeld wat men Liefde met een grote L noemt... Maar waar berustte die Liefde op?’ | |
[pagina 60]
| |
‘Ja, dat heb ik me ook wel eens afgevraagd...’, zei een van de gasten. ‘Je hoeft het je niet af te vragen’, zei de spreker. ‘Ik ben eens met hem in het badhuis geweest, ik weet het. Op de el van liefde... en op niets anders.’ En toen de anderen op nadere bijzonderheden aandrongen, gaf hij hun een even exacte als plastische beschrijving van wat hij gezien had en wat, naar zijn mening, de ware en enige oorzaak vormde van 's mans verbijsterende succes bij het andere geslacht. Nu wilde het toeval (nou ja, het toeval...) dat het jonge vrouwtje van de kleermaker, dat zich bij het begin van het gesprek teruggetrokken had, niettemin de eerste woorden had opgevangen; en omdat het thema haar in hoge mate boeide, was zij achter de deur blijven staan luisteren. En hoe langer zij luisterde hoe meer het thema haar boeide, en méér nog dan het thema de el in kwestie... want al had zij zich over haar man niet bepaald te beklagen en al sloeg hij wat de grootte van zijn liefde betreft weliswaar geen beter, maar ook geen slechter figuur dan de doorsnee-echtgenoot, toch had zij, jong en dus veeleisend als zij was, dikwijls het gevoel dat haar man haar meer met de duimstok dan met de ellemaat trakteerde. En de plastische bijzonderheden die zij vernam maakten dan ook zo'n diepe indruk op haar dat zij het geval maar niet van zich af kon zetten; en toen het gesprek allang weer op andere onderwerpen was overgegaan, had zij nog steeds de el van de hotelhouder uit Mont-Saint-Michel in haar hoofd... en zou hem het liefst heel ergens anders dan in haar hoofd gehad hebben. Huguette, zoals het vrouwtje wanneer mijn geheugen me niet bedriegt heette, behoorde intussen tot het voort- | |
[pagina 61]
| |
varende type voor wie denken en doen één zijn; en omdat het bovendien niet zo héél vaak voorkwam dat zij een gedachte in haar lieve hoofdje had - en nog wel een gedachte van zulke afmetingen - vond zij dat de gelegenheid gevierd moest worden, dat het probleem dat haar bezighield om een oplossing vroeg en dat de enig mogelijke oplossing de proef op de som was. En zo gebeurde het dat zij de volgende dag haar man, de kleermaker Jacques (laten we hem Jacques noemen, ik weet waarachtig niet meer hoe hij heette), haar voornemen te kennen gaf een bedevaart naar Mont-Saint-Michel te ondernemen. ‘Waarom dat?’, vroeg Jacques verbaasd, want van uitzonderlijke vroomheid had hij tot dusver bij zijn vrouw niet veel gemerkt. ‘Om de zegen van de heilige Michaël af te smeken natuurlijk’, zei zij. ‘Waarom onderneem je anders een bedevaart?’ ‘Nou’, zei hij, ‘ik wist niet dat je zo bedevaarterig was. Heb je een bepaalde reden waarom je om de zegen van Sint Michaël verlegen zit?’ ‘Ik... eh... ik heb de laatste tijd nogal last van rugpijn’ zei zij. ‘Ik dacht dat het misschien zou helpen.’ ‘Ik geloof niet dat het genezen van rugpijn de specialiteit van Sint Michaël is’, zei hij. ‘Daarvoor moet je zijn bij...’ ‘Ik heb ook last van slapeloosheid’, zei zij snel, ‘en van bloeddruk en kriebels en galstenen en bovendien.. bovendien is Mont-Saint-Michel het dichtst bij, zodat ik je niet zo lang alleen hoef te laten, schat. En al is de heilige Michaël misschien geen rugspecialist’, voegde zij eraan toe, ‘iemand die zo heilig is weet vast ook wel iets van rugpijn af...’ ‘Hm, ja...’, zei de kleermaker. | |
[pagina 62]
| |
‘En tenslotte’, besloot zij aggressief: ‘màg ik ook eens een keertje iets vrooms doen? We zijn toch zeker geen heidenen! Iedereen onderneemt wel eens een bedevaart... Ik wil ook wel eens wat anders!’Ga naar eindnoot1. Nu kende Jacques zijn vrouw op zijn duimpje; hij wist dat zij, onder het mom van zich discreet terug te trekken, achter de deuren placht te luisteren; en toen hij zich het gesprek van de vorige avond herinnerde, ging hem plotseling een licht op en werd hem het werkelijke doel van de bedevaart duidelijk. Maar hij liet niets merken en zei alleen: ‘Goed, vrouwtje, als de vroomheid je plotseling zo jeukt, ga dan maar. Je weet nooit waar het goed voor is.’ ‘Alleen’, zei zij, ‘je weet hoe dat gaat op die bedevaartplaatsen: het is meestal nogal druk en... ik weet niet of ik het in één dag heen en terug haal...’ ‘Dat hindert niet’, zei Jacques. ‘Toevallig ken ik een hotelhouder in Mont-Saint-Michel, die een goede vriend van mij is. Als je hem mijn groeten overbrengt, zal hij zeker een goede kamer voor je reserveren en je het beste voorzetten dat hij heeft.’ ‘Daar twijfel ik niet aan’, zei zij verheugd, en na teder van haar echtgenoot afscheid genomen te hebben, begaf zij zich in gezelschap van haar kamermeisje - en zoals het bij een bedevaart hoort: te voet - naar het naburige Mont-Saint-Michel. Nauwelijks was zij echter vertrokken of de kleermaker liet het laken voor de nieuwe burgemeestersjas, die hij aan het knippen was, liggen, zadelde zijn paard en reed langs een andere weg in galop naar hetzelfde Mont-Saint-Michel, waar hij bij het hotel van zijn vriend Guillaume afsteeg. Deze ontving hem allerhartelijkst en liet meteen de beste wijn uit zijn kelder aanrukken; en | |
[pagina 63]
| |
toen zij het eerste glas op het weerzien geledigd hadden, zei Jacques: ‘Luister eens, vriend Guillaume, je kunt me een grote dienst bewijzen...’ ‘Zeg maar op’, zei de hotelhouder. ‘Je weet dat ik een vriend nooit iets weiger.’ Daarop legde de kleermaker hem uit waar het om ging: hij vertelde van het gesprek van de vorige avond; hoe zijn, Guillaume's, kwaliteiten ter sprake waren gekomen en hoe zijn, Jacques', vrouw plotseling een onverklaarbare behoefte aan de dag had gelegd om een bedevaart naar Mont-Saint-Michel te ondernemen. ‘De samenhang’, besloot hij, ‘is duidelijk, dunkt me...’ ‘Bij de buik van Bacchus, Jacques’, zuchtte de hotelhouder, ‘begin jij nu ook al? Ik kan het toch óók niet helpen dat ik zo'n grote... dat ik de liefde of ik wil of niet met een grote L moet schrijven! Ik heb er al last genoeg mee, man, het zit me tot hier! Een Don Juan zijn is mooi, maar het moet geen kippenhok worden! Alle vrouwtjes uit de buurt hier... bij Sint Joris! als ik aan het spreekwoord denk dat de wereld een pijp kaneel is waar ieder zijn deel van wil hebben, voel ik me op en top een man van de wereld!... Nee, vriend, kom me alsjeblieft geen verwijten maken, want ik heb het al moeilijk genoeg!’ ‘Je begrijpt me verkeerd’, zei de kleermaker. ‘Ik maak niemand verwijten, zelfs Huguette niet, want ik ben oud en wijs genoeg om te weten dat vrouwen nu eenmaal zo en niet anders zijn. Maar ik wil haar wel een lesje geven, en daarvoor heb ik jouw hulp nodig. Je hoeft niets anders te doen dan niet te doen wat je anders zou doen, maar net te doen of je het wel wilt doen en het mij in jouw plaats laten doen’. | |
[pagina 64]
| |
‘O’, zei Guillaume. ‘Precies. Kun je het nog even herhalen?’ ‘Je hoeft niets te doen...’, begon Jacques opnieuw. ‘Dat klinkt goed’, zei de hotelhouder. ‘...dan niet te doen wat je anders zou doen’, vervolgde Jacques. ‘Wat zou ik anders doen?’, vroeg de hotelhouder met een ingespannen frons op zijn gezicht. ‘Nou’, zei de kleermaker, ‘Huguette is een aardig wijfje, al zeg ik het zelf. Wat doe je als een aardig wijfje laat merken dat ze wat van je wil?’ ‘De benen nemen’, zei de hotelhouder. ‘Als ze me er tenminste de kans toe gaf’, vervolgde hij zuchtend. ‘Maar dat is één keer op de honderd.’ ‘Goed, zo'n kans krijg je dan nu’, zei Jacques. ‘Als Huguette straks komt, geef je haar een goede kamer, een goede maaltijd en een goed glas wijn, en intussen doe je net of je met haar wilt aanpappen...’ ‘Als daar maar geen ongelukken van komen’, zei Guillaume. ‘Vóór je het weet...’ ‘Nee, wacht nou’, viel Jacques hem in de rede. ‘Je maakt een afspraak met haar, tegen het middernachtelijk uur bijvoorbeeld, als alle lichten uit zijn, en als het zover is, neem ik jouw plaats in’. Guillaume lachte. ‘Ik wil geen opschepper lijken’, zei hij, ‘maar je weet zelf hoe het is... Dacht je heus dat ze het verschil niet zou merken?’ ‘Waarom?’, zei de kleermaker. ‘Ze kent jouw kwaliteiten alleen van horen zeggen: ze zal alleen maar denken dat het gerucht rijkelijk overdreven was en zich voortaan weer tevredenstellen met wat ze heeft. Dat is de hele bedoeling’. ‘Mooi is dat!’, riep de hotelhouder verontwaardigd uit. | |
[pagina 65]
| |
‘Jij wilt je vrouw dus een lesje geven ten koste van mijn reputatie! Nee, vader, daar komt niets van in!’ ‘Kom nou!’, zei de kleermaker. ‘Die reputatie van jou kan best een stootje velen. Bovendien zei je zelf dat het je tot hier zat!’ ‘Ja, de vrouwen’, zei Guillaume. ‘Maar mijn reputatie is vat anders... Het is de enige reputatie die ik heb.’ ‘Het blijft toch helemaal onder ons...’ ‘Zeg jij! Maar die Huguette van jou... je weet hoe vrouwen kletsen! Ik moet er niet aan denken dat ze overal rondbazuint dat de vermaarde Guillaume van Mont-Saint-Michel maar een beunhaas en een slappe vaatdoek is...’ ‘Dank je voor het compliment’, zei Jacques koel. ‘Huh?’ zei Guillaume. ‘O... neem me niet kwalijk, ouwe jongen, zo bedoelde ik het niet. Alleen... nou ja, hm... tja...’ ‘Doe je het of doe je het niet?’, vroeg de kleermaker. En na enig gesputter liet de hotelhouder zich tenslotte overhalen om terwille van het huiselijk geluk van zijn vriend zijn reputatie op het spel te zetten. Toen dan ook enige tijd later Huguette met haar kamermeisje verscheen, vermoeid van de lange tocht, toonde de hotelhouder zich zeer verheugd de vrouw van zijn jonge vriend Jacques te mogen begroeten; en hij liet in de beste kamer van het hotel een vuur aanleggen, ging zelf in de boomgaard kersen voor haar plukken en onthaalde haar, in afwachting van het diner, op allerlei lekkernijen, besprenkeld met de edelste wijnen uit zijn kelder. En toen zij was uitgerust en de wijn een blos op haar gezicht gebracht had, achtte hij het ogenblik gekomen om met de aanpapperij te beginnen - een zaak die overigens niet helemaal van een leien dakje ging: | |
[pagina 66]
| |
niet omdat Huguette niet wilde, maar omdat de reputatie van de hotelhouder nu eenmaal slechts op één enkel ding berustte en hij voor de rest niet bepaald uitblonk in galante omgangsvormen en ook zijn uiterlijk niet mee had. Maar al was zijn techniek wat abrupt, hij deed zijn best en midden in een gesprek over koetjes en kalfjes hief hij plotseling zijn glas, schraapte zijn keel en zei: ‘Op deze nacht, zullen we dan maar zeggen, hè?’ ‘Op... op wat zei u?’, vroeg Huguette, die niet voorbereid was op zo'n frontale aanval, verschrikt. ‘Op deze nacht’, herhaalde Guillaume wat onzeker. ‘Wat is er voor bijzonders aan deze nacht?’, vroeg Huguette. ‘Nou, eh... ik bedoelde alleen maar... u en ik, wij samen...’ ‘Ik weet niet waar u het over hebt’, zei Huguette ijzig. ‘Ik ook niet’, zei Guillaume uit het veld geslagen, waarna hij er geruime tijd het zwijgen toe deed. ‘Ik bedoelde’, zei hij tenslotte, ‘dat ik hoopte dat u een goede nachtrust zou hebben’. ‘Ik niet’, zei Huguette. ‘Huh?’, zei de hotelhouder. Maar nu was het de beurt aan Huguette om beschaamd te zwijgen: want zij merkte dat haar reactie, als reactie op haar eerste al te ijzige reactie, wat al te spontaan was uitgevallen. In de grond van de zaak was zij tenslotte, ook al had zij zich tot dit wonderlijke uitstapje laten verleiden, een doodnormale, zij het wat ijlhoofdige huisvrouw, die in het spel waartoe zij zichzelf gezet had ook niet bepaald bedreven was. ‘Nou ja...’, zei zij. ‘Wat is rust, nietwaar? Wat de een rust noemt...’ | |
[pagina 67]
| |
‘Hoezo?’ zei de hotelhouder. ‘Als u denkt dat onze bedden niet goed zijn...’ ‘Daar twijfel ik niet aan’, zei Huguette. ‘En overigens, als u en mijn man zo goed met elkaar bevriend zijn, noemt u mij dan gerust Huguette...’ ‘Natuurlijk, natuurlijk’, zei Guillaume haastig, ‘de vrouwen van mijn vrienden zijn mijn vrouwen, zoals het spreekwoord zegt... Of nee, ik bedoel...’ ‘Doet er niet toe, Guillaume’, zei Huguette, terwijl zij haar stem een donkere, gevoileerde klank trachtte te geven... ‘Mag ik je Guy noemen...’ ‘En ik jou Hu?’, vroeg Guillaume. ‘Ja...’, zei Huguette. ‘En over vannacht gesproken...’ ‘Ja?’, vroeg Guillaume. ‘Ja?’, zei Huguette. ‘Ja?’, zei Guillaume. ‘Nou, wat wil je eigenlijk?’, zei Huguette. ‘Wàt ja?’ ‘Dat bedoel ik juist’, zei Guillaume. ‘Wàt ja?’ ‘Ik geloof, Guy’, zei Huguette, ‘dat jij een van die moeilijke naturen bent die een begrijpende vrouw nodig hebben om voor ze te begrijpen wat ze eigenlijk allang begrepen hebben... is het niet?’ ‘Het zal wel, Hu,’ zei Guillaume die zich hoe langer hoe minder op zijn gemak voelde. ‘Zullen we dan maar om middernacht afspreken?’ En na nog enig heen-en-weer gepraat, waarvan ik u de bijzonderheden zal besparen omdat de dialoog noch door geest noch door sentiment uitmuntte, werd tenslotte besloten dat middernacht het uur zou zijn waarop het tot dusver ietwat schutterige gesprek op een ander niveau zou worden voortgezet, niet meer op topniveau (om zo te zeggen), maar op ministersniveau... een niveau waarop, zoals iedereen weet, dieper op de zaken | |
[pagina 68]
| |
kan worden ingegaan dan het aan de top ooit mogelijk is.Ga naar eindnoot2. Alles verliep echter zoals de vrienden het waren overeengekomen; en toen het Uur Hu gekomen was, was het niet Guillaume, maar Jacques die zich in het donker heimelijk naar het bed van de even benieuwde als toch ook wel zenuwachtige Huguette begaf. En hij deed met haar wat hij gewoon was te doen, en misschien zelfs iets minder dan gewoonlijk omdat hij geen al te gunstige indruk wilde nalaten; en Huguette dacht bij zichzelf: ...enfin, wat u zich wel kunt voorstellen dat zij dacht.Ga naar eindnoot3. En de volgende morgen stond zij met een boos gezicht op, nam koeltjes afscheid van de hotelhouder en aanvaardde moe en teleurgesteld de terugtocht naar huis. Haar man, de kleermaker, was haar intussen al te paard vooruitgesneld en ontving haar met een opgewekt: ‘Wel, en hoe is het je bevallen?’ ‘Hm’, zei Huguette. ‘Heeft het niet geholpen?’ ‘Hm’, zei Huguette. ‘Erg enthousiast ben je niet’, zei de kleermaker. ‘Nee’, zei Huguette. ‘Al die praatjes over de... de wonderbaarlijke genezingen van Sint Michaël zijn rijkelijk overdreven’. ‘Dat dacht ik wel’, zei Jacques. ‘Zoals het klokje thuis tikt, tikt het nergens’. Huguette keek hem verwonderd aan. ‘Zoals het klokje... waar heb je het in 's hemelsnaam over?’, vroeg zij. ‘Over thuis en over tikken’, zei Jacques. ‘En verder over het klokje dat, zoals je weet, op zijn beurt verband houdt met de klepel’. ‘Klokje... klepel... tikken...?’, vroeg Huguette die er hoe langer hoe minder van begreep. ‘Wat voor tik- | |
[pagina 69]
| |
ken? Ben je eigenlijk getikt of hoe zit het?’ ‘Ik zal je laten zien wat voor tikken’, zei Jacques terwijl hij zijn kleermakers-el van de tafel pakte. ‘Weet je wat dit is?’ ‘Een el’, zei Huguette. ‘Juist’, zei Jacques. ‘Misschien is hij niet zo mooi als de klepel van de abdijkerk in Mont-Saint-Michel, maar ik verzeker je dat hij op zijn manier ook uitstekend tikt!’ ‘Wat... wat bedoel je daarmee?’, stamelde Huguette die het steeds benauwder begon te krijgen. ‘Wel’, zei Jacques, ‘aangezien de zegeningen van boven blijkbaar niet hebben gewerkt, zullen we het nu eens van onderen proberen...’ ‘Hoezo van ond...’, begon Huguette, maar verder kwam zij niet, want reeds had Jacques haar om het middel gegrepen, haar met een handige zwaai over de knieën gelegd en haar rokken opgeslagen. ‘De homoeopathische geneeswijze’, zei hij terwijl hij de ellestok met kracht op de zachte welvingen van haar onderrug deed neerkomen. ‘Pijn met pijn verdrijven... een methode die reeds door de oude Galenus wordt aanbevolen...’ ‘Oh-ooooh... Hou op! Hou op! Waar heb ik dat aan verdiend?’, jammerde Huguette. ‘Dat zul je zelf het beste weten’, zei Jacques. En hoewel Huguette nooit te weten kwam wat Jacques precies wist en wat zij dus verondersteld werd zelf het beste te weten, hield zij, toen Jacques het welletjes vond en de ellestok weglegde, voor alle zekerheid maar haar mond. En dat was het verstandigste wat zij kon doen; en aangezien trouwens beiden het warm gekregen hadden van de strafoefening, was de verzoening | |
[pagina 70]
| |
die erop volgde van die aard dat Huguette de hotelhouder uit Mont-Saint-Michel al gauw weer vergeten was en er heilig van overtuigd was dat niemand zo degelijk de el, die van laken zo goed als die van liefde, wist te hanteren als haar echtgenoot, de kleermaker Jacques.
‘Alles goed en wel, sieur de la Roche’, zei een van de andere hellewachtkamerbewoners, ‘maar wat wilt u met dit verhaal nu eigenlijk bewijzen? Dat het speciaal een eigenschap van vrouwen is om altijd elders te willen zoeken wat zij thuis even goed kunnen vinden? Ik geloof dat mannen daar net zo sterk in zijn’. ‘Misschien’, zei sieur de la Roche. ‘Al zou ik daar niet zo direct een voorbeeld van weten...’ ‘Ik wel’, zei de ander. ‘De geschiedenis die we zojuist gehoord hebben, doet me namelijk sterk denken aan de geschiedenis van burgemeester Maarten Hamel uit Biersteke...’ ‘Die ken ik niet’, zei sieur de la Roche. ‘Dat is een bezwaar dat gemakkelijk opgeheven kan worden’, zei de ander, en zonder zich verder lang te laten smeken, begon hij meteen als volgt te vertellen: |
|