Keurgedichten
(1919)–Albrecht Rodenbach– Auteursrecht onbekend
[pagina 115]
| |
Koning Freier,
| |
[pagina 116]
| |
en wrong hij zijne leden op de kussens in het deksel,
en rechtte zich en horkte naar de zee.
En, nevens hem, leed van zijn leed zijn vrouw, de schoone Hilde,
en, om zijne ongerustheid ongerust,
vroeg zij de reden, bad en kneesGa naar voetnoot1) en zuchtte, tot zij eindelik
het somber voorgevoelen deelen mocht,
en, zelf verschrikt, aan 't troosten ging gelijk de Vrouw kan troosten,
ter hulp onmachtig, maar den man zijn krachten, en
bij 't storten harer tederheên, tiendubbelend. En langzaam
verwon de vaak des koenen heids gedachten,
en spreidde door zijn moede leên die rustelooze slaap
waarbij de geest, half wakker half in sluimer,
in wanstaltige schepping nog zijn koortsig werken voortzet.
En over hem gebogen hoorde Hilde,
met ongeruste ziel en de ooge ompereld en omneveld,
onduidelik woorden op zijn lippen zweven....
|
|