Gedichten. Deel 2(1930)–Albrecht Rodenbach– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 151] [p. 151] De heilige Elisabeth Middeneeuwsch - naar Louisa von Plönnies. Van uit de Kemenate sloop haren gaarde bin de lieve heilige Elisabeth de goede landgravin. Daar schiep zij groote vreugde, verstaande als Salomon al wat haar plante of vogel in zijn tale zeggen kon. Daar wandelde zij geren te midden 't lustig lied der barende natuur van uit het groeiend bloeiend wied. En heen end weer doorvlogen de vogels elk gewest: ginds onder eenen vlierboom droeg een vinkenpaarken nest. Mild schonk zij hun een loksken van heur langvallend haar. Met hare jonst gerocht allicht het vinkenpaarken klaar. En 's nachts in haren slaap en in stillen blijden droom, vernam zij zoeten vogelzang van uit den vliederboom: [pagina 152] [p. 152] ‘Koningsdochter, wees gegroet! In ons nestjen is 't zoo goed. Maak gij ook nu, blij van zinne, een schoon nestje, landgravinne; want u haast verblijden moet 't eerstgeboren kindje zoet, nevens wien gij al uw moete zult verzingen zoete, zoete...’ Vorige Volgende