Gedichten. Deel 2
(1930)–Albrecht Rodenbach– Auteursrecht onbekend
[pagina 127]
| |
BeslagGa naar voetnoot1)Ledige aren in den oogst
dragen hunne koppen hoogst.
Als een kathedralebel
klinken leêge tonnen hel.
Ronkt een vliege rond een wagen,
zij zal geld voor transport vragen.
Veel geschreeuw en weinig wol
maakt zoo menigen scheerder dol.
Wist men al de pauwen die
pauwen zijn uit gaai-genie!
Kwame OEsopus' vosken weêr
't zonk zoo menig pronkhoofd neêr.
Heil hem die aan 't spreekwoord houdt:
Al wat blinkt en is geen goud.
Heden: Fouette cocher, en route!
morgen: zulk een maakt bankroete!
Zoo in 't groot en zoo in 't kleen:
wist de knaap hoe menigeen
voor wiens chic hij suft en beeft
bij der kaarten... kanse leeft.
Fronsend voorhoofd, kop omhoog,
bittere lippen, 't glas voor de oog:
jonker Truc, van grootschheid bot,
van pretentie stapelzot.
In 't examen, zou men zeggen,
komt hij elken koers weêrleggen.
Maakt hem de uitslag bitter kleen,
vol misprijzen stapt hij heen,
wijl hem elkendeens gelaat
spiegelt hoe zijn buis hem staat.
| |
[pagina 128]
| |
Brandt het in 't gebuurte, Pier
overschreeuwt den chef-pompier.
Jan heeft slechts geropen: waar?
ziet gij hem staan blusschen daar?
Angelijntje komt te trouwen:
des zijn Pier en Jan in rouwen:
Piers misbaar verschrikt de liên:
Petrus trouwt een maand nadien;
Jan kropt zijne smerten op,
schiet zich 's avonds voor den kop.
Vrankrijk, in een zenuwkramp,
daagde Duitschland tot den kamp.
Vrankrijk tierde: Naar Berlijn!
Duitschland zong: Magst ruhig sein.
Nauw was Vrankrijk ter frontieren,
roef! 't was uit met Vrankrijks tieren:
roef alhier en Sedan bin,
roef aldaar en Metz valt in,
roef alhier en roef aldaar,
en Parijs lag kante en klaar.
Sedert eene halve eeuw
zingen wij den Vlaamschen Leeuw.
Edoch, kijkt en horkt rond u,
als 't belieft, waar zijn wij nu?
Ligt ons waalsch getuig in spaanderen?
Spreekt men eindlik Vlaamsch in Vlaanderen?
Vlaanderen, Vlaanderen, 't is hoog tijd:
min beslag en min lawijd:
blijft gij tot den strijd beraân,
vang hem eens ‘uût goeten’ aan!
2 Sept. 1879. |
|