Gedichten. Deel 2(1930)–Albrecht Rodenbach– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 78] [p. 78] Aan de avondsterre. (Wijze Elisabeth's dood. - Tannhaüser III. 2.) De zwerver zingt. Het stervend tweelicht schemert langs de gouwe, het land betrekt de nachtelike rouwe, den reizer die naar gene verten spoedt ontroert den nacht het driftenzwaar gemoed. Dan komt van uit die eeuwenverre kringen, o milde sterre, uw klaarte hem beschingen, dauwt reine vrede in 't stormenzwanger hert, doch wekt er diep ik weet niet welk een smert, - Gij die mijn dolend leven richt, mijns herten, mijner oogen licht, wier stralend beeld steeds voor mij trilt en in mijn hert de stormen stilt, hoe pijnlik zalig voert uw stralen wie eeuwig ver van u zal dwalen. Vorige Volgende