Gedichten. Deel 2(1930)–Albrecht Rodenbach– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 35] [p. 35] Nachtlik varen Lied Een stille zomernacht lag over land en water weerspiegeld onbewolkt, gesternd en ongestoord. De riem sloeg traag op mate en 't klonk in zacht geklater, een wonderlik accoord. Ik voelde door mijn hert de dichterminne stroomen. 't Scheen alles toch zoo lief, zoo schoon in mijn gedacht, en zalig wiegde mij in wonnewevend droomen die tooverende nacht. Ik droomde een schoonen droom van houwe trouwe minne. Sinds leerde ik hoe men liegt met oogen hert en mond. Sinds vlood de schoone droom, maar diep in ziel en zinne, mij bleef de blijde stond. 9 Wintermaand 1877. Vorige Volgende