Verzamelde werken. Deel 3. Gudrun en dramatische fragmenten
(1960)–Albrecht Rodenbach– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 371]
| |||||||||||
Bredere aantekeningen
| |||||||||||
[pagina 373]
| |||||||||||
Rodenbach's toneelwerk is uitgebreider dan het hier gedrukte. Maar niet alles betekent evenveel voor onze kennis van de ontwikkeling van een in zijn eerste bloei neêrgesmakte dichter. De vroegste, slechts in handschrift verspreide proeven uit de jaren 1875-78 kwamen, buiten enkele notities in W.u.D., niet in ons bezit. Misschien zijn die handschriften reddeloos verloren. En dat is nauwelijks een ongeluk te achten.
De lijst hiervan is langer dan wat l. van puyvelde opnam in zijn Bibliographie van Rodenbach (Gedichten, Amsterdam 1909, blz. xiii-xxiv):
Door Rodenbach zelf werden voor de drukpers nog bezorgd:
Dat alles was echter, in zijn opvatting, uitsluitend vaderlands propagandawerk, bestemd voor het liefhebberijtoneel van de ‘spelersgilden’, zonder enige hogere kunstambitie. Van 1878 af echter speelt Rodenbach het opzet vóór de geest het Nederlands toneel artistiek te verheffen. Bijdragen in de Vlaamsche Vlagge en in Het Pennoen zullen dat ex pressis verbis getuigen. Met een zekere nijdigheid noteert de zieke dichter in W.u.D. (onder no 1113): ‘Het hedendaagsch Vlaamsch Tooneel “beneden alle kritiek” (Kok? in De Gids?).’ Hij zal het optillen, hoopt hij. En hij schrijft het aan a. hoste te GentGa naar voetnoot1, zoals hij het bespreekt met pol de mont. Pas met Gudrun (1878), Irold's Jeugd (1879), Krisis | |||||||||||
[pagina 374]
| |||||||||||
(1879-80) en een frans ‘divertissement’ Folie (1879) deed Rodenbach een greep naar de hogere toneelvormen, met zuiver esthetische bedoeling. De laatste drie behandelen op speelse toon, maar niet zonder pijnlijk autobiographische inslag, verwikkelingen en miseries der studentenliefde.Ga naar voetnoot1 Over dit alles vindt de belangstellende alle inlichtingen in het eerste deel van deze uitgave. Ook van een ontworpen frans stuk Fatalité zijn sporen overgebleven in W.u.D. Onze teksten publiceren wij, overeenkomstig met de in dl. II (blz. 285 vlg.) geformuleerde beginselen. Tot grondslag nemen wij telkens de voor ons bereikbare laatste tekst waarin de dichter zelf de hand had. Met varianten van die teksten bezwaren wij dit reeds zo lijvige deel niet: de belangstellende zal ze vinden in A. Rodenbach herdacht (2e stuk, Gent 1957), waar wij ze meedelen, samen met alle concepten, voorstudiën en eerste schetsen door ons voor de eerste maal saamgelezen uit Wahrheit und Dichtung. Ook notities, die ons een blik gunnen in Rodenbach's dramaturgische theorie, zal men daar aantreffen.
*
Van Gudrun (blz. 1-226) had Rodenbach al enkele fragmenten in tijdschriften laten verschijnen, meestal reeds in lichter of sterker gewijzigde lezing van het handschrift, dat voor de wedstrjd te Antwerpen had gediend: In cosijn's Vlaamsche Kunstbode VIII (1878) blz. 533-537 verschenen Prologus en II, de scène Liefdenacht uit het tweede bedrijf. In De Nederlandsche Dicht- en Kunsthalle I (178-79) blz. 200 vlg. kwam het toneel van de Runenlezing uit het eerste bedrijf. Het Pennoen II (1878-79) no 1, blz. 28-29 bracht het fragment uit het tweede bedrijf (in onze uitg. III blz. 105-120). In Rond den Heerd (1878-79) blz. 371-375 verscheen het fragment De Wikings, uit het tweede bedrijf (in onze uitg. III blz. 52 vlg.); het handschrift, dat hiervoor diende, is thans het bezit van het Antwerps Museum voor Vl. Cultuurleven. Zie ons fac-simile tegenover blz. 52. | |||||||||||
[pagina 375]
| |||||||||||
In De Vlaamsche Vlagge (1880) blz. 61 vlg. van het Paasnummer, werd de slotscène van het tweede bedrijf tussen Carausius en Wate opgenomen, (in deze uitg III blz. 112 volg.) Pas in RdH. XV (1880) blz. 59-60 verscheen de daaraan voorafgaande scène der uitroeping tot keizer van Carausius. (in deze uitg. III blz. 108 vlg.) De slotverzen van het laatste bedrijf verschenen in facsimile in Ons Volk Ontwaakt V (no 15) blz. 195. Zie onze reproductie in deze uitg. tegenover blz 226. Bij ontstentenis van het handschrift dat voor de wedstrijd in Antwerpen diende en dat, naar hetwelk Hoste te Gent zijn uitgave zou drukken, zijn deze fragmenten de kostbare getuigen van Rodenbach's ‘travail du style’. Men zal ze vinden in ons Albrecht Rodenbach herdacht, tweede stuk (Gent 1957). Het volledige stuk Gudrun verscheen in eerste uitgave posthuum te Gent bij A. Hoste in 1882.Ga naar voetnoot1 De ten dode opgeschreven dichter kon nauwelijks de eerste twee bedrijven voor de pers gereed maken en er de drukproeven met grote tussenruimten verbeteren. Een korte nota onderaan blz. 263 luidt: ‘Albrecht Rodenbach wrocht aan zijn drama “Gudrun”, en had het, bij deelen, hermaakt, als hij, na langdurige ziekte, stierf den 23 Juni 1880.’ Die hele lijdensgeschiedenis evoceerden wij in Albr. Rodenbach herdacht (Gent 1956); blz. 23 vlg. De man, van wie de stervende dichter aan Hoste schreef, dat hij ‘op zich genomen had... het overzien der drukproeven’, indien R. zelf kwam te overlijden (cf. l.c. blz. 47 vlg.), was natuurlijk H. Verriest. Die heeft zich werkelijk met het bezorgen van Gudrun na de dood van de dichter belast. Veel heeft hij aan de laatste drie bedrijven niet meer gewijzigd: de afstand tussen de uitgave Hoste en de dadelijk te vermelden uitgave herckenrath geeft de geringe ingreep van zijn hand te kennen. Hij was bescheiden genoeg om niet als bewerker genoemd te worden (l.c. blz. 50, no 29) en eerbiedigde de tekst met piëteitsvolle scrupules, tot in de spellings-inconsequenties toe (l.c. blz. 49). Pas in september 1903 kon aan een nieuwe uitgave van Gudrun | |||||||||||
[pagina 376]
| |||||||||||
worden gedacht (zie l.c. blz. 52 vlg.) Dit leidde tot de prachtuitgave door ad. herckenrath: Gudrun. Spel in vijf bedrijven door Albrecht Rodenbach, 2e druk, herzien naar het handschrift door Ad. Herckenrath, Amsterdam, S.L. Van Looy 1905, kl. fo XX-83 blzn. De derde tot en met de vijfde uitg. van het spel, door Ferd. Rodenbach bezorgd, waren uiterst slordig. Onze tekst hebben wij in hoofdzaak op die van Herckenrath gesteund, hiervan slechts afwijkend wanneer wij ons op handschriftmateriaal konden beroepen of stellige mislezingen stilzwijgend verbeteren.
*
De Dramatische Fragmenten werden, op de laatste twee na, door A. Rodenbach zelf in het licht gegeven: Aischylos' Promêtheus in de Boeien, deels in De Vlaamsche Vlagge 1878, no 1, blz. 20 vlg.; vollediger in Van Nu en Straks, N.R. II (1897), no 2, bezorgd door H. Verriest. leo van puyvelde nam het hieruit over in zijn uitg. der Gedichten (Amsterdam 1909, blz. 14-29). Wij volgen die tekst, met inachtneming echter van Rodenbach's eigen spelling en metriek.
*
Asrafiel, bestemd voor het propagandastuk De Wacht over Vlaanderen, geven wij volgens de uitg. van ferd. rodenbach. Deze brengt het tot 1875 terug, tot Rodenbach's poësisjaar. De Vondeliaanse toon van de uit de hellemond ‘opdonderende’ duivelsfiguur, door Satan belast met Vlaanderens verderf, maakt dat aannemelijk. Ferd. R. citeert uit verloren gegane nota's uit W.u.D. dat de onderscheiden gedaanten waarin Asrafiel zou verschijnen, waren: de franse dwingelandij, de frankiljon, de Vlaamsgezinde geus. De dichter ontwierp ook al een algemene prologus voor een nog ruimer, dubbele dramatische reeks, waarvoor de notities in W.u.D. krioelen: Het Toneel van Vlaanderen en, nóg universeler: Humana Comaedia. (Cf. meer in A. Rodenbach herdacht tweede stuk (Gent 1957).
* | |||||||||||
[pagina 377]
| |||||||||||
Tweezang uit ‘Richard Coeur-de-Lion’ bewerkt R. in 1877 voor de Roeselaarse toneelbond De Moedertaal, met het oog op een vlaamse opvoering van Grétry's opera, zonder vrouwenrollen. Aldus wist Ferd. Rodenbach (uitg. der Gedichten 1 Tielt, Lannoo), 1930, blz. 52. - Zie ook ferd. rodenbach, A. Rodenbach en de Blauwvoeterij (Rotterdam 1909 II, blz. 10).
*
De ‘Prologus ter opvoering van Breydel en de Coninck’ - Het stuk, waarvoor die proloog moest dienen, was niet van de hand van Rodenbach, al blijkt uit menige plaats in W.u.D. dat die stof hem dramatisch interesseerde. Het gold hier een ‘Nederlands toneelspel’ van Marichal, op te voeren door de Roeselaarse spelersbond De Klauwaardsgilde. De Prologus verscheen onder pseudoniem harold voor het eerst in De Vlaamsche Vlagge 1878, blz. 98-100. Wij volgen deze tekst en geven hier de verschillen aan van een vollediger handschrift, door Ferd. Rodenbach gekend, en meêgedeeld in zijn uitg. 2, blz. 223 vlg. Voor de moeilijkheden die R. ondervond bij het voordragen van de Prologus vóór het halen van het gordijn, zie dl. I van deze uitgave. De afwijkingen in de lezing van het hs. dat Ferd. Rodenbach gebruikte beginnen bij V 19 vlg., waar het veel scherper luidt, als volgt: V. 19: Zij eert om den persoon een schandeliken gril,
en herdt een kaakslag en verdraagt om beters wil
hetgeen men nievers el zou herden - zou geloven:
in naam der opvoeding die kunste in d'herten doven
waar 't dichterlik gemoed zijn hoogst genot in vindt,
en dat waarom? - Waarom? Omdat het vlaamse kind
bij middel dezer kunst het volk van vroeger dagen
ter les herschiep - en dat hun zulks niet mocht behagen.
- men weet het, ieders zin staat niet gelijk gedraaid;
daar zijn er die, zodra iets vlaams in de oor hun waait,
van kwaadheid trippelen, geheel het huis doen schromen,
en 's nachts niet slapen, of van alle duivels dromen;
en ja, dat volk vermag soms iets in onzen tijd;
zo speelt zij nu, zegge ik, tot spijt van die 't benijdt.
Ook op blz 245, v. 10 vlg. werd er duchtig gesnoeid | |||||||||||
[pagina 378]
| |||||||||||
Och, 't wordt hier soms geklaagd, en 'k kan 't nogal verstaan,
dat in ons Vlaanderen allengs te niete gaan
alle eigenaardigheên. - Men is die aan het kelen.
Maar, dat het vlaamse kind van Vlaandren niet mag spelen,
omdat zulk spel mishaagt aan een hoogweerdigheid,
dat is voorzeker toch ene eigenaardigheid!
Nu, 't is gelijk, zo is 't.
Een tweede ‘censuur’ onderging het gedicht in De Vlaamsche Vlagge, blz. 99, vs. 47 vlg., die in het hs. door Ferd. Rodenbach gebruikt als volgt luiden: Al roept er iemand ‘moord’, al greet een slimmerik,
daar hij ‘die jongens’ toont, - zo speelt zij nu, zegge ik,
- niets kwam den Klauwaards beter af ter dees vertoning -
het vaderlandse spel van Breydel en De Coninck
getrokken uit den boek dien heel Europa las.
Men begrijpt dat de moderators van het tijdschrift die directe aanvallen op de Bisschop van Brugge niet hebben doorgelaten. In V. 68 stond in het hs., alweêr direct-polemischer: een ‘gildig’ wellekom, den afgeschaften gilden
vooral, en 't jeugdig volk, en allen meesters, die
het kweken op zijn vlaams...
Rodenbach, die zoals gewoonlijk, zelf voor proloogspreker optrad, las te Roeselare natuurlijk de niet-gecensureerde tekst. Dit gaf aanleiding tot een incident met de onderpastor capoen, bestuurder van de jongelingencongregatie en jongelingenkring, in wier lokaal de opvoering plaats greep. Het opgevoerde stuk was natuurlijk niet Rodenbach's eigen Breydel en De Coninck, die pas in 1879 te Brugge bekroond werd door de Vlaamsche Broederbond, doch het ‘vaderlands’ spektakelstuk, getrokken uit conscience's Leeuw van Vlaanderen en waarmeê de spelersgilden stad en dorp afreisden. (Cf. dl. I van deze uitg.)
*
De zeven volgende fragmenten (blz. 246-269) publiceren wij bij elkaar als de welsprekende neêrslag van Rodenbach's vroege en zeer geestdriftige wagner-beleving. In hun geheel verschenen de | |||||||||||
[pagina 379]
| |||||||||||
Tannhaüser-relicten voor het eerst in de uitg. van Ferd. Rodenbach. We laten ze hier bijeen, samen met De Nornen (naar de Götterdämmerung) als een blijvend getuigenis van Rodenbach's vroege Wagnercultus. De beide eerste Fragmenten, uit 1878, gaan eigenlijk niet rechtstreeks op Wagner-teksten terug. Het zijn vertolkingen van de diepe emotie waarmede Rodenbach Wagner onderging, in de reeds zeer verzorgde opvoeringen die toen in de Brusselse Muntschouwburg doorgingen (Kufferath!), en die R. met zijn makkers geregeld kwam bijwonen, al vond hij de franse libretti, die daarvoor dienden, aanzienlijk beneden peil. Van het eerste bestaat het hs. nog in W.u.D. (no 1092). Wij herstelden de tekst van het hs. De meeste interpunctie is van Ferd. Rodenbach, in zover als wij niet meenden haar te mogen of moeten wijzigen. Varianten geven wij niet op, daar die op Ferd. Rodenbach teruggaan: waar onze tekst van de vorige drukken afwijkt, steunt hij op handschrift. Ferd. Rodenbach heeft gelijk te wijzen op de ononderbroken vaart waarmeê die indrukken op het papier werden neêrgeworpen. Het ontbreken van veel door Ferd. ingevoegde leestekens versterkt nog die indruk van heftig bewogen improvisatie. Het tweede fragment (blz. 249-255) verscheen gedeeltelijk, tot en met vs. 38, onder pseudoniem harold, in Vl. Vl. 1878, blz. 114. ferd. rodenbach polemiseert in zijn uitg. II 1 (1930), blz. 64 met leo van puyvelde over de vraag of Albrecht die indrukken van Wagner's muziekstormen neêrschreef in de trein ‘in het terugstoomen van Brussel naar Leuven, met zijne Westvlaamsche vrienden’ (A. Rodenbach 2 1909, blz. 99). De broer van de dichter houdt daarentegen vol op gezag van een te Brussel wonend oom, waar Albrecht nogal bleef logeren na zijn theaterbezoek in de hoofdstad, dat het te zijnen huize was en 's nachts, dat die tweede Wagner-phantasie werd geschreven: ‘Il travaillait encore nuitamment en sa chambre; le matin, après son déjeûner, it jouait un air au piano, parfois l'air qu'il avait entendu au théâtre et puis partait fugitivement pour Louvain. - C'est chez-moi qu'il a écrit ses impressions sur Tannhaüser et la nuit.’ Bedoelde oom was waarschijnlijk felix rodenbach (1827-1915), de bekende fiscalist, die toen te Elsene woonde. Dergelijke getuigenissen gelden juist zoveel als de geloofwaardig- | |||||||||||
[pagina 380]
| |||||||||||
heid van de zegslieden: Van Puyvelde hadGa naar voetnoot1 het getuigenis van prof. dr. gustaf verriest:Ga naar voetnoot2 maar daar is, stricto sensu, alleen kwestie van het gedicht Der Walkyren Rid. Beide getuigen konden weten wat ze beweerden. Maar er zijn twee dergelijke poëtische Wagner-belevenissen: het ene kàn in de trein, het andere in de nachtelijke logeerkamer van de oom zijn ontstaan. Merkwaardiger dunkt ons het feit dat twee zo zelfonthullende belijdenissen van de dichter, op één zeer kort fragmentje na, tot 1930 verdoken bleven. Was men in 1888 in West-Vlaanderen nog te ‘prude’ om die verzen, vol warmbloedige passie-uitbeelding, onder het publiek te brengen in Al de Gedichten? Alleen het korte fragment uit Vl. Vl. verscheen in die bundel, blz. 15-16. Van Ferd. Rodenbach vernemen wij (l.c. 2 blz. 197) dat het fragment in Vl. Vl. (vv. 1-38) door de dichter herwerkt werd. Wij noteren de varianten hier: f. r. - V. 3, 8: ginder | V. 5: en langzaam, | V. 9: toverend | van stromen | V. 18: geen komma na: die | meteloos, | V. 22, 24: rusteloos, | V. 27: adelaars, | V. 31: zielen | V. 33: nevelen | In het herdichte fragment schijnt een twaalftal verzen op vs. 38 te zijn gevolgd, zonder dat Ferd. Rodenbach de plaats van aansluiting duidelijk opgeeft; de ingevoegde verzen gaan onmiddellijk vooraf aan vs. 14: ......Zo ook
schouwden dorstige Hebreeuwen naar den
wonderdoenden Leider en de rotsbonk
die zijn roede in bron herscheppen zoû van
levend kwikkend water. Hier ook trouwens
is een wonderdoende macht gerezen.
Genie heet zij, en dat wemelend ding daar,
dat zoëven reeds den klang, als 't ware,
druppelen liet, bezweert zij. Samenvlietend,
zwellend borrelt in het levend tuig der
goddelike harmonijen stroom en
onderdanig zoals geesten plegen,
wacht hij dat des meesters roê gebiede.
| |||||||||||
[pagina 381]
| |||||||||||
Al wat volgt op vs. 38 verscheen voor het eerst in Ferd. Rodenbach's uitg. Het hs. is niet meer voorhanden.
*
De eigenlijke bewerkingen naar Wagner's Tannhaüser schijnen - volgens Rodenbach's eigen getuigenis (zie Ferd. Rodenbach, uitg. II 1 blz. 65) niet op het duits origineel te zijn gemaakt, maar op een frans libretto ‘voor zoveel er zin in steekt, namelik niet veel, gelijk het nog gebeurt in franse libretto's.’ Van de eerste twee fragmenten (blz. 256-262) zijn de handschriften niet meer beschikbaar. Elisabeth's Dood en Aan de Avondsterre (ook geheten: De Zwerver) werden door andre de ridder gepubliceerd in Vlaamsche Arbeid (1908-09, blz. 241-242). Een handschrift van het laatste berust thans in het Antwerps Museum voor Vlaams Cultuurleven. (R. 564/H.) Zie ons facsimile, blz. 263. Wij volgen er de tekst van, en delen hier de varianten meê van Ferd. Rodenbach's lezing, die ongeveer klopt met die van André De Ridder: Titel: Wijze Elisabeth's dood. - Tannhaüser III. 2. | V. 3: den reizer | gene verten | V. 4: ontroert den | het driftenzwaar | V. 5: die eeuwen verre | geen slotkomma | V. 6: sterre, | V. 8: diep ik weet niet welk een [ V. 11: wier stralend beeld steeds voor mij | V. 13 . voelt uw | Ook voor Tannhaüser's laatste bekoring zijn wij op Ferd. Rodenbach's gedrukte tekst aangewezen: het handschrift is niet meer voorhanden.
*
de nornen. (blz. 267-269). - Die bewerking van het voorspel tot Der Goden Ondergang, het derde deel van Wagner's Nibelungen-trilogie, publiceerde harold voor 't eerst in De Vlaamsche Vlagge (1879, blz. 10-15). Ten onrechte werd die tekst, met de andere Wagner-relicten, niet opgenomen in de Verzamelde Gedichten. W.u.D. vertoont onleesbare sporen van de eerste lezing. Wij geven de tekst van Vl. Vl. - Voor zijn Ondergang der Kerels, een spel waar heel wat notities in W.u.D. op wijzen, schreef hij Het Lied van den Skald (zie dl. II van deze uitg. | |||||||||||
[pagina 382]
| |||||||||||
blz. 157). De verwantschap van dit lied met ons fragment, quâ voorstellingswereld en quâ metrische vorm, moet opvallen.
*
De Brugse Metten. (blz. 273-279) - Wij delen dit fragment uit Rodenbach's Leuvense toneelproductie hier slechts mede, als specimen van wat zijn ‘vaderlandse spelen’ waren. Het verscheen in Het Pennoen (1878, blz. 27 vlg.) onder deknaam bursche. Het volledig stuk, een vaderlandse draak, werd uitgegeven in 1878 te Brugge, bij Delplace, onder de titel: Tooneelspelen voor Vlaamsche Gilden 25-50. In De Vlaamsche School 1896, blz. 59, maakt pol de mont gewag van ‘zeker overigens erg gebrekkig drama, De Brugse Metten, drie bedrijven in verzen, dat de ondergetekende op Albrechts aanzoek in 1876 geschreven had voor een der vele Westvlaamse spelersgilden, waarvan hij de ziel was, en dat mede, - gering verlies! voorzeker, bij dat andere vergeleken! - spoorloos is zoek geraakt.’ Was het stuk De Brugse Metten van bursche slechts een rifacimento van Pol De Mont's verloren stuk? Dat is niet meer na te gaan; maar de Westvlaamse tint van de taal van ons fragment evenzeer als de deknaam autentificeren het fragment als Rodenbach's eigendom.
*
De Studenten van Warschau, (blz. 280-338) was niet uitsluitend propaganda-toneel voor de spelersgilden, al werd het stuk nog opgevoerd tot kort vóór de eerste wereldoorlog. Wel is het parallelisme van de poolse handeling met de Westvlaamse Studentenkamp en meer bepaald de Roeselaarse college-toestanden doorzichtig. Maar blijkens velerlei notities in W.u.D. (zie ons Albr. Rodenbach herdacht, tweede stuk, Gent 1957) en de vertrouwdheid van het werk zelf met poolse geschiedenis en topographie, wilde het toch ook een Polen-stuk zijn, een van de zeldzame in onze letterkunde. Rodenbach deed zijn kennis hieromtrent op bij een student uit de poolse aristocratie, Graaf titzciewicz, met wie hij, die zelf op adellijke afstamming aanspraak maakte, gaarne en geregeld omging. (Zie verder dl. I van deze uitg.) | |||||||||||
[pagina 383]
| |||||||||||
De eerste twee bedrijven geven wij naar de tekst in Het Pennoen (1879) blz. 46-61; en blz. 80-96. De Vlaamsche Vlagge (1879) blz. 138-142, bracht het slot. Alles onder deknaam harold.
*
Breydel en De Coninck. - (blz. 339-348). Is het stuk waarmeê Rodenbach in 1879 de eerste prijs behaalde bij De Vlaamsche Broederbond te Brugge. Zie o.m. Rodenbach's brief aan ad. hoste, in A.R. Herdacht (1956) blz. 32 no 7. Het Genootschap drukte het bekroonde dramatisch gedicht bedoeld als een reeks ‘levende taferelen’, in zijn bundel ‘Bekroonde Dichtstukken’ Brugge, Fockenier 1879. Wij volgen die tekst, waarvan R. waarschijnlijk zelf nog de correctie kon verzorgen. Het motto uit schiller's Räuber, zo karakteristiek voor de verbeten strijdlust en dadendrang van de jonge dichter, ontbreekt in de meeste uitgaven, vóór die van Ferd. Rodenbach, 2 blz. 226. Die uitg. haalt ‘uit het handschrift’ een paar lezingen, die in de druk niet behouden werden: bvb. na vs. 236 volgen nog deze verzen: Den veldheer gaf een lekebrôer den dodeliken klop.
Jan Breydels bijl kloof Châtillon den roekelozen kop.
Te midden 't bloedig storten van een schitterende schare,
zwaaide ene bende Macecliers den standaard van Navarre.
Vs. 252 was, zowel in de uitg. van Leo Van Puyvelde als in die van 1888, weggevallen. Ferd. Rodenbach herstelde het in zijn uitg. uit het hs. Wij lassen het in. Vs. 298 luidde in hs. zo: verzwolgen, gij bleeft leven in het herte van uw volk,
Vs. 309 las Ferd Rodenbach zó uit het hs.: opdat het ganse volk, hoe diep...
en vs. 312: de zijne! en dat de volleren in 't omliggende ondervonden
vs. 313: De Staat verschoot een stond.
vs. 315: Rijs op het woord der brugse Maagd, rijs op gij, Tweetal,
* | |||||||||||
[pagina 384]
| |||||||||||
Irold's Jeugd (blz. 349-361). - Het uitvoerigste gedeelte werd voor het eerst gepubliceerd door Pol De Mont, in De Vlaamsche School (1896) blz. 61-66, waarschijnlijk naar Albrecht's eigenhandig net-afschrift, dat hij gemaakt had voor zijn ‘lieve nichten, jonkvrouwen Eulalie, Marie en Helena Ferrijn.’ Voor dit stuk had Rodenbach ook al cartons getekend, die Pol De Mont heeft gekend. De tekst der Van Puyvelde-uitgave van 1909 is een amalgaam van onderscheiden handschriftfragmenten en tekstfragmenten nog door Rodenbach zelf aan tijdschriften afgestaan. Zie zijn bibliographie, blz. XX.
Een afwijkend en sterk beknot afschrift, van de hand van Rodenbach, vond dr. r.f. lissens terug in de Abdij van Tongerlo, onder de papieren van serv. daems, O. Pr. Het was bestemd voor de Maria-Almanak, waar het moest verschijnen onder de titel Ave Maria. Het verscheen er niet. Cf. r.f. lissens, l.c. blz. 267 vlg. De datum 1876 onder de publicatie in De Vlaamsche School is óf een drukfout of een antedatering: de vroegste allusies op Irold, Irold's Liefde of Irold's Jeugd, zoals het stuk achtereenvolgens zou heten, komen in W.u.D. voor als no 657-58, 688, 959, 970-71, 976-78; 988 vlg.; 991-92 wat ons ten vroegste naar einde 1878 voert. Het eerste ietwat uitgewerkt concept draagt no 1337, en het handschrift, naar het welk wij onze fragmenten publiceren is gedateerd: 14 Mei 1879. Een klein fragment van Irold verscheen ook in no 4 van 8 november 1879 van La Semaine des Etudiants. De allervroegste notitie voor Irold kàn no 500 uit W.u.D. zijn, die hier voor het eerst wordt afgedrukt, als wellicht bestemd voor dit stuk: de versmaat is die van Irold, de situatie past in het stuk, maar dan naar het einde toe. Boudoir. - A. (spel met B. gespeeld; B. aleen ongelukkig in zijn huis heeft de ijdelheid in het genot willen ontvluchten. - wanorde, wroeging, worsteling tussen de hoge en lege krachten - zegepraal.) | |||||||||||
[pagina 385]
| |||||||||||
De sluier valt en ik herworde man
tot eedlen trots bekwaam en tot verachten.
Gij hebt geboft met onweêrstaanbaarheid:
de stralenvloed van uit uw diep zwart oog
zoude ijzren herten smelten. Hahaha!
O vrouwelike trots en ijdelheid!
De jeugd en 't driftig bloed verwint ons - gij niet,
gij, kostelik o ja, maar nietig speelding,
dat men laat liggen, wen het ons verveelt,
of brijzelt soms, waneer het ons wilt serren!
*
Krisis. (blz. 362-369). -Verscheen voor het eerst in De Vlaamsche School (1896) blz. 67 vlg. Hieruit had van puyvelde zijn tekst in de uitg. Gedichten (1909) blz. 211-220. Dat onze lezing hier en daar afwijkt en o.m. ook enige verzen rijker is, wordt verklaard door het feit dat wij een volledig, eigenhandig kladhandschrift van de dichter ter beschikking hadden. Het hele handschrift, dat ook weêr vol zit met autobiographische inslag, leest men, samen met het variantenapparaat in ons Albrecht Rodenbach herdacht, tweede stuk (Gent 1957).
*
Folie - het franse stukje, waar pol de mont van gewaagt, zie boven blz. 374 schijnt niet meer beschikbaar te zijn. Maar het komt ons voor dat de franse verzen, door ons nog in W.u.D. gevonden (zie dl. II blz. 280 vlg.), zeer goed tot dit ‘divertissement’ op zijn musset's kunnen behoren. Gent, 22 januari 1957. |
|