Verzamelde werken. Deel 3. Gudrun en dramatische fragmenten
(1960)–Albrecht Rodenbach– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 362]
| |
I.
Taverne rond middernacht. Studenten drinken champagne met Leontine.
allen
Boem!
Stijgend en schuimend
zanend en kralend
giste in de schalen
dit vloeibare goud.
Zes volle dagen
pijnde de Schepper.
Dan zei hij ‘'t Is wel’ en hij zette er zich bij.
Zes volle dagen
blokt de student.
Dan haalt hij zijn hert op en zottebolt. Ei!
Kling-klang-klingklang
klinken de bekers
in wonder musiik.
Hoog!
Vlei ons de kelen, verraderlik nat.
Woel door ons hersens, hitsige damp.
Straal ons uit de ogen door scheemrenden nevel.
Doof onze rede en ons blokkersverstand,
laat ons vergeten, vergeten, vergeten,
zet ons in store, doorblaak ons van minnen,
zinnen scherp en leden slap,
terende wellust der dronkenschap.
hector:
IJdelheid der ijdelheden,
alles is ij delheid,
bromde de orgel en zongen wij bevend
van heilige vrese
| |
[pagina 363]
| |
de neuse in den kerkboek
in sombere dagen
van zaligheid.
IJdelheid der ij delheden
alles is ij delheid,
donderde en blixemde een grimmige pater.
IJdelheid der ijdelheden
alles is ijdelheid
Hij schudt het laatste geld uit zijnen buidel.
zingt mijne beurse
in zwijgend musiik.
Sombere zangen, grimmige pater,
zwijgende beurse, gij hebt gelijk.
Alles is ijdel, want alles verzwindt,
spokende nevelen, rook in den wind.
En daarom mijn vrienden terwijl wij er zijn
zo leven de meiskens en leve de wijn
en vonkelt de nektar - ik doof hem alzo
Hij ledigt zijn beker.
en monkelt het meisken - ik roof het alzo.
Hij grijpt Leantine en kust ze.
de rei:
Bravo!
leontine:
Lustige snake
hertedief,
drinken wij samen,
Arnold lief.
Hector zijn glas wegtrekkend:
Arnold - ha!
de rei,
in enen lach schietend:
Arnold! hahaha!
Leontine bijt op den vinger, lonkt en gebaart beschaamd te zijn.
| |
[pagina 364]
| |
max,
bitter en koel:
Het herte loopt over
de tonge langt uit.
hector:
Wee ons arme prozamannen
waar de dichter, de koning der liefde,
zijn wilde vlammende mane schudt!
leontine:
Ah zut!
Vrij als de vogel...
hector:
Trouw als de vlinder!
leontine:
Mint Leontine.
Zij duidt overhands op den enen of den anderen der studenten:
Op dezen die de champagne betaalt:
Smelt haar uw goud,
laat het haar drinken!
Op Max, terwijl zij hem haar sieraad, médaillon en armbanden toont:
Pint haar het kopken,
den hals of het handje!
Op Hector:
Zucht haar romanzen,
fluister haar woorden... oh!
Spreek bij gebaren... oh!
Op enen vierden:
Kwijnt in het tedere,
Op enen vijfden:
Zwijg in het statige,
Op Max die vol kwaadheid met de korken speelt:
Grijns in het bittere,
| |
[pagina 365]
| |
donder en blixem -
Zot!
Vrij draait het kopken,
vrij kiest het hertje,
Tergend naar Hector neigend:
Vrij neigt het mondje,
Zich wegtrekkend:
Vrij!
Gij kunt het toch niet missen
het zotste kind wier zotheid ooit
te midden de uwe schaterde!
Gij blijft toch allen zot van mij,
hoe hopelozer lacy!
hoe zotter en getrouwer ook.
Hahaha!
Hoû' zee!
Strenge leraars, vroede kunde,
ziet hoe te uwer schande
ik hen bij de neusen leide
die zotten allerhande!
Hahaha!
de rei:
Hohoho!
Te sterk! - Aanbiddelik!
hector
(kerkzang parodiërend)
Dixitque domina - et factum est ita.
max,
tussen de tanden:
Ah lichtekooi, ah tweede Carmençita.
hector:
Zwijg, jaloersheid.
Vrij als de vogel -
trouw als de vlinder -
mint Leontine:
Elk zijne beurt:
heden bemind - morgen verstoten
heden verstoten - morgen bemind.
Hahaha!
| |
[pagina 366]
| |
Heil den onbewusten winnaar!
Heil den koning van den dag!
max,
gretend:
Heil der dichtende onmogelikheid
Heil den Arnold!
hector:
Zwijg!
Positivism,
levende cifer,
als wij drinken,
als wij zot zijn,
zijn wij poëten altemaal!
Volt de schalen, hoort den heildronk.
Hoog!
Wie kent den vreemden jongen niet
die 't hert vol barnende liefdestromen
geen vrouw en betrouwt
geen trouw en gelooft
geen liefde en hoopt? -
Ha!
Zij dan een dichter en weiger den name,
monkel dan immer een treurigen glimlach,
vol gretende koelte
spottende wanhoop
wegens de liefde
wegens de vrouwen -
terwijl die vriezende korste
uw brandende kokende lava bergt,
terwijl gij den donkeren eenzaamheden
uw zielverrijtende wanhoop klaagt,
Op Leontine duidend die kroonbalst:
(het orkest ontwikkelt onderwijl den lichten motif van Leontine) naar u horkt en zucht de schoonheid,
dorst de liefde, - dorst de liefde...
erger als Kalypso langde
waar Ulyssês schip verdween.
de rei:
Hohoho - dat is klassiik!
| |
[pagina t.o. 366]
| |
Aria uit het Zangspel ‘Krisis’.
(Thans bezit van Museum voor Vl. Kult., Antwerpen) | |
[pagina 367]
| |
hector
van langsom pathetischer in zijne greterij:
Immer tegenstrijdig noodlot,
uwen vloek herkenne ik hier.
Vurig smeekt haar de brandende liefde,
vol hemelse dromen,
vagevuurshopen,
helse pijnen.
Koel onmeedogend draait de schoonheid
haar moordende blikken
wreedaardig weg,
richt ze verlangend
in liefdewee zwemmend
door heimlike verten
den lieveling zoekend
die even wreedaardig
dier liefde onbewust
den donkeren ruimten
zijn wanhoop klaagt.
de rei:
Hoû'zee den Hector!
Hoe welsprekend - dezen avond.
- Zwijgt!
hector:
Wrede noodlot gij wilt het zo,
Wrede schoonheid, gij wilt het zo:
zo zij het, is 't woord uwer knielende slaven.
Als het beeld in den spiegel,
als de zon in haar stralen,
tot in den beneden gunsteling toe,
beminnen ze uw grillige vorstenschap.
de rei:
Bravo! Nu wordt het ridderlik!
hector:
Heil en eer en roem en zege
den dichtenden knape
die niemand el dan zijn zelven gelijk
den vlottenden mantel
over de schouders
| |
[pagina 368]
| |
zorgvuldig verborgen
den degen op zij
vol wilde gedachten
den kop in de lucht
onduidlike klanken
over den mond
de wereld begretend
zijn eenzame trotsheid
te midden het wroetelend mensdom voert.
Arnold komt binnen, den mantel over de schouders en den degenstok aan den gordel.
en driestig ontembaar
vol bitteren spotlach
voor alles wat wet heet
den geest in de blauwten
vol wilde fantasie
de werklikheid tertend
naar 't eeuwig onmogelik oorbeeld langt...
arnold,
Hector op den schouder kloppend:
Kluchtige nietweerd, gij zijt bedankt.
de rei:
Welgekomen, juist van passe,
vorst Arnold.
arnold:
Danke u vrienden doch weg met den Hector!
Karikaturen
beeldde uwe rede.
Sa
vol mij dien beker en hoor mijnen heildronk.
Den arend gelijk
die moedloos gevangen
door ijzeren traliën
de blauwende vrijheid
der ruimten doorwaart.
Tien jaren kwijnde
de lustige knape
dood voor de wereld
(ter heilige vangnis.)
| |
[pagina 369]
| |
Hoû'zee
bonzend vallen de traliën
gonzend rept hij de vlerk
zoevende pijl
hij stijgt.
Hijgend en trillend,
in wilde wellust
drinkt hij de ruimte
de koelte de zonne
de kwikkende vrijheid.
Zat
tuimelt en klapwiekt
de vierende vogel
vrij, vrij, vrij!
Zalig, verzaad,
strekt hij de vleugels;
drijft naar de rotse
rust
schouwt en bevroedt
de oneindige wereld
de onmeetbare ruimte
der edele zonne
rode triomf.
Zo legert de knape
der vangnis ontsnapt
hijgend en trillend
vrijheidsdronken.
Door 't licht bedwelmd
zit hij en denkt.
Bont onmeetbaar
spreidt de wereld
Glanzende dageraad
daagt de Toekomst
Wondere harmoniën ruisen
uit de diepten uit de ruimten
uit de groenten uit de blauwten
uit den gulden schoot des lichts.
Orde en vrede dauwen kwikkend
in het woelig knapenherte
de oge klaar en 't licht gewoon
't vroedend hoofd omzeefd van koelte
staat hij recht en treedt de baan in
| |
[pagina 370]
| |
En zijn woord voert stalen rede
warm en blij tot drift begeesterd
en tot levenkwikkend lied.
Denkend, zingend
vroed en blij
(onderneemt hij zijne reize
naar der Toekomst land).
Hakend en verlangend reist hij
naar het hoopvol onbekende
naar het Chanaän der Toekomst
dat hem 't blozend dagen wijst
dweerst het veld, de wijde weiden
en der donkere wouden gruw
drinkt ter bron, doorzwemt de vloeden,
schouwt vol zegepralend hijgen
van der rotsen steilen top...
Leuven 1879-80. |
|