| |
| |
| |
Tweede bedrijf
Eerste Toneel
Ene isba in de bossen van Czenstochowa.
Langiewicz, graaf Lubienski en andere poolse hoofdmans rond ene tafel. Stanislaw Lubienski ter zijde. Wasil op schildwacht voor de open deur.
Het is dus besloten, nietwaar, mijnheren? Versmeltende, op voorstel van kolonel Kosinski, mijnen voorstel met den voorstel van graaf Lubienski, zo besluiten wij, de verschillige afzonderlike benden patriotten, zoveel mogelik, hier in de bossen van Czenstochowa te versameien, ten einde een eigenlik pools leger samen te stellen; doch, ingezien den raad van graaf Lubienski, die de versameling afkeurt, zich herinnerende hoe zij onzer zake noodlottig is geweest bij den laatsten opstand in 1830, derwijze dat leger in te richten, dat het desnoods aanstonds in verschillige korpsen kunne uiteen gaan, die elk op zijn eigen een hele uitmaken, op hun eigen kunnen handelen en wandelen, onder de leiding van eigene oversten, tot hetgene de fransen noemen ‘guerre de partisans’ en de Spanjaards ‘guerillera’. Alzo besloten nietwaar? Goed. Wij hebben dus, om te beginnen, de vijf honderd en oneffen mannen hier nu rond ons gelegerd. Graaf Zamoyski zal er ons ten minsten zoveel uit Warschau medebrengen...
Ik ben hem elke stonde verwachtend. - Daarbij moeten wij, naar het besluit, aanstonds graaf Pogorzelski verwittigen zijne manschap van rond de puinen van zijn verbrand kasteel naar hier te voeren, en Narbut doen opzoeken, in de omstreken van Wilna, ten einde hem te bidden, namens het vaderland en namens de erkende opperhoofden der vaderlandse beweging, zijne maaiers met onze manschap te willen vervoegen. Gelief beide verzoeken op te stellen, kolonel Terzki. - Waneer wij dan versameld te samen een tamelijk leger zullen uitmaken, zal het noodzakelik zijn een algemeen opperhoofd te benoemen, en graaf Zamoyski zal, mene ik...
| |
| |
Langiewicz, in sommige omstandigheden kan iedere nederige toegevendheid en al te kiese matigheid ene misdaad wezen.
Kolonel Kozinski, ik ben hier opperhoofd en mag die tale niet dulden.
Ik hebbe misschien wat te hard gesproken, generaal, doch over den zin van hetgene ik kome te zeggen is elkendeen hier eens met mij. Wij zijn hier onder ons en wij mogen ons hert rechtuit spreken. Welnu, ik verklare het plataf, niemand is er onder ons, die u niet liever aan het hoofd der vaderlandse legioenen zoude zien dan graaf Zamoyski. Dat graaf Zamoyski een goede vaderlander zij, dat en zal niemand loochenen noch betwijfelen, doch om veldheer te zijn, ik late varen algemeen opperhoofd, is hij te licht, te oplopend en te onvoorzichtig.
Kolonel Kosinski vergeet dat wij daar nog zouden zijn om desnoods met goeden raad zijnen drift te matigen. Een dingen dat hier bijzonderlik dient ingezien te worden, is de fame van dezen dien wij aan het hoofd des legers zouden plaatsen. Het is genoeg dat, bij het nieuws des opstands, een welbekende en door het volk geern gehoorde name de oren sla, om hier aanstonds van alle kanten nieuwe aanhangers aan te trekken. Welnu, alle persoonlike hoedanigheid daargelaten, en is niemand in dezen zin beter en rijker begaafd dan graaf Zamoyski: het is om zo te zeggen onder zijnen name dat de vaderlandse beweging Warschau en de omstreken in gang zette. Van alle kanten waar het woord herleving luidt, ter zelver tijde, als ene leuse, als een zinnebeeld, als een oorlogskreet ten vaderlandsen kampe, de name van graaf Zamoyski. Zo ware het, mij dunkt, uiterst gevaarlik en noodlottig den patriotten graaf Zamoyski op den tweeden rang te laten zien.
Het beste en eenvoudigste van al nog, dunkt mij, ware te handelen naar de oude geplogenheden des lands, en, gelijk de gezonde rede het voorhoudt, het leger zelf zijnen veldheer te laten kiezen. Zo zal men weten wien de meerderheid eigenlik begeert.
| |
| |
Het ergste is in deze zaken de ontijdige wedijveringen en vetebarende kiesmiddels.
Het is te hopen, mijnheren, dat elkendeen den drang en de gewichtigheid der omstandigheden zal inzien en de ernstigheid der zake waar wij onzen kamp voor kampen, en dat wij niet en zullen geplaagd zijn, noch met blinden wedijver en kiestwisten voor den keus, noch met jaloersheid en wederspannigheden nadien.
Het was een der redens van onzen ondergang in 1830.
Zijn de brieven opgesteld, Terzki?
De derde hoofdman overhandigt hem twee brieven. Hij leest: ‘Hoofdkwartier Czenstochowa. Weledele generaal en wapenbroer. Namens den eed voor den vaderlandsen klub te Warschau afgeleid, wordt gij verzocht aanstonds met uwe manschap de benden onder ons bevel te Czenstochowa versameld te komen vervoegen, ten einde te samen met ons het glorievol werk van Polens ontslaving voort te zetten. Wij betrouwen op u. Namens den vaderlandsen klub, de bevolmachtigde hoofdmanschap ter inrichting des poolsen legers, getekend...’
Goed!
Hij tekent en geeft de brieven over.
Gelieft ook te ondertekenen, mijnheren.
Zeg eens, Terzki, is het waar dat de drukkerij der Vaderlandse Gazette te Warschau zoude ontdekt geweest zijn en de drukker in zijnen kelder voor den kop geschoten?
Slecht nieuws indien het waar is.
Luitenant Lubienski! - Aanstonds twee boden op weg om deze brieven te bestellen. -
Stanislaw Lubienski ontvangt de brieven en vertrekt.
| |
| |
Graaf Zamoyski! Waarom graaf Zamoyski?
Hij had nogtans allerbeste voorzorgen genomen, ik wete het, en, is hij ontdekt geweest, zo moet hem iemand verraden hebben.
Ha, het verraad! de onverbiddelike worm in de schoonste vruchten! Het verraad bracht ons ook ten onder in 1830. - Voor de tweede maal ontsnappen u ontmoedigende woorden, grimmige ouderling, tegen het woord dat gij uw zelven gaaft. Leer dan uwe tonge breidelen of, zijt gij het met uwe jaren nog niet gewoon geworden, en moet gij nog uitlangen gelijk een van driemaal zeven, zo bijt ze af liever dan den vaderlandsen moed te ontmoedigen!
Laat ons hopen dat er sedert dien geen verraders meer geboren zijn.
In allen gevalle, wat er ook van den drukker zijn moge, ziehier zijn laatste nummer.
Hij geeft ene gazette over.
Het bijzonderste dat er in staat is het verhaal hoe graaf Pogorzelski, onder voorwendsel ener huiszoeking, op zijn eigen kasteel belegerd, gehoond en beschoten wierd. Het schijnt men heeft tot op zijne vrouwe geschoten en op het kind dat zij op haren arm had. Verders, hoe graaf Pogorzelski, aan het hoofd zijner knechten en boeren, den vijand uit zijn huis gedreven heeft, dat zij in brande kwamen te steken, en hoe zijn gevolg de kern geworden is van een tamelik leger, dat sedert dien in de bossen van het omliggende is blijven liggen.
Komt Stanislaw Lubienski.
| |
| |
Hier is nieuws van Warschau. Mag ik den bode binnenbrengen?
Aanstonds.
Stanislaw Lubienski brengt enen bode binnen.
Van Warschau?
Deze van graaf Zamoyski - en deze hier van kolonel Wielopolski.
Zo, zo! Geweerdigt deze zich naar ons te schrijven?
Zo vervoeg onze mannen. Men zal zorgen dat gij wapens ontvangt en alles wat gij behoeft. Ga.
De bode af.
Van graaf Zamoyski.
Hij trekt enen brief open en overloopt hem.
Slecht nieuws, mijnheren! Gelukkiglik dat hetgene wij beogen en hetgene ons verwacht, komen wij ons doel te missen, twee machtige redens zijn om ons standvastig te maken! Hoort wat Zamoyski ons schrijft. ‘Mijne lieve wapenbroeders, onvoorziene omstandigheden,
| |
| |
zo onverbiddelik als het noodlot, dwingen mij op staanden voet van Warschau te vertrekken, mij nauweliks den tijd latende u vaarwel te schrijven. Verstandige mannen beweren dat ons opzet ontijdig is. Ik en gelove het niet en zegge u: Indien gij het met mij anders gelooft, dapper vooruit! Mijne grote wanhope is in uw midden niet te kunnen zijn. Ik gevoele het wel, dat is mijne plaatse, al ware het slechts omdat vele onder u op mijn woord de vaderlandse wapens opnamen. Doch er is niets aan te doen. Later verneemt gij wat er geschied is. Intussentijd, vaarwel, schikt alles ten besten, en beoordeelt mij niet vooraleer het fijne der zake te hebben vernomen. Gelooft ook, bidde ik u, dat ik u niet heel en gans en verlate. Lijvelik ja verlate ik u, met der ziele sta ik u bij. Ik vertrekke naar Parijs, waar ik het broederlike Vrankrijk te onzen voordele zal trachten te bewegen. Mijn woord zal het werk uwer wapens helpen, het werk uwer wapens helpe intussentijd mijn woord. Ondanks alle uiterlikheden, steeds, en meer dan ooit, u allen en den lande getrouw, Zamoyski.’ Wat zegt gij daarvan, mijnheren?
Een onverwachte schrikkelike slag.
Ik en durve er niet op peizen.
‘Lijvelik verlate ik u, maar met der ziele sta ik u bij!’ Ja, ja, dat is al wel! Maak mij dat wijs aan al dat volk dat op zijn woord hier onder de wapens vloog! Zij liggen in de bossen, zij lijden honger en dorst en koude, leven een schrikkelik leven, kampen enen schrikkeliken kamp, hebben moed en begeestering nodig - en missen dezen wiens tegenwoordigheid, schijnt het, hun dit al mocht doen getroosten. Loop zeg mij dan aan dat ontmoedigd volk: ‘Zijt gerust, mijne vrienden! Graaf Zamoyski is wel te Parijs, in zijn hotel of op het bal op het hof, maar met der ziele is hij bij u. Hij heeft het zelf geschreven!’ Dat al gelijkt schromelik aan een verraad.
Wij en moeten toch ook de zake niet overdrijven. Zij gaat reeds door haar eigen verre genoeg.
| |
| |
Ik spreke ten opzichte van ons leger. Gelooft gij dan niet meer gelijk te voren dat graaf Zamoyski hun god is?
Te vergeefs breke ik mij het hoofd om te ontdekken wat de oorzake van dat schielik vertrekken mag zijn.
Zamoyski is een dapper man, mijnheer de kolonel.
Van langs om beter, mijnheren! Verneemt nu wat ons kolonel Wielopolski schrijft.
Een halve Rus! Kolonel bij de wachten van den Czar!
Een allerbeste vaderlander - maar die wat te veel aan zijne eigene gedachten houdt.
Vaderlander en kolonel bij de Russen, kappelt dat niet?
Hoort eerst naar den brief vooraleer te spreken en te oordelen, mijnheren. - ‘Weledele Heren.’ Het opschrift luidt: ‘den Weledelen Heren afgeveerdigden van den vaderlandsen klub. - Weledele Heren,’ dus. ‘Deze die sedert enigen tijd de hoofdmanschap der poolse beweging op hen getrokken hebben, hebben sedert enigen tijd ook goed gevonden mij, die, gelijk gij weet, met hen tamelik van gedacht verschille, in het streven van ons dierbaar vaderland naar gelukkiger dagen heel en gans buiten te sluiten. Zij zijn er te groten dele in gelukt. Waar zij echter niet en hebben kunnen in slagen, is geweest mij te beletten te doen wat ik den vaderlande nuttig dacht te zijn. Zoveel het in mijne macht was, hebbe ik willen onderricht blijven van alles wat er voor en tegen mijn vaderland geschiedde. Zo en zal het u niet verwonderen, hope ik, de huidige omstandigheden u door mij klaar en duidelik voor ogen geleid te zien. Morgen...’
| |
| |
- de brief is van eergisteren gedagtekend. - ‘Morgen is het de dag der militielichting. Sedert enigen tijd wordt er te Warschau en elders rondgestrooid, dat het russisch bestuur voornemens is, onder voorwendsel de jaarlikse poolse manschap bij zijne benden in te lijven, de steden en dorpen van Polen van hunne jongelingschap te beroven, en deze, niet naar de kasernen van Rusland, maar naar de mijnen en sterkten van Siberie op te zenden. Tot hoeverre de vaderlandse klub van Warschau daar schuld in heeft en is mij niet bewust. Wat ik wete is, dat hij in allen gevalle besloten heeft, uit de opschudding door deze geruchten te wege gebracht bate te trekken. Zo zijt gij, Weledele Heren, gelast geweest de talrijke uitwijkelingen van Warschau en van het omliggende in de bossen van Czenstochowa te versamelen, in afwachting dat een machtig man, dien het hier nutteloos is te noemen, de overige manschap van Warschau daar zoude voeren, om, aan het hoofd der aldus gevormde bende, de rekruten te Warschau versameld en Ruslandwaarts gestuurd, langs de Oostbane af te wachten en te ontzetten. Hij die dit plan had opgevat en zich door den vaderlandsen klub met het besturen der uitvoering had doen gelasten, hoopte aldus een leger samen te stellen, bekwaam tegen de russische garnisoenen stand te houden, het gehele land in oproer te brengen, en Polen van de onrechtveerdige beheersing der Moskowiten te verlossen. Voor mij integendeel, moet een dergelik besluit, in de huidige omstandigheden, op een afgrijselik ongeluk uitkomen, dat, niet aleenlik den staat van ons arm vaderland verergeren moet, maar onze ongelukkige landgenoten voor goed ontmoedigen en ontmachtigen, en onze redding op nieuw eeuwen lang onmogelik maken. Het enigste middel dat ongeluk te voorkomen was den bijzondersten opstoker des opstands in de onmogelikheid te stellen te verrichten wat hij in den zin had. En zo hebbe ik mij, om mijn vaderland te redden, aan zijner kinderen toorn en
vervloeking blootgesteld, en, onder het vijandlik kleed dat ik drage en dat mij zulks mogelik miek, ben ik het opperhoofd des bereiden oproers in zijn eigen huis gaan vinden, hebbe hem gedwongen, zo niet mijne redens te aanveerden, zich ten minsten naar mijnen raad te gedragen, en op staanden voet van de papieren gebruik te maken die ik hem ter hand stelde, om het land te verlaten; hetgene hij dan ook, na enigen wederstand, gedaan heeft. En nu wende ik mij tot u, Weledele Heren, en zegge u: dat wij over menige zake van gedacht verschillen en zal ik niet loochenen, doch dat ik, even als gij, mijn vaderland tot der dood beminne, en kunt gij na het lezen dezer letteren niet betwijfelen. Hewel, bij dat vaderland, om wiens heil en redding wij allen bereid zijn goed en bloed te pande te stellen,
| |
| |
smeke ik u den raad te volgen dien ik u als vriend en broeder met redens en oorzaken gave. Dezen op wien gij, op wien uw heel leger betrouwde, en hebt gij niet meer te verwachten, noch de manschap die hij u bijbrengen moest. Het zoude mij groteliks verwonderen ware de russische overheid alhier reeds niet van uw plan verwittigd. Naar alle waarschijnlikheid dus, wij mogen zeggen: naar alle zekerheid, zal ene ontzaggelike wacht de rekrutenkolomme uit Warschau vergezellen. Ene zinloosheid, een schelmstuk ware het, tegen deze wel uitgeruste meerderheid de minderheid te voeren ener slecht gewapende en ongeoefende, doch, bijzonderlik, te leur gestelde en ontmoedigde manschap. En verblindde hen ja de vaderlandsliefde, door dwang en onheil tot dwepende woede gehitst, en poogden zij zelve u te dwingen hen te dezer slachting te geleiden, zo moge hen dit gedacht weêrhouden, dat zij, niet aleenlik het recht niet en hebben, hun zelven te slachtofferen en den lande zoveel sterke zielen en sterke armen te laten ontnemen, maar bijzonderlik het recht niet en hebben, door ene woedende poging, een vijandlikgezind bestuur tot meerdere strengheid jegens hunne ongelukkige landgenoten aan te zetten. Aanhoort en verstaat de stemme der allesoverheersende feiten. Verstaat wat mogelik en onmogelik wilt zeggen, en print u de schrikkelike bovenmenselikheid van het onmogelike in het gedacht, waar de vurigste vaderlandsliefde en de edelmoedigste heldhaftigheid onmachtig tegen staan. Dat het gedurig bezig zijn met dat begeesterend gedacht “het vaderland” u uwe landgenoten, uwe vrouwen en kinders, uwe ouders en zusters en broeders, uit het geheugen niet en jage. Peist op al deze die de blinde poging uwer machtloosheid in het verderf moet storten, en stopt, nu dat het nog tijd is. Dat al wie zonder gevaar zich nog van u verwijderen kan, aanstonds het leger verlate. Dat deze voor wie de dubbele kanse des krijgers een minder gevaar is geworden dan
de zekerheid die hen buiten dien kring verwacht, hoe zwaar het hun ook valle, het land verlaten. Allen mogen steeds op mij betrouwen en op mijne hulpe tot der dood. Ik bidde en smeke u, zet de ogen open, beziet den echten staat der zaken, en voorkomt des vaderlands ondergang. Wiste ik dat mijne eigene bede op u iets vermogen zoude, ik zoude er bij voegen: daartoe smeekt u een man, wiens huidige daad u de zuiverheid zijner inzchten bewijst, wegens dewelke, ten anderen, zijn name, zijne hoedanigheid en alles wat hij is en ooit zei of deed, de minste wantrouwigheid als onrechtveerdigheid zoude doemen. Bôze zbaw Polsken! Wielopolski.’
Ene lange poze diep stilzwijgen. In zijn eigen:
Hunne beschaamde en twijfelende blikken verraden het innig weife-
| |
| |
len hunner ziele en het gedacht dat geen een hunner in een woord durft steken!
in zijn eigen:
Helaas, mijn arm vaderland!
Stanislaw Lubienski schiet toe en geeft enen geweldigen slag op de tafel.
Bij God, het en is de stonde niet daar met zijnen mond vol tanden te zitten! Kolonel Wielopolski raadt ons aan van ons ontwerp af te zien. De vrage is: gaan wij er van afzien, ja of neen? In den grond komt de zake hier op uit: zijn wij mans genoeg, ja of neen? Waren wij mans genoeg van te voren, ja of neen? Gij allen hebt geloofd van ja, en het bewijs ervan is dat gij hier tegenwoordig zijt. Welnu, wat hebben wij verloren? Graaf Zamoyski en enige mannen. Enige mannen, dat en is niets. Graaf Zamoyski dus. Als veldheer zijn wij hem beter kwijt, naar hetgene te voren komt gezeid te zijn. Voor wat de zedelike macht van zijnen name betreft, zij kan groot zijn, doch, steunt zij op gene wezenlike hoedanigheden van een opperhoofd, is zij duurzaam, ja of neen? Is het niet beter van eersten af op geen krachten te betrouwen die ons toch niet en kunnen bijblijven, ja of neen? Ten anderen, kan een oproer in Polen lukken zonder graaf Zamoyski, ja of neen? Kan Langiewicz, kunt gij allen niet zowel als graaf Zamoyski vaderlandse manschap tegen den vijand voeren, ja of neen? Bestaan de redens nog die ons tot den opstand dwingen, ja of neen? Is het ons, na hetgene wij reeds uitgevoerd hebben, nog mogelik op onze stappen terug te keren, ja of neen? Eindelik, zal de staat van ons vaderland niet in allen gevalle erger zijn dan te voren, ja of neen? Bijgevolg, wij hebben alle redens om op te staan, en wij zijn er machtig toe gelijk van te voren. Vooruit dus, en God zij met ons! Bôze zbaw Polsken!
Allen staan recht en klakken de handen.
Bravo, bravo! Bôze zbaw Polsken! Leve Lubienski!
Wasil laat zijn geweer neder en klakt ook zijne handen, doch herinnert zich al met eens dat hij op schildwacht staat, verschiet ervan en stelt zich weder naar het port-d'armes.
| |
| |
Luitenant Lubienski, op hetgene gij komt te doen stelt de krijgswet twee dagen arrest. Doch - in mijne armen, kind!
Hij omhelst hem.
Goed, Stanislaw Lubienski. - Helaas, jeugdige krachten, heldaftig volk, onzekere hope der bittere ondervindingen!
Met uwe oorlof, nog een enkel woord, generaal. - Ik bidde u en die heren mij te willen verontschuldigen, indien mijne driftigheid mij ene stonde mijne oudde en onderhorigen graad deed vergeten, en het mij niet ten kwade te duiden, indien ik uiterlik schijne in dezen krijgsraad als raadsman te willen spreken. - Is het met uwen oorlof, generaal?
Spreek maar op. Gij hebt uwe epauletten van officier verdiend.
Voor wat de ontmoediging betreft die het vertrek van graaf Zamoyski in ons leger mocht te wege brengen, vooreerst ja kan men het nieuws op tijd en stonde bekend maken, en dààr zijn, ten einde het voorbeeld te geven van welgezinden moed, en alle uitwendige betoging van moedeloosheid te voorkomen, opdat die rapelike kwale het leger door niet betraapt en worde. Doch het beste van al nog ware, dat iets onverwachts het leger kwame begeesteren, zodat het kwade nieuws in ene algemene vreugde als het ware verloren liep.
Ja maar hoe zo iets uitgevonden?
Dat kan ik u verschaffen, heren, en ter zelver tijde het verlies vergoeden - en meer dan vergoeden - der manschap die graaf Zamoyski ons brengen moest, zodat wij zonder twijfel in state zouden zijn de rekrutenkolomme uit Warschau stout en boud te kunnen afwachten en te ontzetten. Daartoe hoeve ik slechts enen oorlof van wege den generaal.
| |
| |
Gij hebt hem. Ik betrouwe op u.
Toch dient gij te weten welken oorlof ik u vrage, generaal, want het is een oorlof die aan de ribben houdt. Ik zoude moeten over den wapendepôt nummer 7 mogen beschikken.
Om uwe manschap naar mate zij toekomen met wapens te gerieven?
Vandage nog zoude mijne manschap, in het voorbijtrekken, ter stede zelve hare wapens nemen en onder de wapens ons hier komen vervoegen.
Van langs om beter, Lubienski! En waar hebt gij uw leger tot nu toe in garnizoen laten liggen?
In het kollegie te Warschau.
Gij zult ze aan het werk zien.
Nu herinnere ik mij de belofte die gij mij deedt op den dag dat ik u leerde kennen. Het is goed.
Hij schrijft.
Ziehier den oorlof. Gij beschikt over den depot nummer 7, en waneer uwe bende hier zal toekomen, zult gij er het bevel over voeren met den graad van kapitein.
De trommels slaan.
| |
| |
Mijnheren, het is tijd op onze oefeningen te passen. Algemene oefening! Wij gaan onze benden vervoegen.
Nog een woord, generaal. Ik hoeve enen man ter trouwe. Laat mij toe, als 't u belieft, den soldaat Wasil te gebruiken.
Hij is te uwen dienste. Vaarwel en goeden voorspoed.
Af met de hoofdmans.
Goed, Stanislaw Lubienski. Ik ben preus met u.
Hij volgt Langiewicz.
En nu genen tijd verloren en neerstiglijk ons plan beraamd. - Acht uren, goed! Wij zijn vandage dijnsdag - wandeldag voor de studenten - marktdag te Warschau. De depot nummer 7 - ene ure buiten Warschau. - Dortoir - om half negen. - Tien uren. - Elf uren. - Middernacht. - All right! Het zal gaan. - Wasil!
Wasil nadert op stap en biedt de wapens.
Wasil, kunt gij u seffens boerenklederen verschaffen?
Ja, mijnheer Stanisl... luitenant.
Waat gij de herberg den Speleman langs de kalsijde van Warschau?
Ja, mijnheer St... luitenant.
Kent gij Daniel Wasilewski, die soms te onzen is geweest?
Ja, mijnheer St... luitenant.
| |
| |
Ja, mijnheer St... luitenant.
En Twardowski, en Soltyk, en Rudawski?
Twardowski niet, mijnheer St... luitenant.
Hewel, ziehier wat gij zult doen. Gij zult u aanstonds in boer verkleden, ene mande met waren medenemen en naar de markt van Warschau gaan. Gij kunt er nog in tijds zijn om uwe waren te verkopen. Daar moogt gij vooreerst al het nieuws vernemen dat gij vernemen kunt. Maar rond den noen moet gij al den anderen kant der Wisla zijn, op de markt van Praga... om de graanmarkt te volgen. Gij zult trachten de strate in het gezicht te hebben die op de kalsijde uitkomt langs dewelke het kollegie staat. Om twee ure zult gij de studenten op wandeling zien vertrekken. Zij zullen al den kant van stad komen, gelijk altijd des dijnsdags. Gij zult trachten u op hunnen doortocht te bevinden, indien het zijn kan, niet verre van de kramen, daar waar de studenten geern den rang onmogelijk maken met wijds en zijds tussen de wagens en het kraamgerief te springen, met het lofweerdig studentengedacht den heer surveillant zijn vagevuur op de wereld te geven. Indien Wasilewski daar is, zult gij aan Wasilewski spreken; indien Wasilewski daar niet en is, aan Woronicz; indien Woronicz daar niet en is, aan Twardowski, indien gij hem kendet, doch dewijl gij hem niet en kent, aan Soltyk bijgevolg; indien Soltyk daar niet en is aan Rudawski. Doch het is te hopen dat Wasilewski en Woronicz daar zullen zijn, en dat zijn de beste. Aan dezen dien gij spreken wilt zult gij, bij voorbeeld, den weg vragen naar de ene of de andere apothekerij of zo iets, gelijk een boer die in stad maar de markt en kent, en zo zult gij trachten hem zere zere en zonder dat men het bemerke, enige woorden in de oren te fluisteren. Te weten: ‘Ik ben Wasil, gezonden door Stanislaw Lubienski. Dezen avond, tussen elf en tien, zult gij ontsnappen, zo dat gij op het slag van middernacht allen bij den Speleman zijt, langs de kalsijde van Warschau. Daar zult gij wapens krijgen en van daar het pools leger komen vervoegen dat u doodnodig heeft. Voorzichtig te zijn. Stanislaw Lubienski
betrouwt op u.’ Hebt gij dat verstaan?
| |
| |
Ja, mijnheer Stanisl... hm, hm! luitenant.
Dan zult gij ze in den Speleman gaan afwachten. En, gij zult het zien, om middernacht zullen zij daar gezet zijn, alle de goede van het kollegie, met Wasilewski en Woronicz aan het hoofd. Aan den baas van den Speleman zult gij zeggen ‘Ijzer en staal. - Waarom te verrichten?’ zal hij vragen. ‘Den Russen hunnen rechtveerdigsten tol te betalen,’ zult gij antwoorden. En daarop zal hij u onzen wapendepôt nummer 7 tonen. Waneer de studenten daar zijn zult gij hun de wapens uitdelen, en ze zo haast mogelik naar hier brengen. Onthoudt wel de woorden: ‘IJzer en staal. - Waarom te verrichten? - Den Russen hunnen rechtveerdigsten tol te betalen.’ Gij hebt alles wel verstaan, nietwaar, Wasil?
Ja, mijnheer Stanislaw... Ai, ai!... Ja, luitenant.
hem de hand drukkend:
Heet gij mij maar lijk van te voren, Wasil. Vaarwel, wees voorzichtig - doch dat en moete ik u niet aanraden! - en maak dat alles lukke. Daar hangt veel van af. Nog eens, gij hebt alles wel begrepen, nietwaar? Vaarwel.
Ja, luiten... mijnheer Stanislaw.
Af. Komt Langiewicz.
Te peerde, Lubienski! De voorwachten seinen den vijand. Neemt enige peerdegasten mede en ga zien wat het is. Gij hebt de ere den vaderlandsen krijg te beginnen - en zij komt u toe.
Beide af.
| |
| |
| |
Tweede toneel
Career in het gesticht te Warschau.
De ondergaande zonne schingt door ene hoge tralievenster. Water en brood op tafel. Wasilewski zit in gedachten verzonken.
Het wordt hier algelijk verdrietig. Ik hebbe zo dikwijls gewenst eens in het geval te zijn te beproeven of ik waarlik gelijk had te houden staan dat een denkend man zich nooit en verdriet, zelfs in ene vangenisse waar men wreed genoeg zoude zijn hem boeken en penne en papier te ontnemen. Hij heeft zijn gedacht, meende ik, en dat en kan men hem niet ontnemen, en met dat wonderbaar tuig schrijft hij op de bladeren van zijne ziele en van zijn geheugen meer fantasien en vroede gedachten dan hij er binst dien tijd in enen boek zoude kunnen lezen of met de penne het papier te bewaren geven. Dat is al wel gedurende de eerste uren. Ten langen laatsten wordt het afgrijselik verdrietig. Ik hebbe reeds al de opschriften ontcijferd en gelezen die de vorige gevangenen dezer celle op de muren lieten, ter vereeuwiging van hunnen name, ter gedenkenisse hunner heldendaden en tot stichting hunner opvolgers, en hebbe er zo menige wijsgerige aardigheid uit getrokken. Maar dat en belet niet dat ik gee uwe en die ongeruste kwale lijde die onder haren chroniken vorm het spleen heet.
Hij staat recht en wandelt heen en weder.
Wasilewski, Wasilewski, nog nooit binst heel uwe studien en hadt gij in het kot gezeten. Gij waart misschien de enigste die daarop boffen mocht, en ziet, enige maanden voor het verlof dat u - eindelik! - voor goed vrij maakt, komt gij met dit heiligdom kennis maken. Nu, van enen anderen kant, wie hier door niet gepasseerd en heeft en is maar half student geweest. - Het is toch schandelik, voor zulk ene reden te water en te brode moeten in het kot zitten; en waar gaan wij naartoe met dat stelselmatig onderdrukken van al wat pools is? Op enen zelfden dag die arme poolse redevoering, de enigste en laatste hulde die men onzer tale, onzer moedertale, in het openbaar nog toestond - afgeschaft! En dan dat ander schandaal van den bestuurder. Hij klaagt ganse dagen putten in de eerde dat die poolse woelgeesten alle overeenkomst in het kollegie onmogelik maken en dat de tweespalt door hen ingebracht het gestichte in twee
| |
| |
vijandelike kampen scheidt: ‘Romains contre romains, parents contre parents!’ - Hetgene geen waar en is, want hij staat alene al zijnen kant, met twee drie Russen die zich de zake niet aantrekken, en zijnen opziener die niet verder en kan. - En hij die ganse dagen aldus voor de eensgezindheid en de eendracht van zijn kollegie te spore en te messe staat, roept op enen zelfden dag twee studenten naar zijne kamer, om ze op te wekken, namens God en de heilige Kerke, enen russischen klub te stichten - pardon, ik wilde zeggen, ene vereniging om de goede orde te doen heersen - tegen den overmachtigen klub dier poolse samenzweerders! O gij kind, gij Calino, gij Joseph Prud'homme! Ware het niet dat gij een verwoede Rus zijt, wiens naaldsteken ons bloeden doen, hoe zouden wij met u leute hebben! Wacht maar. Den eersten keer dat gij mij nog naar uwe kamer roept om mij te verwijten dat wij het kollegie verdelen met ene schole in de schole te stichten, zult gij het antwoord krijgen zo het behoort. - Indien hij dan maar niet hoorndol wordt! - Nu, Wasilewski, intussentijd, zult gij leren de vrijheid uwer poolse tong beteugelen. Hoe kunt gij ook zo dom zijn nog te menen dat men in een kollegie zijn gedacht mag zeggen! - Nu, nu, ik zitte in het carcer, doch ene kermisse is ene geseling weerd, en het heeft mij deugd gedaan mijn herte wat te hebben mogen ontlasten - in tegenwoordighid van den helft der studenten en van dezen opziener die met zijnen mond vol tanden stond. En, daar men mij den tijd niet gelaten heeft te voleinden, zo zal de eerste de beste het nog eens mogen horen, zohaast ik ontsnapt ben, en het overige erbij. Zij zullen verstomd staan. Want zij en zijn dat van Wasilewski niet gewoon. Het is al sedert dat zij Lubienski weggezonden hebben. - Ondertussen zit gij toch op het strafbataillon, gelijk uw patroon zaliger in den kuil der leeuwen. Kapitel x mijner ‘herinneringen:’ Wasilewski in het gevang. - Hoe late is het nu wel,
glanzend uurwerk dat daar langs den muur klimt? Gij tekent roodachtig af op de blauwende blankheid van den muur. Dat wilt zeggen dat het avond wordt. - Avond, avond! - Het is de ure te trachten enen blik over het veld te werpen. Doch de venster is hoog.
Hij schuift de tafel tot bij den muur, klimt erop, grijpt de tralien vast, trekt zich op en blijft enige stonden voor de venster hangen.
O de avond over het land! De velden, het koorn, de weiden, de bossen, versmeltend in het wordend duister; de Wisla gelijk een zilveren lint door de donkergroene vlakte; de purperen zonne, smeltend te midden enen bloedigen plas, bachten de heilige wouden van
| |
| |
Czenstochowa - ene nevelige strepe aan die urenverre kimme... Het is schoon... O die melancholie des avonds! Kon ik hier blijven hangen! Ik zoude vergeten dat ik in het carcer ben. Doch mijne arms worden moede.
Hij zinkt neder en valt op nieuw in zijne gedachten. Het verduistert langzaam.
Een zinnebeeld voorwaar! Een arme jongen in het carcer, moedeloos en gevangen te midden het wordend duister, mogende slechts van tijd tot tijd, bij middel der kracht zijner eigene zenuwen, enen blik werpen over de bloeiende landschap en door de opene vrijheid der wijdstrekkende ruimten, ene stonde met de ogen den vrijen vogel volgen door de lucht, en ene stonde den kus genieten van het gezonde windeke van ginter alover het veld, om dan weder, nog moedelozer dan te voren, in de verpestende lucht te storten die tussen vier muren bederft en in de donkere droefheid ener gevangenisse! Ja een zinnebeeld voorwaar! Want wat is een gesticht, tenzij een carcer in het groot, carcer voor het lijf en carcer voor de ziele? Wij leren er wel van tijd tot tijd iets belangrijks, gelijk ik hier, om den tijd te korten, kluchtige opschriften zoeke op de muren van mijn gevang. Maar ons verstand en herte, ons leven, onze menslikheid, wat doen zij ermede? Allengskens verdoven zij de innige geerten onzer rede en de ontwikkelende geerten ons herten, verstompen onze zinnen, vermoorden onze jeugd, beletten ons mens en man te worden, en zijn de schuld dat het bederf wilt gisten in die samengeperste en platgedwongene jeugdige krachten, die vrijheid, ruimte en werkzaamheid hoeven; gelijk de gestopte waterloop, van naturenswege, allicht een ongezonde poel wilt worden, uit wiens rottende diepte de ziekte in het ronde zweeft...
Hij valt melancholisch aan het dromen. Een klaroen schalt in de verte.
Men blaast den taptoe in de kasernen van Warschau. Negen uren dus. Ja - ik hore stappen op het dortoir. Zij gaan slapen en rusten - na hunne ruste meer dan verdiend te hebben, met uren lang hunne leden op het bedde te wringen in de zwoegende slaaploosheid dier ongezonde broeikas... Waarlik ik en hebbe nog niet geëten. Wasilewski, Wasilewski, gij zijt droefgeestig. Gij en zijt gij voor het carcer niet geschapen. Laat ons souperen. Magere kost! Doch - wat nooit en gebeurt! - het brood is nieuwbakken.
Hij haalt een groot mes uit en snijdt ene snede brood.
Wat is dat hier? De Israeliten aten strooi, zegt het heilig schrift, maar het schijnt dat de Polakken op het carcer te Warschau papier
| |
| |
eten. - Een briefken! - En nog iets - enen slothaak! Dit weg, en dat open, en het hol gedoken in het brood, want de voorzichtigheid is de moeder van de... studenten.
Hij steekt den slothaak weg, duwt het brood toe en leest het briefken:
‘Schrikkelike zijne tong niet kunnende houden en omdat hij vandage zijne tonge niet en heeft kunnen houden voor de eerste maal in het earner opgesloten filosoof!’ - Het is van Woronicz! - ‘Gij moest juist vandage doen wat gij nog nooit gedaan hebt, onvoorzichtig zijn. Wij hebben de meeste moeite van de wereld gehad een middel te vinden u deze letteren te doen geworden in ene nieuwmoden enveloppe van nieuwbakken brood - Geluksvogel! - Hiernevens zult gij vinden hetgene men gewoonlik enen slothaak noemt, zeer nuttig tuig, ten dienste van slotmakers, gauwdieven en studenten, nieuw stelsel, uitgevonden door uwen dienaar, breveté, reproduction interdite. Daarmede zult gij desnoods de poorten van Babylonie openbreken, zodat gij, het zij hun lief of leed, in allen gevalle om tien uren op het dortoir zijt. Belet wel, gij moet er zijn namens gij weet wel wat. Ondertekend, gij weet wel door wien, al heeft hij zijn geschrifte veranderd.’
Om tien uren op het dortoir! Maar dan ben ik morgen weggezonden. Er moet iets schrikkeliks op het spel zijn, zodat er alles bij te wagen zij. Nu, er is niets aan te doen - ik moete - en ik zal. Doch te vergeefs breke ik mij het hoofd om te ontdekken wat er gaande mag zijn. Laat ons toch maar eens den slothaak, nieuw systeem, beproeven.
Hij begint het slot open te breken.
| |
Derde toneel
Dortoir.
Nacht. De opziener wandelt voorbij tussen twee rijen bedden. Twee geburen steken hun hoofd uit van tussen hunne bedgordinen.
Zal dat nog lang duren? Hij is wel vijf en twintigmaal reeds voorbij gekomen.
| |
| |
Het en mag niet lang meer duren, want het is dezen avond dat wij het moeten wagen. Dezen avond zal ons de oude knecht van Lubienski aan den Speleman verwachten om ons wapens te geven, en het en is niet te peizen dat hij daar lange zal kunnen blijven staan schilderen. Zodat wij op enen anderen avond geen wapens en zouden krijgen. Wat meer is, alle stappe, heeft hij mij gezeid, kunnen de patriotten het kamp moeten opslaan om elders te gaan legeren, zodat wij niet zeker zouden zijn hen nog te kunnen vervoegen, en, ongewapend, op ons eigen door de bossen zouden moeten dolen, in gevaar te sneuvelen zonder onze broeders te hebben kunnen van dienste zijn...
Koppen weg! Zij zijn daar!
De twee hoofden verdwijnen bachten de gordinen. Komt de opziener. Hij blijft staan voor het bedde van Woronicz.
Hij wandelt voorbij. De twee hoofden komen weder te voorschijn.
Zeg eens, Woronicz, indien het alzo voort gaat, zo zullen wij wel gedwongen zijn hem van hetzelfde laken enen broek te geven gelijk wij voor Woronzow en Bakounin bereiden. Ik hebbe koorden hier en ene prop is lichte gemaakt.
Het ware wat sterk algelijk. Hij is toch onze opziener en een goede vent in den grond. Ik hebbe er meer deernisse mede dan ik er kwaad op ben. Er is misschien een ander middel.
Zwijg. Ik heb het vast. Het is wat stout, maar... Koppen weg!
Zij verdwijnen op nieuw. Komt de opziener.
Ik gelove dat zij nog eens aan het beramen zijn. Woronicz en is nog
| |
| |
in bedde niet, zijn gebuur ook niet, en zij waren dezen avond allen zo stil waneer zij op het dortoir kwamen. Slecht teken, die al te grote stilte! Dat en is immers niet natuurlik, bijzonderlik na ene conferentie van den heer besuurder, gelijk wij er dezen avond ene gehad hebben ter gelegenheid der perte van Daniel Wasilewski. Zijne conferentien hebben gewoonlik een heel ander uitwerksel. Hoe harder, hoe meer belachen; en hoe meer hij soms peist, al van het gestoelte tredend, dat hij hun de vrese in het lijf heeft gejaagd, hoe herteliker hem heel de bende enige dagen lang uitlacht.
Hij gaat voorbij. Woronicz en zijn gebuur kijken weder uit.
Hewel, laat horen uw plan.
Ja een briefken. Wacht, gij zult gaan zien of het niet lukken zal. - Lig daar en - koppen weg!
Hij smijt het briefken langs de bedden. Beiden duiken. De opziener keert op zijne stappen terug.
Mij dunkt zij hebben nog eens gesproken en geroerd alhier. ‘C'est celà!’ Nog eens die Woronicz. Het is zeker dat zij iets beramen. Ha! - een briefken op den grond!
Hij raapt het briefken op.
Voor het bedde van Alexander Soltyk! Goed. Dien zullen wij morgen spreken. Laat ons gaan zien wat dit briefken meldt. Het en zoude mij niet verwonderen bracht het de hele zake uit. Die arme jongens verraden zich altijd zelve.
Haastig af. Woronicz komt buiten. Zijn maat steekt het hoofd uit.
En gaan! - Kom maar buiten. Hij is weg - en voor goed. Hij is het briefken aan het lezen nu, ginder bij den gazbek langs den trap...
| |
| |
Hoort gij hem de trappen afstormen - recht naar des bestuurders kamer? Hij gaat er ten minsten ene ure blijven.
Maar wat staat er op dat briefken?
‘Broeder in den kampe, indien wij dezen avond eens ons middel beproefden de poort van het externaat te openen langs waar wij binnen enige dagen scampa via spelen? Om middernacht juist. Uw toegenegen Mutius Scoevola.’
Bravo, bravo, Woronicz! Gij verdient een standbeeld.
Geen tijd verloren en laat ons het teken geven!
Zij kloppen elk op een naburig bedde. Twee studenten komen buiten elk met ene koorde en ene prop.
Een - twee - drij!
Zij springen twee en twee bedkamerkens binnen, waar men aanstonds ene stonde gewoel en gezucht hoort. Van alle kanten steken studenten de hoofden uit. Enige komen buiten. De vier komen weder te voorschijn.
All right! Heerschap Woronzow ligt gerust en gemuilband.
En Bakounin van 's gelijken.
Het is gedaan. Komt maar allen buiten. Haast u, en zonder gerucht.
Van alle kanten komen studenten toe. Zij scharen rond Woronicz. Het meestedeel hebben hunne riem boven hunne klederen gegespt en hun mes in de riem. Bijna allen hebben leerzen aan.
Wij zijn hier allen, nietwaar? De opziener is weg. Ik hebbe hem met ene commissie naar den bestuurder gezonden. Gene stonde verloren. Wij gaan op congé langs de eerste venster rechts, ginds. Niet te missen. Wij dalen af, één voor één, volgens de orde van de bed-
| |
| |
den. Elkeen die vertrekt geeft enen klop op het volgende bedde, hetgene zal willen zeggen: ‘Mijnheer de volgende, houd u veerdig.’ Het moet rap gaan; terwijl de ene daalt moet de andere reeds veerdig staan, en een gereed zijn om te komen. Zodra men neder is, drave men aanstonds, zonder de volgende af te wachten, naar den Jager, bij den ingang der kalsijde. Het is nu...
Goed. Om elf uren, allen die daar zullen zijn - want misschien worden onze oefeningen onderbroken - zullen zich op weg begeven naar den Speleman langs de kalsijde. Daar zal men hun zeggen wat zij te doen hebben en hun een kistje laten openbreken dat hun veel plezier zal doen.
En kardoesen en andere dergelike. Zo dus, wij beginnen. Adamowicz en gij, Obniski, gij zijt de eerste der reke: u is het te beginnen. Hier is de nagel - gij ziet dat hij kloek is - en hier de koorde, de beste van heel het gymnase. Er is een gat aan den rechter kant der venster, vers gemaakt door de zorgen van Rudawski, die dezen avond zeer in zijn hoofd had, en zorgvuldiglik met wit papier bedekt. Nu, vooruit, mijne vrienden. Goeden moed! - Adamowicz en Obniski, goede reis, en tot wederziens, als het God belieft! - Wij allen bachten de gordinen! Ik blijve laatst.
Ik hebbe voor alles gezorgd. Ik hope hij zal hier in tijds zijn, dat wij te samen u komen vervoegen. - Vooruit! Boze zbaw Polsken!
Twee studenten af met den nagel en de koorde. De andere trekken hunne bedden binnen. Ene stonde later vertrekt nummer twee der reke rechts, na nummer twee der reke links verwittigd te hebben. Ene stonde later vertrekt deze, na nummer drij rechts verwittigd te hebben, en zo voorts. Foedorowicz is voor zijn bedde blijven staan.
| |
| |
Zoude ik? Zoude ik niet? Het is een uiterste punt en ene beslissende vrage. Doe ik niet mede, zo worde ik Rus, en zal als een verrader aanzien worden. Voor mij is het dan gedaan al den poolsen kant. Winnen zij, ik ben verloren. Verliezen zij, eeuwiglik, al ware het met die tale der ogen die even klaar als de tonge spreekt, zullen zij mij Judas heten. Doe ik mede, zo en hebbe ik van den anderen kant niets meer te verwachten. Wel is waar, een opstand is een waagstuk, doch een wonderbaar middel in zijne macht en ongehoopte gevolgen. Met enen opstand willen stijgen - het is al of niet. Het voert u hoge of verbrijselt u in enen afgrond. Het is toch ene kanse die ik al den anderen kant niet verhopen mag. Dààr zal ik kunnen leven, daar zal ik altijd onderstand vinden, doch altijd jà in kruipende onderhorigheid. Waarom niet eens de kanse gewaagd? Audacem fortuna juvat...
die rechtover hem slaapt:
Foedorowicz, maak u veerdig.
Af.
Zoude ik? Zoude ik niet? Zekerheid, doch onderhorigheid en kruiperij, al den enen kant. - Stijgen of storten, dubbele kanse, al den anderen. - Toch kan ik stijgen! - O wees met mij, kanse, grillige godin! - Gij zult, nietwaar? - O de kanse, zij heeft meer dan enen nietweerd begunstigd! - Ik worde patriot.
Haastig af. Woronicz komt buiten.
Foedorowicz vertrekt, Maïewski staat gereed. Dan nog een, twee, drij, en dan is het mijne beurt. Tot nu toe gaat alles wel. - Dat Wasilewski nu maar kwame! - Nog drij. - Ach, wie had ooit gepeisd dat wij eens zover zouden geraken! Ik zelf, die van gevechten dichtte en van vaderlandsen kamp, en had niet kunnen geloven dat de werklikheid mijner fantasien zo dicht stond. - Nog twee! - Dat Wasilewski nu maar en kwame! Waar mag hij zolang blijven? - Nog een! - Morgen is het compositie. Vele waren dezen morgen verre van te peizen dat hun blokken hun dezen keer tot niets en zoude dienen.
Naar het bedde rechtover het zijne:
| |
| |
Ei, Bronislaw! haast u dan, het is uwe beurt. Toe, toe, ik hore iemand komen.
De student vertrekt.
God! mijn herte klopt... De bestuurder!... Neen, God zij gedankt, Wasilewski!
Komt Wasilewski.
Wel gekomen! Ene stonde later was te late.
Morgen ben ik weggezonden.
Veel eerder, dezen avond nog. - Wij gaan te samen...
Niet te maren - wij gaan naar het leger.
Après vous, monsieur. Daal eerst af.
Beide af. Ene lange poze diepe stilte...
Komt de opziener in gedachten verslonden. Hij wandelt traagzaam door de stille donkerheid.
Wat? Ontsnappen? Men moet toch bekennen, niets beter om jongens stout te maken dan er hard mede te zijn. Ik hebbe hem altijd
| |
| |
gezeid dat hij enen verkeerden weg nam. - Zij laten altijd hunne gordinen open!
Hij trekt ene gordine dicht en gaat voorbij. Komt de poortier.
Waar duivels mag hij belonden zijn? Hij en is nooit waar hij moet zijn. Noch op zijn kamer, noch op... Ik weet wonder welk gezicht hij zal trekken.
Komt de opziener.
Alles is stil, zij slapen, en eindelik mag ik ook gaan slapen.
Ik, Amatowski, de poortier...
Wat is er van uwen dienst?
Zoudt gij mij wel kunnen zeggen, als 't u belieft, mijnheer de surveliant, wien dat gij hier survelieert?
Zijn dat nu vragen, Amatowski?
Het en is maar dat ik zeggen wille, mijnheer de surveliant, als het is om de studenten te survelieren dat gij uwe nachtrust verliest, gij verliest ze heel en gans voor den koning van Pruisen.
Zijt gij bij dranke of zijt gij zot?
| |
| |
En gij zijt gij blind of zijt gij doof, om maar zo wel uwe jongens te survelieren?
Amatowski, gij zijt soms zo onbeleefd... Wat wilt gij nu eigenlik zeggen?
Dat zij op wandeling zijn, uwe jongens!
Ja, ja, op wandeling! Ik hebbe moeten opstaan en hebbe bij gevalle eens door de venster gekeken, en ik hebbe ze met mijne eigene ogen langs de kalsijde van Czenstochowa gezien, met Woronicz en Wasilewski aan het hoofd.
De bewijzen en zijn niet moeilik. Kijk naar de bedden.
Hij trekt de gordinen open.
Zie! IJdel! Is één. - Zie! IJdel! Is twee. - Zie! IJdel! Is drij. - IJdel! Is vier. - Is vijf. - Is... Neen! hier ligt er nog een, stil als een muis!
Wie? Zouden er nog onbedorven herten geweest zijn?
Onbeschofte! - Het is waar nogtans. Het is het bedde van mijnheer Woronzow. - Mijnheer Woronzow! - Hij antwoordt niet. - Zouden zij hem vermoord hebben! - Licht!
De poortier ontsteekt enen gazbek.
| |
| |
Gekoord en gebonden en met ene prop in den mond! - Amatowski, maak hem los.
Hij gaat naar het bedde van Bakounin.
Deze ook voorzeker. - Inderdaad! - En dan mijnheer Bakounin, Amatowski!
Hij trekt verschillige bedden open die allen ijdel zijn. De poortier ontbindt de twee Russen.
Niemand meer, niemand meer! - Och God! och God! nu ben ik verloren. Er blijft mij slechts nog over mij in de Wisla te gaan smijten.
Hij zit op een bedde.
Hoe is het mogelik zo dom te zijn! - Ah! Mijnheer de bestuurder, het gaat al op mijnen nek geleid zijn, en gij zult de eerste zijn om mij te beschuldigen, en alles is uwe schuld, de uwe, en niemands anders.
Mijnheer de surveliant, zij straffen hun zelven: zij gaan slecht weder hebben op hunne wandeling. Hoor, het dondert. - Hoor, nog eens!
Neen, dat en is geen donderen. Het is het kanon - het kanon al den kant van Czenstochowa. - Zij vallen te midden een slagveld. - Ach! die onvoorzichtige - die arme kinders!...
Hij staat recht.
Och God, ja, ik ook ben Pollak. Onze Vrouw van Czenstochowa, koninginne en aartshertoginne, bescherm de jonge scheuten en het jonge zaad van ons arm vaderland! Bedek ze met uw schild, Heer God! - Bôze zbaw Polsken!
| |
| |
| |
Vierde toneel
De bossen van Czenstochowa
Enen boskant: struiken voorgrondwaarts, de grond klimt op naar den achtergrond en tussen de dikke stammen der eerste bomen van den bos ziet men den bos zijne sombere diepten. Morgendomen zweven in het donker verschiet. Op den top der bomen en der bedauwde struiken schingt een rode zonnestraal.
Men vecht in en over den bos. Overhands hoort men pilotongeschot en het onregelmatig schieten van scherpschutters. Van tijd tot tijd seinen klaroenen en hoort men enen aanval voorbij vliegen. Bij regelmatige pozen dondert het kanon. De struiken ritselen en kraken links. Komen Wasilewski, Woronicz, Wasil, Foedorowicz, de studenten, hijgend en allen gewapend. De ene hebben geweren of karabinen, de andere degens en pistolen.
Zie, hier legerden wij. De kolomme rekruten moet voor den gestelden tijd Warschau verlaten hebben, en nu zijn onze benden met ene opperste poging bezig om onze broeders uit de handen der Moskowiten te krijgen. - Aldaar is het gevecht.
Woronicz wijst naar de verte.
Iasna gora, iasna gora! de heilige berg! Daar rijst het heiligdom van Czenstochowa met zijnen koepel en torens in de rode morgenzonne!
Laat ons Onze Vrouwe groeten.
Allen knielen.
Onze Vrouw van Czenstochowa, koninginne van Polen, aartshertoginne van Lithuanie, wij groeten u en bevelen uwer ons bescherming.
Allen staan recht.
| |
| |
Doch hoe en waar naartoe? Wij kunnen op onze broeders vallen in plaatse van op de Russen, wij kunnen in den weg lopen in stede van te helpen. Wij behoorden eerst te weten hoe het gevecht staat en hoe beide legers gekeerd en gedraaid staan.
Laat ons toch maar in den bos.
Dat men ene voorwacht vooruit zende.
Laat ons maar vooruit, het is altijd tijd achteruit te trekken.
Ja, ja, laat ons zelf gaan zien.
Hoor, het gevecht nadert.
Laat ons hier blijven: zijn het broeders, wij gaan mede; zijn het Russen - ‘pif, paf! 't rookt in de sperren!’
Wacht ene stonde.
Hij klimt op de hoogte en spiedt door de bomen.
Duikt u allen, duikt u!
De studenten buigen zich bachten de struiken.
Het zijn Russen. Ik heb een plan.
Hij komt weder.
Het zijn Russen. Ziet gij hunne grijze uniformen wemelen? Schaart u hier in hinderlage, wij vallen hen onverhoeds op het lijf, en wij zijn ze meester.
| |
| |
Goed! - Op uwe hoede, vrienden, duikt u allen en houdt u stil. Op het kommando - vooruit en vuurt!
De studenten leggen zich in hinderlage. De diepte van den bos krielt van grijze uniformen.
Houdt u stil. - Duik u dan, Rudawski!
Draait links af! - Tegenmars! - Eerste peloton als scherpschutters vooruit!
Een - twee - drij - Vooruit!
De studenten springen recht, dringen al schietend den bos binnen. Men ziet in het verschiet de worsteling krielen tussen de stammen van den boskant. Na enige stonden komen russische grenadieren, met hoofdmans mede, in wanorde uit den bos gesneld.
Wij willen verrassen en wij zijn verrast.
Vooruit toch, of wij verliezen den slag. Zij hebben ons nodig al den anderen kant.
Van waar mag die bende gekomen zijn?
Wilt gij staan van vluchten, of ik doorklieve u den kop! - Toe, vooruit!
Vooruit, vooruit, honden dat gij zijt!
Maar daar is niets aan te doen! - Die gasten zijn verwoed! Den vijand in den bek lopen, danke u!
| |
| |
Andere russische soldaten vluchten uit den bos, door de studenten achtervolgd.
Wasilewski, Wasil, de studenten. Boze zbaw Polsken! Vooruit!
Zij drijven al schietend de Russen voort in alle richtingen. Lijken en gekwetste krielen langs de helling.
Een russische regimentsjonker den degen in de hand verschijnt op de hoogte.
Het korps Libanow uiteen geslegen? Onmogelik! - En nogtans dragen deze lijken het uniform van Libanows grenadiers! - Mille tonnerres! om hulpe komen en op ene nederlage vallen!
Hij daalt en kijkt al alle kanten.
Ja, ja, zij zijn op de vlucht, en wij zijn geklopt. Laat ons spoedig terug, dat wij ons eigen vel in zekerheid krijgen.
Hij wilt weg. Komt Foedorowicz, den degen in de ene hand, de pistool in de andere.
Een fatsoenlik tweegevecht! - En garde mon garçon!
Hij zingt:
‘Chacun pour soi - Dieu pour tous!’
Zij vechten. Foedorowicz ‘windt’ den degen van zijnen tegenstrever en ontwapent den regimentsjonker.
Mille tonnerres! die kan het juist lijk Foedorowicz!
God van den Hemel... Bagration! Dit uniform... Ik en hebbe u niet bekend...
| |
| |
Foedorowicz! - En wat doet gij hier te midden de Pollakken?
Foedorowicz dient zijn vaderland! - Zeg eens, houdt gij mij dan ook voor zo een groten domkop, omdat ik geen latijn en wilde leren? Foedorowicz zijn vaderland dienen! Weet gij wat Foedorowicz doet? Hij dient zijne eerzucht, en hij heeft gelijk, doch hij steekt ene grote dommigheid uit.
Wat wilt gij daarmede zeggen?
Gij moet verstaan dat ik haastig ben. Ziehier in korte woorden een bladzijdeken geschiedenisse: de Polakken behalen de zege vandage, zo zullen zij er misschien nog ene behalen, zij zullen menen dat zij er boven op zijn, hun zelven niet meer kennen, onvoorzichtigheden uitsteken, hun zelven verderven - en u meteen! Salut, Foedor! Ik ben haastig.
Bagration raapt zijnen degen op.
Indien gij mij nodig hebt - lichte schutterij, derde regiment, onderluitenant Bagration. Salut!
Af.
Hij wilt zeggen: ‘verraad uw volk’, en hij betrouwt erop. Ik hebbe hem het leven gespaard en wij zijn kwijte nu. Indien gij op mij betrouwt, mijnheer Bagration, om u vermaard te maken, zo moogt gij er van afzien. Ik ben hoveerdig en eerzuchtig, alles wat gij wilt, ja. Doch daarom juist en zal ik nooit een verrader worden. Ik hebbe veel dingen onder mijne voeten geleid en achte weinig dingen genoeg om er niet over te stappen ten einde te geraken waar ik geraken
| |
| |
wille, doch ik ben te eerzuchtig om over mijne ere te trappelen. Ten anderen, wij en zijn daar nog niet waar hij ons hebben wilt. Het begint goed, laat ons op de kanse betrouwen, en vooruit! Audacem fortuna juvat. - En toch, indien hij eens gelijk had!
Komt St. Lubienski met Pollakken.
Gij ziet het. Alhier hebben zij gevochten, alhier wierden zij gedreven, en hier, bij de uiteinden van den bos, wierden zij in alle richtingen uiteengeslegen. - Ha, daar is een broeder! Dat moet een dezer bende zijn, wier onverwachte hulp ons de zege schonk waar ons een bloedige slachting wachtte! - Foedorowicz! - Het zijn dus waarlijk de studenten geweest! - O ik vermoedde het wel! Welgekomen! En hoe gaat het? Waar zijn de andere?
Gejuich.
Daar komen zij terug, mijnheer Lubienski.
Komen Wasilewski, Woronicz, Wasil, de studenten. St. Lubienski drukt wijds en zijds de hand.
O danke u, vrienden, en welgekomen! Wasilewski! Woronicz! - Danke u, Wasil! - Ha, gij zijt juist van passe toegekomen om ene heldendaad te verrichten. Wij hadden de rekrutenkolomme uit Warschau aangevallen wier wacht men wel verdubbeld had. En als het gevecht ten sterksten stond moest ons een heel detachement al achter en op zijds aanvallen. Daar moesten wij voorzeker in blijven. Gij zijt het die ons gered hebt... Wie hadde dit al gepeisd, nietwaar, over enige maanden, als wij te samen nog latijn leerden en uit het grieks de geschiedenisse van Pelopidas en Epaminondas vertaalden?
Ja, ja, Woronicz is profeet geweest met zijne liedjes.
A propos, ik stelle voor dat men - ene depeche zende naar de heer bestuurder.
Alle lachen. Gejuich en geschal in den bos.
| |
| |
Daar is de generaal met het leger.
Komen Langiewicz, Lubienski, hoofdmans, opstandelingen en rekruten.
Hier staan zij, generaal, wien de ere van den dag toekomt, mijne vrienden en maten, de studenten van Warschau.
Leven de studenten van Warschau!
Langiewicz nadert. St. Lubienski stelt hem Wasilewski en Woronicz voor. Langiewicz drukt hun de hand.
Danke u allen in name van het vaderland. - Stanislaw Lubienski, u zijn wij veel verschuldigd: gij bracht ons de moedige bende bij, die op heden een zekere en dodelike nederlage in triomfe veranderde, en wier het vaderland den eersten voorspoed zijner verlossing zal verschuldigd zijn. - Studenten van Warschau, gij zijt uwen kapitein Lubienski weerd!
Leve de kapitein! Leve de generaal!
Wasilewski, Woronicz, Twardowski, Soltyk, Rudawski, gij wordt mijne luitenanten.
En nu, soldaten, dezen dag geschikt. Hier rusten wij enige stonden. Dan trekken wij allen te samen naar Czenstochowa op, om onze Lieve Vrouwe te bedanken, en dezen avond legeren wij rond haar wonderdoende heiligdom.
Naar Warschau, naar Warschau!
Naar Warschau, naar Warschau!
Inderdaad, wij hebben het garnisoen verslegen. Zonder wederstand nemen wij de stede in.
| |
| |
stemmen door het ganse leger
Naar Warschau, naar Warschau!
Langiewicz roept St. Lubienski en de andere hoofdmans bij.
Zwicht u van onvoorzichtigen geestdrift.
Naar Warschau, naar Warschau!
Gelief mij te verschonen, heer vader, indien ik van een ander gedacht durve zijn. Doch gij ziet hoe ons leger gesteld is. Van enen anderen kant, Warschau is de hoofdstad van Polen en moet nu bijna van garnisoen beroofd zijn. Een duchtige aanval, en de stede is de onze. Zulke gelegenheden zijn zeldzaam: misschien zouden wij ze nu voor altijd verliezen. Mij dunkt het ware goed het ijzer te smeden terwijl het warm is.
Ik ben ook nog al van dit gedacht.
Naar Warschau, naar Warschau!
Mijne vrienden, wij trekken naar Czenstochowa, en dezen avond legeren wij - bij Warschau!
harold.
|
|