Al de gedichten
(1888)–Albrecht Rodenbach– Auteursrecht onbekend
[pagina 92]
| |
(Wijze: Schumann, O Sonnenschein.)
O Zonnenschijn, o zonnenschijn,
gij roert den grond des herten mijn:
sinds lang zijn eigen onbewust,
weêr hijgt het, klaar van levenslust.
'k Vergete ik ben ter vangenis,
waar levenslust een doodzonde is!
o Zie, 't is zondag! zie dien stoet!
Zij wandelen, wandelen blijgemoed......
o Vrijheid, vrijheid, vrijheid zoet!
o Zonnenschijn, o zonnenschijn,
mocht gij hier ook een zonde zijn:
misschien, weert men uw stralen af,
gewonen wij ons aan dit graf.
Herschep gij ons steeds mensch en man,
- God weet waar wanhoop voeren kan!
Hoe kunt gij zoo wreedaardig zijn,
o zonnenschijn, o zonnenschijn!
|
|