| |
| |
| |
Prologus Ter opvoering van ‘Breydel en de Coninck,’
Door de Rouselaarsche Klauwaardsgilde.
IK kome als Prologus naar 't oud gebruik beduiden
in welken zin die feest van 't Klauwaardsvolk zal luiden.
't Is juist een jaar geleên dat het studentenvolk
ter zelfste plaatse zond zijn middeleeuwschen tolk
ter konde van een Spel uit 't glorierijk Voordezen
met wensch dat het den volke een lesse zoude wezen.
En, onder blij geschal, rees de gordine en liet
den volke 't leven zien van 't oude vlaamsche diet:
de wemelende markt, de poorters, de edellingen,
den graaf, de koopmans en de bonte vreemdelingen;
hoe dan een woord ontwiek het vaderlandsch gedacht,
hoe onder walsch verraad bezweek ontembre kracht,
| |
| |
hoe Filippine kloeg en kwijnde op eenen toren,
hoe 't gildenheir ze wrook in 't veld der gulden sporen.
O, 'k hoore nog het volk en zie nog deze zaal,
waneer, bij het tooneel van Vlaandrens zegepraal,
het vaderlandsche lied weêrklonk uit honderd kelen....
De Gilde van Sint Jan en zal dit jaar niet spelen;
men weet hoe en waarom....
doorstriemt dien jongen boom der vlaamsche jonglingschap
om lang verminkt te staan: daar schaarde in kloeke rangen
een nieuwe gilde, en stond gereed ons te vervangen.
En jeugdiglijk ontstaan, nu bloeit zij vrogezind,
in name en leuze en werk 't Verlêen aan 't Heden bindt,
verbeeldt onz' heldenschare in plechtige ommegangen,
en oefent vlaamsche taal, en zingt haar vlaamsche zangen,
en, schattend naar zijn weerde al wat er wordt gezeid,
doet wel en ziet niet om, en terdt kleengeestigheid.
En nu, voor de eerste maal verschijnend ten tooneele,
herschept zij ook 't Verlêen in bonten tafereele,
met wensch dat ons tooneel, dat viel, wen Vlaandren viel,
- want 't leven van een volk is zijner kunsten ziel -
het Vlaamsch tooneel, onlangs zoo schandelijk verrezen
en onder schoonen name ontworden van zijn wezen,
het volk bedervend dat het onderwijzen moet,
het Vlaamsch tooneel, zegge ik, eens stijge nu voor goed,
| |
| |
herbloeie in eer en roem, en, volgens wet en plichte,
synthesis aller kunst, veredele en verlichte;
en, wijl ons Vlaandren nu om zijn herworden strijdt,
zijn hulpe leene, en speel' den goeden ouden tijd,
dat deugden rijzen naar de deugden van 't verleden,
en de oude kamp ons wekke tot den kamp van heden.
- Een zelfste kamp voorwaar: slechts 't weer maakt onderscheid,
want nu lijk eertijds geldt het ons zelfstandigheid. -
Zoo speelt die gilde nu, spijts listen ende lagen,
spijts moeilijkhêen, ontzeide hulp, kleingeestig plagen,
- men weet het, ieders zin slaat niet gelijk gedraaid;
daar zijn er die, zoodra iets vlaamsch in de oor hun waait,
van kwaadheid trippelen, geheel het huis doen schroomen,
en 's nachts niet slapen, of van alle duivels droomen;
(en ja, dat volk vermag soms iets in onzen tijd);
zoo speelt zij nu, zegge ik, tot spijt van die 't benijdt,
- niets kwam den Klauwaards beter af ter dees vertooning -
het vaderlandsche spel van Breydel en De Coninck;
getrokken uit den boek dien heel Europa las,
De Leeuw van Vlaanderen, de Vlaamsche Ilias!
Een schepping dus van hem, dien Vlaanderen nu vergeet,
den grijzen strijder die aan 't hoofd der schare streed
id 't feller kampen van den kamp zijne eerste dagen,
Conscience, die, waneer ons Vlaandren eens zal dagen,
en d'helden eeren die rondom zijn oude vaan
om zijn herworden strêen, ten eersten rang zal staan.
| |
| |
- Verschijne allicht die dag alover Vlaandrens gouwen! -
Zoo zult gij bin' een stond op dit tooneel aanschouwen
't oud Klauwaardsvolk, verbeeld door 'thuidig Klauwaardsvolk.
Doch eerst, als Prologus en dezer gilde tolk,
ik wensche aan allen die ten spele komen wilden
een ‘gildig’ wellekom, vooral den spelergilden,
en den studenten al, en allen meesters, die
ze kweeken op zijn vlaamsch en wers van bastaardie.
En nu, faalt hier end daar dier spelers jonge kunste,
het doel verwerve uw lof, het inzicht uwe gunste;
en, lijk na 't krijgsgezang de kamplust feller brandt,
begeestre 't Klauwaardsspel den strijd voor Vlaanderland!
|
|