| |
| |
| |
Saaie mensen
Toen de oorlog uitbrak was meneer Cornet als alle andere mannen ten strijde getrokken. Het groene pak zat hem maar slecht. Mevrouw Cornet kon werkelijk niet van een uniform praten. Meneer Cornet was geen krijgsman, zelfs geen soldaat, zelfs geen landstormer. Hij was een gekostumeerd ambtenaar en al zijn uniform-moedige gepraat kon hem niet redden. Misschien ook zag mevrouw Cornet het zo omdat ze al lang met een onbestemd en ellendig voorgevoel liep. In elk geval zou later kunnen blijken dat dit voorgevoel juist was. Meneer Cornet overleefde weliswaar Tjiater, maar hij stierf in de krijgsgevangenschap te Tjimahi van uitputting en dysenterie nog voor er drie maanden om waren. Mevrouw had het per gesmokkeld briefje vernomen, lang voordat het officiële bericht kwam. Het briefje was van meneer Meeng, ex-collega van pappie-Cornet: Geachte mevrouw Cornet. Tot mijn diep leedwezen moet ik u berichten dat uw echtgenoot verleden week het tijdige met het eeuwige heeft verwisseld. Het moge u tot een troost strekken dat onze nood zo hoog gestegen is dat de dood beschouwd wordt als een genadige verlossing. Hoogachtend, w.g. G.J.F. Meeng.
Met dit briefje stierven op slag de laatste dromen van mevrouw Cornet. Lieflijke dromen van weerzien, tedere dromen van liefde. Het was uit. Mevrouw Cornet was maar een klein, mager sloofje. Voor zulk soort is geen genade weggelegd uit welke nood ook. Voor zulk soort heeft nood zelfs een sadistische begeerte tot eindeloze cumulering. Als uit verlangen om coûte que coûte de overwinning te behalen op het meegroeiende geluk om een ander ideaal. Dat ideaal was Poppie, de dochter van meneer en mevrouw Cornet. Toen pappie vertrok was ze twaalf jaar. Maar ze leek wel acht, omdat ze zo schriel en fijntjes was. En klein en popperig gehouden omdat ze de enige lieveling was van kleine mensjes. En omdat ze Poppie heette. Poppie had aanvankelijk een spelletje gehad met | |
| |
haar moeder: ‘Wanneer komt Pappie weer bij Poppie?’ ‘Pappie komt heel gauw weer bij Poppie.’ ‘Wat gaan Pappie en Poppie dan doen?’ ‘Pappie gaat naar de bios met Poppie.’ ‘En wat snoept Poppie dan met Pappie?’ ‘Poppie snoept een ijsje en een chocoladereep met Pappie.’ En zo voort. Misschien zou mevrouw Cornet dat spelletje de hele krijgsgevangenschap door gespeeld hebben met Poppie, zoals zoveel andere moeders deden, als het briefje niet zo ongelegen bezorgd was. Door een jongen op blote voeten op een fiets, toen ze juist achter bezig was in de keuken. En Poppie voor op de stoep met haar bikkels. De jongen had gevraagd: Mevrouw Cornet waar? En Poppie: Mammie is achter. De jongen: Eh! Meneer Cornet hij is jouw vadér? Poppie: Ja. De jongen: Hij is dood. Kijk maar hier deze brief. Heef aan jouw moeder. Hij was weggefietst. Poppie was een beetje verbluft naar mevrouw Cornet toe gelopen. Wat is er, Poppekindje? Pappie is dood, zegt de brief. Mevrouw Cornet had haar handen gewoontegetrouw aan haar heupen afgeveegd, eerst de ruggen dan de handpalmen, voordat ze het briefje bij een punt aanpakte en open liet vallen. Haar ogen lazen snel in berusting. Ja, het is zo. Later hadden ze natuurlijk wel gehuild. En nog wel een keer. Maar het hielp allemaal toch niet. Trouwens, vele veranderingen voltrokken zich snel en onweerhoudbaar. En andere kropen onmerkbaar voort en waren er al lang voordat je ze pas goed merkte. Eigenlijk bleef alles saai.
Mevrouw Cornet ging zuinig leven, zo erg zuinig mogelijk. Ze verkocht de inboedel zo goed mogelijk en betrok een paviljoentje aan de rand van de kampong. Het was wel goed, zoals achteraf wel bleek, dat ze zo gauw wist dat haar man dood was. Andere vrouwen vochten tot de allerlaatste dag om hun huishouden zo gaaf mogelijk te houden voor de vreugdevolle dag van de thuiskomst. En toen waren de prijzen van inboedels al zo verschrikkelijk gezakt, dat ze niet meer te redden waren. Mevrouw Cornet begon haar nieuwe geldelijke bezit zo zuinig mogelijk op te leven. Dat ging allemaal langzaam. Bij Poppie voltrokken de veranderingen zich sneller. Ze haalde haar achterstand in verstandsjaren in in nog geen half jaar. Dat kwam door omgang met jongens en meisjes van andere vaderloze gezinnen, nu er geen school meer was. En dit was een minder beschaafde buurt en de jongens en meisjes waren nuchterder en harder. Poppie kwam thuis argeloos verhalen vertellen van overspelige moeders en dochters, die mevrouw Cornets haar te berge deden rijzen. Ze vroeg explicatie van woorden en begrippen die mevrouw Cornet nooit in gedachten had durven te nemen, laat | |
| |
staan uit te spreken. Dat moest afgelopen zijn. Poppie moest werken.
Om een andere reden ook, ééns moest het kleine kapitaaltje toch wel uitgeput raken. Maar zeker niet op een kantoor of als hulpje in de huishouding bij een gezin. Vroeger of later schenen al die meisjes toch wel een bijzit te moeten worden van een Japanner, Chinees, Arabier of Inlander. Er schenen desondanks toch wel goede huwelijken bij te zijn. Net alsof sommige maatstaven van voor de oorlog altijd fout geweest waren. Deetje Schultz bij voorbeeld was perfect getrouwd met meneer Soeria, mevrouw De Vogel was doodkalm opnieuw in het huwelijk getreden met luitenant Suzuki, toch wel een beschaafd heer met keurige manieren. Maar daarnaast waren zoveel verschrikkelijke verhalen van ongeremde hartstocht en zedeloosheid, dat mevrouw Cornet de angst om het hart sloeg voor Poppie. En de hemel dankte voor haar miezerige, onaantrekkelijke verschijning. Er was niemand die haar begeerde. Maar Poppie groeide op. Poppie werd een jonge vrouw. Poppie was begerenswaard.
Mevrouw Cornet ging eten leveren buitenshuis. En koekjes en gebakjes maken. Waarbij Poppie haar naarstig hielp van de vroege morgen tot de late avond. Ze gingen het huis haast niet meer uit. Of samen. Want er moest toch wel geblandja worden op de pasar. En de bestellingen moesten bezorgd worden. Mevrouw Cornet kleedde Poppie zo onopvallend mogelijk. Er was geen geld, immers? Mammie wou zo graag betere kleren kopen, maar wie moest dat betalen? Al bleven de contacten met de buitenwereld dus beperkt tot de hoognodige, Poppie werd toch wel genoeg gezien en werd genoeg bekeken. In haar argeloosheid mocht ze de blikken wel van de jongelui en van de ouwemannen zelfs. Ze scheen erdoor te groeien. En in elk geval kocht en verkocht mevrouw Cornet voordeliger. Hoe lang zou het zo door kunnen gaan? De oorlog duurde maar voort en voort. Voor saaie mensen is ook een oorlog saai.
Het verkopen ging steeds slechter. Eten buitenshuis werd er niet meer geleverd. En met de koekjes en gebakjes moest geleurd worden. Mevrouw Cornet had al eens een bedekte tip gekregen van welwillende kennissen: laat Poppie er toch alleen op uitgaan. En kleed haar een beetje beter. Maar mevrouw Cornet werd er alleen maar banger door. Dus gingen zij en Poppie slechter en slechter gekleed. Als ze zo langs de huizen liepen op versleten slofjes en met verkleurde, slecht zittende jurken, kocht menigeen alleen uit meelij van ze. Dat was wel vernederend, maar het was toch beter zo, veili- | |
| |
ger dan de andere manier. En gelukkig waren niet alle mensen slecht. Waar mevrouw Cornet en Poppie altijd bij terecht konden, was het grote herenhuis van meneer Lim.
Meneer Lim was een ouweheer, een weduwnaar zonder kinderen, een vriendelijke kleine meneer, die keurig Nederlands sprak, altijd vol belangstelling en op voet van gelijkheid met de Cornets. Het fraaie herenhuis met zijn royale voorerf en lange hek van smeedijzer zag er van buiten wat kaal uit met de lege voorgalerij, de bestofte muren en het langzaam aan erg verwilderende erf. Maar dat deed meneer Lim opzettelijk. Er moest niet al te zeer de belangstelling op vallen. Van voor zag het huis er dus toch wel armoedig en verwaarloosd uit en verlaten. Maar mevrouw en Poppie Cornet gingen altijd vlug het erf over en door het sjofele zijpoortje naar binnen. Daarbinnen was het altijd wel zindelijk en mooi. En Chinees, alhoewel het toch eigenlijk een Europees herenhuis was. Misschien kwam het door de oude Chinese martavanen en pullen die er stonden, misschien door het gekke langharige mopshondje als een Chinees leeuwtje, misschien door de lichte geur van Chinees eten, dat de sfeer in dat huis zo door en door Chinees was. En verheven en wijsgerig. En beschermingsvol.
Mevrouw Cornet en Poppie lieten zich gaarne noden om nog wat te blijven zitten in de enorme achtergalerij met zijn marmeren vloer en fraaie balustrade met witte pilaartjes. De galerij leek dubbel zo groot, omdat er geen zitjes in stonden. De stoelen stonden allemaal tegen de muur, stoelen van allerlei soort en van een roodachtig hout, bezonken en aristocratisch. Er hingen maar twee prenten aan de muur, tussen de drie hoge witte deuren, penseeltekeningen op zijde, landschappen voorstellende met zilverreigers en meibloesems, met waterpartijen die overgingen in wazigheid tot niets, gewone rustgevende wijze witheid, waarin een paar Chinese letters, scharlakenrood en op een wereldwijze manier capricieus en kinderlijk speels. Toch was alles wel saai en je moet wel een erg saaie natuur zijn om zo'n huis toch prettig te vinden.
Meneer Lim, mevrouw Cornet en Poppie zaten dus saai, maar genoeglijk tegen de muur aan met hun glaasje stroop en snoepten van de koekjes en legden hun blote voeten kalmerend en rijk tegen de koele marmeren vloer. Zij praatten over prettige dingen en de oorlogvoerende en overspelige wereld viel van hen af als een verwelkte bloemkroon. In het hartje van de bloem kwam nieuw leven. Er kwamen dagen dat Poppie alleen door het huis liep, terwijl de twee oudjes praatten. Ze mocht alles bekijken en ze doordrong | |
| |
zichzelf met al de rijkheid van dit vorstelijke huis. Ze streelde de zijden beddeovertrekken en het barokke snijwerk van het kostbare meubilair. Ze stond bezinnend voor het somber-prachtvolle huisaltaar met de mysterieuze gouden letters op de gloedrode gordijnen, de bizarre potten met wierookstokjes en het beeldje van de huisgod in zijn klamboetje en de roze papieren bloemen. Poppie begon zich meer en meer thuis te voelen. Ze ging vaak nog niet naar huis als haar moeder al wegging.
Ze kwam steeds vaker zonder haar moeder. Meneer Lim leefde helemaal op door haar gezelschap. Hij werd vrolijker en jonger. Ze konden met z'n tweeën vaak schertsen en kwebbelen alsof er geen dertig jaren leeftijdsverschil tussen hen lagen. Welbeschouwd lagen ze er ook niet tussen. Er lag helemaal niets tussen. Toen meneer Lim in alle ernst om Poppies hand vroeg bij mevrouw Cornet, kon ze alleen met tranen in de ogen van geluk ja knikken. Het werd een in alle stilte voltrokken huwelijk van een haast absurde zuiverheid en geluk in deze vernielde wereld. Niemand mocht er wat mee te maken hebben. Zelfs mevrouw Cornet niet. Ze gaf zich weerloos over aan een algehele inzinking toen Poppie eenmaal veilig was, en stierf met vreugde, ongeduldig om haar man terug te zien om hem te vertellen dat alles nu goed was.
Achter het steeds enthousiaster verwilderende voorhuis - de bougainvilles hadden via de onbesnoeide goudpalmen nu het dak bereikt en klauterden er verheugd over in alle richtingen - scheen zich een nieuw sprookje van Doornroosje te ontwikkelen. Van een prins die honderd jaren geslapen had en door een prinses was wakker gekust. Poppie regeerde het nieuwe huis vorstelijk en schonk binnen het jaar het leven aan een zoon als een Chinese perzik. Robert Lim was een bolleboos. Hij liep op zijn negende maand en sprak op zijn tiende. Hij had een crème velletje, de gestalte en kracht van een vuist, grijze irissen in amandelvormige ogen en een zwartzijden pony. Waren meneer Lim en Poppie prins en prinses in het slot van bougainville, Robert was de koning. Het geluk was volmaakt en kon evenals in het sprookje duizend jaren duren. Maar het duurde alleen tot het eind van de oorlog.
Toen kwam de onafhankelijkheidsproclamatie van Indonesië, de hel van wrede straatgevechten met binnendringende bevrijdingstroepen, de eindeloze reeks van moorden, plunderingen en bedreigingen. Meneer Lim en Poppie waren hulpeloos en weerloos. Ze konden geen partij kiezen omdat ze zichzelf waren. Ze konden geen vijand kiezen omdat ze vijandloos gelukkig waren. Ze waren tech- | |
| |
nisch gesproken als Chinees en Indisch meisje ook vreemdelingen thuis, noch Indonesiër, noch Hollander, maar thuis. De bewakingen van het huis wisselden schielijk, bewakingen onder bedreiging. Meneer Lim onderging ze zonder protest en zonder appreciatie, alleen de veiligheid willend van Robert. Poppie ontwaakte tot een nieuw bewustzijn, van militant moeder. Ze was bereid om tegen ieder te vechten, die haar geluk bedreigde. Ze ging alleen naar de gevaarlijke pasars om voedsel te kopen voor haar gezin. Als ze bedreigd werd hield ze zich door haar vlammende blik alleen iedereen van het lijf. Maar omdat ze vocht, werd ze een prooi van vechters. Ze ontdekte iets nieuws: de trilling van het gevaar en de extase van het avontuur. Ze bewonderde ondanks zichzelf de jongens, die zo rijkelijk hadden wat haar man miste: uitdagende, vreesloze levenslust. Ah, hier was eindelijk de vlucht uit de saaiheid.
Ze viel eigenlijk plotseling en kansloos voor een jong sergeant, een Indische jongen met een knap gezicht, een jongen met de gratie van een tijger, de hautain minachtende glimlach om zijn mondhoeken van een geboren veroveraar, de nonchalante liefde voor het moordlustige vuurwapen, dat hij zo verrukkelijk zorgeloos, zo vreesloos eeuwig paraat hanteerde.
Ze zag niet dat hij dom was, dat hij lui was, dat hij geslepen was en dat hij onbetrouwbaar was. Ze stortte zich zonder zich één moment te bedenken in het avontuur met alle wildheid die haar jeugd onthouden was. Ze ging mee naar fuifjes, leerde dansen, werd bewonderd en gevierd en motiveerde haar nieuwe bestaan met algemene excuses: ook zij was slachtoffer van de oorlog geweest en had zich laten paaien door een ouwe geile bok. Maar ze wist haar zelfstandigheid terug te winnen.
Ze wist alleen haar vrijheid niet terug te winnen. Meneer Lim weigerde toe te stemmen in een echtscheiding. Ik ben zijn vader, jij bent zijn moeder. Het blijft zo. Hij weigerde toe te staan dat hij met zijn moeder mee uitging. Robert hoort hier. Verder verzette hij zich niet tegen haar nieuw verkozen leefwijze. Ga je gang maar. Neem waar je recht op hebt. Ik weet: ik ben al oud. Jij bent nog jong. Vandaag of morgen, dreigde ze, ontvoer ik Robert en zie je hem nooit meer terug. En hij: de politie vindt hem wel terug en het recht zal mij in het gelijk stellen: de jongen blijft bij mij en jou wordt alle recht ontzegd hier ooit nog te komen. En zij: vandaag of morgen schiet Eddie jou dood. Hij: Eddie durft niet. Kalm en vlak. Ze haatte haar man omdat ze wist dat hij gelijk had.
Overigens kon ze Robert niet loslaten. Elke nacht was ze weg en | |
| |
soms ook bijna de hele dag. Maar ze kwam altijd toch weer terug. Vaak proberend Robert te paaien. Maar Robert was geboren met een vroeg latent barmhartigheidsbesef, scheen het. Hoewel hij de krijgsman Eddie bewonderde, bleef hij zijn vader koppig trouw. Er groeide zo op het laatst wel een ontegenzeglijk scheve, maar toch rustige dubbele familieband. Eddie kon na het verlaten van de militaire dienst maar geen baan vinden, hoe hij ook zijn best deed (naar het scheen). Hij leefde met Poppie in een paviljoentje en dat kostte geld. Dat meneer Lim rustig fourneerde. Eddie zou wel wat bereiken als hij een motorfiets had. Meneer Lim gaf hem een motorfiets. Een radio, kleding, telkens opnieuw geld. Poppie ging uit wanhoop werken, maar verdiende niet genoeg. Als ze werkte, ging Eddie op bezoek bij meneer Lim en verkocht praatjes. Voor nieuw geld. Hij werkte niet. Overdag reed hij rond met zijn motorfiets en maakte kennis met andere meisjes. Ze wist het niet. Ze begon zich ernstiger toe te leggen op harder werken, hopend genoeg te kunnen verdienen om Eddie van zijn verborgen gebedel af te helpen. Ze zag Robert maar weinig en verlangde steeds erger naar zijn nabijheid, liefst in ook een groot huis. Omdat ze werkte, mochten er natuurlijk geen andere kinderen komen.
Eddie zat maar thuis, of bij de koffieboer, of bij andere meisjes. Het leven was zo saai. De stad sprak er schande van. Van die luie hond van een Eddie, van die slet van een meid Poppie en van die impotente Chinees die zijn vrouw door een ander liet mainteneren. Welbeschouwd was het werkelijk een raadsel dat Poppie nog bij Eddie bleef. Ze moest wel weten dat hij in de ochtenduren scharrelde. Ze werd sleets en lelijk. Hoopten zij en Eddie misschien dat als de ouweheer Lim zou sterven, ze zijn hele bezit zouden erven, zodat ze eindelijk onafhankelijk en gelukkig zouden zijn? Dat was maar half waar. Alleen Eddie hoopte het. Er waren wel eens nachtelijke gesprekken van een wringende intensiteit en gruwelijke wreedheid. Als die ouweheer niet gauw kapotgaat, vermoord ik hem. Zus en zo. Als ik merk dat ik niets krijg, vermoord ik Robbie. Waarom jullie alles en ik niets? Wij mannen hebben geleden in de oorlog en in krijgsgevangenschap en jullie vrouwen speelden mooi weer. Wij ons leven offeren en jullie de hoer uithangen. Het land naar de verdommenis. Geen werk en geen toekomst. Ik zou ze allemaal wel willen vermoorden. Poppie had de bersiap-tijd meegemaakt. Ze wist wat moorden was en dat iedereen moorden kon. Ze vreesde.
Wie onverstoorbaar bleef was meneer Lim. De sereniteit van zijn | |
| |
huis bleef onbesmet. Hij bleef maar geven. Hij moordde zo op zijn eigen manier, met een wijsgerige glimlach en handenvol geld. En hij moordde harder toen hij op het juiste moment ophield met geld geven. Eddie was furieus, bij Poppie was hij soms compleet mata gelap. Als hij bij meneer Lim op bezoek kwam, was hij van een eigenaardige sluiperige minzaamheid. Zijn ogen zwierven en taxeerden. Meneer Lim had veel levenswijsheid. Op een dag zei hij vlakweg tegen Eddie: ik weet wat je wil. Maar ik ben niet alleen. Je moet voortaan maar beter om je heen kijken als je op straat bent. Eddie begreep het niet goed. Maar al gauw begon hij bepaalde merkwaardige figuren te herkennen. Een magere, taaie Madoerees met een uitdrukkingsloos gezicht en altijd een rechterhand in de sarong. Een dikke Chinees met een pokdalig gezicht en de koudmakende fysionomie van een varkensslager. Eddie kende meneer Lim en Poppie niet. Maar hij kende deze twee wachters zeer goed. Hij wist dat zijn leven aan een zijden draad hing. Hij verdween opeens met z'n koffertje met kleren. En is nooit meer teruggezien.
Ook Poppie verdween op een goede dag. Niemand zag haar ooit terug. Waar kon ze gebleven zijn? Het huis van meneer Lim, dat er nog een korte tijd welonderhouden en gastvrij had uitgezien, begon langzamerhand weer te verwilderen. Het hek aan de straat verroestte, het gras kroop de grindpaden op, de goudpalmen stoelden zwaar uit en de bougainville veroverde het dak. Het leek alsof het tijdens de oorlog begonnen afsluitingsproces met verdubbelde hevigheid werd voortgezet. Alsof bij wijze van spreken de vrede gevaarlijker was dan de oorlog.
Dat is natuurlijk nonsens. Evenzo zal het wel nonsens zijn dat sommige mensen beweren Poppie weer gezien te hebben achter de zware cyclamen heg van bougainville naast het huis. Dat zou toch wel schaamteloos zijn, zowel van Poppie als van die meneer Lim. Schandalig en eerloos. En zulke dingen kan je niet verwachten in zo'n saai huis, waar alleen maar saaie mensen wonen kunnen. Voor wie zelfs geen sprookjes kunnen bestaan, sprookjes zoals bij voorbeeld Doornroosje.
|
|