| |
| |
| |
Gaga
Ken je Gaga? En oma Poet en oma Kobboy? Ken je Tojip Sinting en Tettet? En Sauer Saraber en Oj-oj-Potdomme?Je denkt zeker dat ik gek ben. Zulke namen bestaan niet, denk je. Je bent niet goed wijs. Ga de wereld in en leer! Deze mensen leefden werkelijk. In Gang Horning. Een van de Gang Hornings dan. Want je moet weten dat er vier Gang Hornings waren. Met Romeinse cijfers erbij op de naambordjes ten behoeve van postboden en zoekers die geen tong hebben. Want die vier gangetjes werden bovendien nog gevierendeeld en op dwaalsporen gebracht door andere gangetjes met andere namen. Te zamen, met de huisjes erbij tuurlijk, vormden ze een verstopt wijkje achter een aller aandacht trekkende winkelwijk, aan de drie andere zijden aan het oog onttrokken door rijen gewichtige huizen aan een breed water. Een verborgen labyrint. Met een Minotaurus. Wacht even. Straks.
Het wijkje had niet eens een naam. Je zei van de mensen die er woonden: O, die woont in Gang Horning. Nou, dan ging je ernaar toe en je zocht je op de gewone christelijke wijze gek. Want als je na veel gedwaal langs scheve huisjes, ouwe bloempotten en vuilnisbakken, boebrak-tuinmuurtjes en palmbosjes eindelijk toch maar besloot om informaties in te winnen, konden veel mensen je nóg niet helpen. Want wie was nou mevrouw Olivier?
Als je zei: oma Poet, dan kon iedereen je dadelijk helpen. Want oma Poet kende iedereen. Ja toch, die samenwoonde met oma Kobboy? Nee, niet lachen, hier in Gang Horning waren geen achtbare grootmoeders, noch lieve omaatjes. Hier was je een wezen (oma) met een merk (Poet of Kobboy). Deze oma's waren wat je nou zou noemen oorlogsweduwen, zo met een half geleend veteranen-aureool. Maar oma Poet en oma Kobboy waren weduwen van gewone fuseliers die in Atjeh en Boni gesneuveld waren. Zij waren dus niet alleen veteraan-loos, maar ook aureool-loos. Ken je namen als Panton Laboe en Mamassa? Nou, áls er kerkhoven mochten zijn | |
| |
in die gehuchten, dan liggen dáár hun graven. Waarom over graven praten? Wat dood is, is voorbij toch? Omdat je wel aan kerkhoven denken moest als je de tanden zag van oma Poet en oma Kobboy: scheve, vergeelde, brokkelige zerken, waar de tand des tijds eeuwig mee overhoop lag zonder ze definitief klein te kunnen krijgen. Ook oma Poet en oma Kobboy schenen onvernietigbaar. Ze konden bij voorbeeld blijven leven van een pensioentje waar gewone mensen mee verhongerden.
Oma Poet was zwart als getaand zeetouw, ze was knokig en ze had wit haar met gelige strepen alsof er nicotine in zat. Misschien was het ook wel zo, want oma Poet knauwde zwarte sigaartjes, die scheef smeulden en soms gevaarlijk knetterden. Voorts liet oma Poet voortdurend kleine windjes. Vandaar haar naam. Ze geneerde er zich blijkbaar niet voor en misschien kon ze er ook niets aan doen, want ze deed het zelfs in de kerk en als het Wilhelmus gespeeld werd. Ook was het welbeschouwd helemaal niet zo erg als je er niet aan doodging, wat oma Poet toch wel bewees. Je werd alleen op het laatst oma Poet en als zodanig was je een unieke oma. Zij was het.
Oma Kobboy heette vroeger oma Amereet omdat ze altijd zei: ‘Aan m'n reet!’ Dat was zonder meer grof. Maar wat kan je anders verwachten van fuseliersvrouwen? Als je getrouwd bent geweest met een man die in de historie alleen maar bekend staat als een van die 14 of 23 bajonetten, waarmee een brigade uitrukte? Overigens heette oma eerst alleen maar zo bij verkopers en dienend personeel. Zij hoorden het ‘aamereet’ het vaakst en begrepen het niet. Daarom noemden ze oma Njonja Amereet en later noemden anderen haar ook maar zo. Sinds kort echter heette oma Amereet met overtuiging oma Kobboy. Want ze had voor een belachelijk bedragje twee blokken bedrukt katoen kunnen kopen van een dief. Bedrukt met cowboytjes. In roze en lichtblauw, in geel en paars. Dat kon oma Kobboy niets schelen. Ze kon er haar sloverige, oud-ivoor-gele lijf mee kleden en dat deed ze van boven en van onder, van binnen en van buiten met cowboy-goed. Zelfs haar koetangs waren met cowboys bezet, geloof je!
Oma Poet en oma Kobboy leefden ongegeneerd hun taaie, ouwe, moedige leven voort. Met gusto. Wat gaven ze om plagerijen en spot? Als je als jonge vrouw op de blangs van Atjeh het bloedstollend ‘dja keuno-é, kafé!’ hebt horen roepen van genadeloze vijanden, dan is spot niets. Hoorde je de oma's ooit zeuren over tekorten? Nooit. Als je aan de bovenloop van de Borneose rivieren ge- | |
| |
leefd hebt van vaak alleen maar boeloeng met tengkawang-vet, dan is alles in de stad lekker. En rijk. Maar niemand wist dat. Men kende alleen maar twee gekke ouwe wijven, die oma Poet en oma Kobboy heetten.
Van een heel ander soort was Oj-oj-Potdomme, die zo heette omdat hij het altijd zei. Oj-oj-Potdomme was vroeger snijvelder geweest. In tijden toen de suikerrietvelden nog als enclaves in de rimboe lagen. En je op je wandeling tussen de tuinen wel een tijger kon ontmoeten. Dat was Oj-oj-Potdomme overkomen. Dat wil zeggen: het was eerst Tojip Sinting overkomen, die voor zijn meester uit liep met nogal dom zijn blati in de gordel. De tijger had Tojip besprongen toen hij hurkte om een plasje te doen. Tojip had zo verschrikkelijk geschreeuwd, dat Oj-oj-Potdomme (die heette toen nog gewoon Karel Carels) zijn bezinning verloren had en met zijn puntige tuinstok boven op de tijger gesprongen was. Ja, dat was me een kloppartij. Carels had in de warreling van lijven toch nog Tojips blati weten te vinden en de tijger was driekwart gekorven gevlucht. Maar Karel was een oog en een halve wang kwijt (oj-oj-potdomme) en Tojip was zijn bezinning blijvend kwijtgeraakt. Ja, daarom heette hij nou Tojip Sinting. Want sinting zeg je spottend van mensen die niet goed bij hun hoofd zijn. Tojip begon altijd luidruchtig te bidden als hij ergens van schrok. Je kon bij voorbeeld een opgeblazen papieren zak stukslaan en meteen zonk Tojip jammer-biddend ter aarde. Om je kripoet te lachen. Op de een of andere manier had Oj-oj-Potdomme Tojip Sinting nooit kwijt kunnen raken. Die dwaas ging overal en altijd met Oj-oj-Potdomme mee, op een afstand met gebogen hoofd verdrietige excuses prevelend als Oj-oj-Potdomme hem wegzond. Op het laatst had Oj-oj-Potdomme hem in Godsnaam maar geaccepteerd en volgde Tojip hem door het leven als een dardanel zijn luitenant. Maar dan in omgekeerde beschermingsfunctie tuurlijk. Dat kwam overigens wel goed uit, want het viel Oj-oj-Potdomme niet mee om een geschikte baan te vinden, zo met zijn verminkte gezicht. Wacht u voor de getekenden immers? Oj-oj-Potdomme! Zo met overschrijfwerk voor luie of barmhartige ambtenaren kwamen ze er toch wel: Oj-oj maar schrijven en Tojip maar koken en wassen en vegen. En bidden natuurlijk. Oj-oj-Potdomme. Ook zij leefden vergeten in Gang Horning.
Eigenlijk zou Tettet ook vergeten geleefd hebben, zoals ieder ander in Gang Horning, als ze niet zo mooi geweest was: de teraté in de rawa van Gang Horning. Jongens van Petodjo, van Salemba, | |
| |
ja zelfs van Mester kwamen haar opvrijen. Verlegen jongens en brutale, ruwe en beschaafde, Indo's en totoks, rijke en arme. Tettet, die eigenlijk Violetta heette, kon maar geen keus doen. Ach, was er maar een jongen die de som van alles was. Met de stormachtigheid van Olleh Apituley, de bedeesde distinctie van Frans Khoo, de zorgeloze lach van Eddy Ogilvie, de trotse zwijgzaamheid van Tjipto, de koeierige verliefdheid van de blonde Jan de Vries met zijn wonderlijke gedichten en zijn stuntelige mannelijkheid. Tettet speelde maar. En daarom was ze gek. Verstandige meisjes horen snel en goed te kiezen. Maar hoe kan je verstandig zijn met zo'n hals, zo'n taille, zulke voeten?
Vrijwel onbekend was Sauer Saraber, een vent die altijd op zee zat met hengelsnoeren en netten. Of in de rawa's met zijn kaliber .12. Een Sauer natuurlijk. Anders zou hij toch niet zo genoemd worden? Sauer was altijd op kantoor, een of andere schrijversbaan, die hem geen lor interesseerde. Was hij niet op kantoor, dan zat hij zoals gezegd ergens buiten. Je zag hem alleen in behoorlijk pakean 's morgens naar kantoor gaan en 's middags van kantoor komen. Om kort daarna de deur weer uit te gaan met de Sauer over de schouder. Op de fiets. In een ouwe, versleten jas en een veelkleurige oude kaki broek, met vlekkerige zeildoekse laarzen en een grove groen-zeildoekse zak aan een riem over de schouder. Of met zijn wonderlijke collectie inheems vistuig met vreemdsoortige bamboezen, hoornen en koperen toestelletjes met allerlei soorten snoer en touw. Soms kwam hij tegen de avond, soms tegen de ochtend weer thuis, bemodderd, bekaf, een kin vol stoppels, zwartgeblakerd, een bedelaar. Maar altijd met een aanzienlijke buit. Had hij gevist, dan kwam hij thuis met een korang vol vissen zoals je ze alleen maar ziet in een aquarium, zo veelkleurig en zo veelvormig. De kleinere vissen kende men niet van naam, maar de grote des te beter: de aloe-aloes en de parakoeda's, de tengiri's, lajangs en kakaps. Want Sauer Saraber kookte niet zelf. Hij at altijd buiten in restaurantjes en vieze kleine eethuisjes. Hij deelde de buit dus uit. Men was daar al aan gewoon. Als Sauer thuiskwam, dan zag je even later Tojip naar zijn paviljoentje toe hollen, Sauer zat lekker moe achterover geleund in zijn enige rotan stoel in zijn gammele achtergalerijtje en Tojip hurkte neer aan zijn voeten en sorteerde de vis in hoopjes, Sauer wees met zijn voet aan: dit is voor oma-oma, dit is voor Oj-oj-Tojip, dit is voor mamma-si-Tettet. Dan bedankte Tojip Sauer met een kort gebed en huppelde de deur uit om zijn bestellingen te bezorgen. Tien | |
| |
minuten later kwam hij weer terug om de vele bedankjes te brengen en huppelde weer weg.
's Avonds at Sauer dan als een vorst. Van drie kanten in servetten of roodgeruite bordedoeken geknoopte bordjes en emaille kommetjes met gebakken vis. En rijst en vaak ook nog ditjes en datjes van andere gerechten. En geregeld kreeg hij van de oma's een stopflesje met pes-mol, dat langer mee ging. Niemand wist wat dit vissen Sauer kostte. Niemand kende hem immers verder? Niemand wist ook wat het jagen hem kostte. 's Avonds ging hij nooit uit. Als je dan je bordje plus servetje kwam terughalen, zag je hem op de vloer zitten. Patronen vullen, netten boeten, vistuig repareren, een pagaai snijden of zijn Sauer schoonmaken. Hij zat daar onder de scheve gele lamp op de wijde rieten mat als een kind tussen zijn speelgoed. Of als een wijze Boeddha tussen de bestieringen der wereld, dood en leven in zijn hand. Als je het zo zien kon tenminste. Niemand in Gang Horning zag het zo. Men at zijn vissen, zijn vogels en soms een geweldige hertebout of een hele vracht dendeng. Soms zei Tettets moeder: ‘Adoeh, meneer Sarabééér! Als wij maar eerder weet ja, wij krijhen sofeel! Hoef niet blandja toh?’ Maar meneer Saraber wist nooit tevoren of hij veel zou vangen of schieten. Of helemaal niets. En niemand wist dat hij wel eens, als hij niets had buitgemaakt, toch maar wat kocht, om zijn vrienden niet teleur te stellen. En niemand had er enige notie van dat het vaak genoeg geen haar had gescheeld of meneer Saraber was nooit meer teruggekomen. Menéér Saraber? Ach nee, er was alleen Sauer Saraber. Hij kwam en ging. Een man met een geweer.
Ja, en dan nog Gaga. Als je Gaga heet, bén je ook gaga. Je hebt een verstand als een kind van twee jaar en je kan niet praten. Alleen maar ga-ga-ga zeggen. Je krijgt een pepermuntje af en toe. Of een dwaas kindergroetje en dat is al erg veel. Soms is zo'n gaga klein en onbetekenend. Soms gewoon, bijna als een mens. En heel soms reusachtig. Deze gaga was reusachtig. Men sprak zijn naam dus ook wel eens met een nauwelijks merkbaar klankverschil uit. Dan betekende het Kraai. Gaga kon iets angstaanjagend noodlottigs in zijn ogen hebben. Als hij dan ‘ga-ga-ga’ zei, leek zijn mond wel een kraaiebek: rauw, bloederig en aaslustig. Het vreemde was dat Gaga op zulke momenten ook zwart leek. Als een kraai. Onder de mussen der gewone mensen was hij ook een kraai. Door zijn ongewone grootte en lichaamskracht. Hij had een ontzaglijke nek, een torso als een banteng, een trage slingering in laag neerhangende armen, die altijd onrust in je nekharen veroorzaakte als je naar hem keek.
| |
| |
Ook al lachte je dan je vrees weg, roepend: ‘Hallo Gak! Lekker ete!’ Dan knorde Gaga. Er kwam kwijl uit zijn mondhoek. Zijn dikke, ronde tong likte langs zijn lippen, een tong als van een papegaai. En soms kon Gaga zacht steunen als een allene hond. Dat deed hij vaak als hij met zijn schelpjes speelde, van die mooie, gelige gladde kerang, waar kinderen mee tjongklak. Hij bekeek de schelpjes hunkerend en streelde ze, en snuffelde eraan. Hij sprak ermee met klagelijke steuntjes, vragend en antwoordend. Alsof weer het Woord daagde in een oertijd. En soms vermorzelden zijn vingers zo'n schelpje. Met kracht uit een oertijd. Gaga was de enige mens ter wereld die schelpjes tussen zijn vingers kon vermorzelen. Het was grappig om het te zien. Grappig ook omdat Gaga niet eens wist dat hij het schelpje verpulverde. Het was alleen maar weg. Hij keek verbaasd. Een flits van een seconde maar. Dan keek hij weer dom. Jammer, want begint bij verbazing niet het verstand? Het verstand kwam nooit. Verder verving hij thuis de kebon: hij veegde, putte en deed het erf.
Op een dag was Gang Horning stiller dan gewoonlijk. Dat kwam omdat er Tjap Go Meh werd gevierd in de Benedenstad. Daar was de drakenoptocht altijd geweldig mooi. Meneer en mevrouw Loth (de ouders van Gaga) waren ernaar toe. En de ouders van Tettet. De meeste mensen van Gang Horning. Alleen Oj-oj Potdomme niet en Tojip niet. En oma Poet en oma Kobboy niet. Die hadden het veel te druk met de optocht van hun eigen leven. En Tettet niet, want die had zes vrijers op bezoek en vermaakte zich veel beter hier dan bij zo'n drukke optocht, waar het ‘so roewet’ was en waar altijd mensen haar ‘friemelden en dit-en-dat’. En Sauer was weer weg, ergens in zout water of modder. Maar Gaga was thuis. Natuurlijk.
Gaga was bezig het erf te vegen. Als je door het tuindeurtje in de vuil-witte erfmuur naar binnen keek, zag je hem aan het werk. Hij had alleen een kort broekje aan zoals gewoonlijk. Zelfs bij dit lichte werkje zag je zijn spierbundels rollen en grollen onder zijn soepele huid. Als heen en weer kruipende dieren onder een membraan. Ook zweette Gaga daarbij. Het was heel moeilijk om zo'n lichte bezem te dwingen om geordende bewegingen te maken in klein bestek. Gaga's gezicht trok en verwrong telkens moeizaam en pijnlijk. Het was om je rot te lachen.
Dat deden ook een paar kinderen, die telkens bij de tuindeur kwamen kijken. Nu waren meneer en mevrouw Loth er niet om ze weg te jagen. Ze konden zich naar hartelust vrolijk maken om Ga- | |
| |
ga. Gaga werd soms boos. Dan deed hij dreigend een stap in de richting van de deur. De kinderen schichtten wild weg als muisjes. Ze gilden van pret. Ze kwamen weer terug. Gaga wierp de patjol in de richting van de deur. Het was grappig om dat zware lompe ding door de lucht te zien vliegen als een kurk. Het was opwindend om de dreun te horen van de patjol tegen de muur, zodat de brokken kalk en steen in het rond vlogen. De kinderen kwamen terug. Niemand zag het. Omdat niemand voor zat. Wel zat Tettet voor, maar in de omsingeling van vrijers kon ze moeilijk letten op wat buiten gebeurde. Trouwens er joelden altijd kinderen op straat. Pas de dreun van de patjol maakte haar half attent. En hoewel ze verder bleef schertsen en koketteren zag ze toch wel dat de kinderen opnieuw samenschoolden voor de tuindeur.
Misschien waarschuwde een plotseling ontwaken van instinct haar voor het gevaar dat de kinderen bedreigde. Ze sprong opeens op en rende naar buiten, de straat op. Scheldend en schreeuwend rende ze naar de kinderen toe en begon links en rechts te slaan. De kinderen renden plotseling in paniek weg. Ze stond voor de tuindeur en Gaga stond voor haar. Hij stond stampend en zwaaiend nu eens op zijn linker- dan weer op zijn rechtervoet, als een gigantische dwerg, als een bezeten gorilla. Hij was paars in zijn gezicht. Hij was zwart. Zijn keel was een convulserende bundel wurgende koorden, die woorden wilden vormen die hij nooit spreken kon. Zijn mond hing wijd open en kwijlde. Zijn ogen waren opengesperd in een dierlijke ontzetting. Hij had een baksteen in de opgeheven, trillende rechterhand. Hij ging Tettet vermorzelen met één slag.
De jongens in de voorgalerij van Tettets huis waren verlamd van schrik. Tettet keek Gaga aan met wijd open ogen vol ontzet ongeloof. Het vreemde was dat ze niet flauwviel of pogingen deed om weg te lopen, maar dat ze zich juist naar hem toe scheen te willen storten. Als in een hartstocht naar zelfmoord. Gaga bleef verder schreeuwen. Dat wil zeggen: hij bleef met voormenselijke kracht woorden zeggen, die zijn keel weer verwurgden. Hij boog zijn stuiptrekkend gezicht naar Tettet toe. Opeens ontviel de steen aan zijn opgeheven hand. Hij greep Tettet met beide handen bij de borst en begon haar aan haar krakende en scheurende jurk naar binnen te trekken. Pas toen begon Tettet te gillen. Het gegil was hoog en dierlijk en ver en oeroud, het was zó geweldig dat het wel vormloos moest zijn. De mensen die het hoorden, werden door een soort radeloosheid overmeesterd als door epilepsie. Ze schokten met het lichaam en kregen zulke trillingen in de benen, dat ze zich moesten | |
| |
vasthouden om niet te vallen. Anderen snelden toe in een soort krankzinnige zelfvernietigingslust. Vier jongens uit Tettets huis waren in een flits op straat. Voorop rende Kaay, een rare jongen, die voor stuurman studeerde en een goed sportsman was, maar geen bloed kon zien. Ongelukken op straat brachten hem altijd in een onbeheersbare opwinding, zodat hij toe moest snellen en onhandig helpen en strelen. Hij rende de tuindeur binnen, op Gaga af. Gaga stak zijn hand uit en greep Kaay midden in het gezicht. Zijn verschrikkelijke vingers grepen Kaay's aangezichtshuid vast alsof het een lap was. Hij trok Kaay naar zich toe en stootte hem weer van zich af. De ontzettende pijn moest Kaay al bewusteloos gemaakt hebben voor hij teruggeslingerd werd. Hij kegelde de andere jongens omver.
Ze wankelden overeind en keken naar Gaga. En ze kropen weg, Kaay als een zak rijst meeslepend. Gaga hield Tettet met de linkerhand tegen zich aan gedrukt. Zijn rechterhand was klauwend hoog opgeheven. Als een adelaar een moment voor de neerstorting. Als een onontkoombare ondergangsvoorspelling. Men wendde zijn ogen af en hield de handen in afweer op, als voor een bezwering. Gaga deed stampende en zwaaiende stappen in de richting van de deur. Iedereen vlood weg in paniek. Gaga kwam tot aan de deur. Hij bracht nu een aanhoudend rauw-brullend geluid voort. Er stond schuim op zijn paarse mond. Kwijl vloeide in vreemde gutsjes uit zijn mondhoeken. Er was naast krankzinnigheid ook triomf in zijn ogen. Hij bleef Tettet vasthouden. Ze was zó tegen hem aan geklemd dat ze haast geen adem meer kon halen. Haar armen en benen bungelden erbij alsof het met lappen volgestopte kousen waren of zo. Gaga bukte zich telkens en raapte dingen van de grond op, die hij naar de verre belagers wierp. De patjol vloog tegen de muur bij Oj-oj-Potdomme, veertig meter verder, de houten steel aan splinters. Gaga raapte stenen op en wierp ze weg, richtingloos maar met grote kracht. Toen zijn tastende vingers geen stenen meer vonden, klauwden ze in de aarde. Het zwarte vuil klonterde aan zijn vingers en maakte zijn hand vormlozer, wreder en monsterachtig.
Toen de wereld wegbleef, trok Gaga zich grommend terug. Hij liep naar de achtergalerij en legde Tettet daar neer op de vloer. Hij hurkte bij haar neer en bekeek haar. Met een sloom bewegende kromme wijsvinger tastte hij haar gezicht af, haar oor, het wijd open en zelfs toen niet knipperend oog, de kaaklijn, de hals, het kuiltje in de hals en dan verder tot de vinger tegengehouden werd door de jurk. Of nauwelijks tegengehouden, want de jurk scheurde | |
| |
open en de onderjurk scheurde open. Alsof het maar sigarettenvloeitjes waren. Tettet gilde eenmaal, hoog en doordringend en kort. Want Gaga riep verschrikt ‘hoeoeoe-hoeoeoe!’ en zijn wijsvinger drukte zó hard op Tettets borst, zijn mond vertrok plotseling zó beestachtig, dat Tettet geen zucht meer kon voortbrengen, instinctief ook wetend dat alleen volkomen passiviteit haar kon redden. Gaga verscheurde haar kleren verder met korte, onhandige en ongeduldige rukken. Soms ook krabbelend aan de huid zelf, als een ongeduldig dom hondje. Hij wentelde Tettet op haar buik en rukte de laatste flarden weg. Zijn wijsvinger bleef zwervend speuren. Hij stootte nu telkens vreemde kreetjes uit. Hij wentelde Tettet weer op haar rug. Hij smakte met de tong en soms rook hij aan zijn wijsvinger. Tettet lag als een bevend teefje op haar rug, weerloos onder de kaken van een enorme wolfshond.
Tettet zag hem met een wonderbaarlijke duidelijkheid en intensiviteit. Hij torende boven haar uit als een massa, een veelheid van massa's. Massa's schouder en armen en romp. Een borst als een overhangende rotswand met ruige begroeiing; uitpuilende maag met ballingen als verborgen vuisten, behaarde dijenmassa's en een nauwelijks door licht katoen verborgen onverborgenheid van onderbuikse dierlijkheid, wanstaltig en wreed. En nochtans alleen maar dier en buiten het mogelijkheidsgebied van haar aanrandbaarheid.
Ook was zijn gezicht nu niet meer afstotend, nu het schuim met het laatste kwijl was weggevloeid. En zweet als olie de huid ontruwde, de scherpe schaduwen en groeven wegsloot, en glans legde om welvingen en hoeken. Er kwam een gelaat te voorschijn van een vergeten schoonheid, voormenselijk en volmaakt onbedorven. De ogen waren pijnlijk verwachtingsvol als van een ziener in trance, voor wie het begeerde toekomstvisioen nog té ver is, hoewel reeds schoonheidsafstralend en beloftevol. Het gelaat was hoog en als verheven boven de vleesmassa's, het was de in het licht gestoken top van een berg. Het nimmer gekamde haar was dikgelokt en met een begin van sierlijkheid. De handen bleven beradend boven Tettets lichaam, zonder het aan te raken, alsof ze zich verwarmden aan een vuur. Alsof zij speurden naar een uitstraling. Het was doodstil op het erf.
Geluiden kwamen van onwezenlijk ver. En waren ook onwezenlijk ver, een gapende straatbreedte ver. Bij de mensen, die samenhokten in elkaar steeds sterker opzwepende zenuwachtigheid. Vrouwen jammerden en scholden, soms schaamteloze scheld- | |
| |
woorden en obsceniteiten slingerend naar de mannen, die niet durfden. Maar niemand dacht eigenlijk goed na. Iedereen was verward in een conflict tussen verstand en angstinstinct. Ook was de aandacht afgeleid door een gevecht in het paviljoentje van Sauer Saraber. Daar was plotseling oma Kobboy binnengerend om het geweer te halen. En dat had Oj-oj-Potdomme bij zinnen gebracht. Hij was oma Kobboy achterna gerend en worstelde nu om het geweer uit haar sterke handen los te krijgen. ‘Ben je blaastert oma!’ schreeuwde hij, ‘je blaast allebei kapot! Ben je gek! Ouwe hoer!’ Maar dat laatste riep oma Kobboy ook al en nog veel meer onschrijfbare woorden over laffe mannen van de moderne tijd en zo. Hoewel Oj-oj-Potdomme en oma Kobboy dus met de Sauer tussen zich in in het rond dansten, bijna gezicht aan gezicht, verstonden zij elkander niet. Ook al omdat Tojip Sinting, die zijn baas gevolgd was, luidkeels biddend op de knieën rondstommelde, zodat oma Kobboy en Oj-oj-Potdomme telkens over hem struikelden. Ze waren alle drie volkomen over hun zenuwen en niemand durfde tussenbeide te komen, want wis en zeker was de Sauer geladen. En twee patronen kaliber .12 tegelijk was van het goede meer dan te veel. In haar voorgalerijtje op haar schommelstoel schommelde in grote snelheid oma Poet heen en weer, de mensen op straat, speciaal de jongelui, belasterend. Door de opwinding waren haar spijsverteringsorganen echter zo zeer in de war, dat ze haar naam in onrustbarend hoog tempo eer aandeed, zodat ze uit vrees voor erger niet durfde opstaan. Ze knauwde op haar sigaartje en blies vonkende rookwolkjes uit, ze vloekte als een fuselier en schommelde. Al dit tumult leidde de aandacht af van het gevaar waarin Tettet verkeerde.
Want met de terugkeer van leven in Tettets lichaam scheen een nieuw leven te varen in het lichaam van Gaga. Het begon met een zó fijne trilling, dat het leek op de gonzende vibrering van een kleine dynamo: een soort spanning alleen. Maar deze trilling deed de vingers ontwaken. Zij begonnen Tettets lichaam af te tasten. Uit Gaga's borst steeg een haast onhoorbaar zingen op, ijl en verborgen, zoals het zingen van de wind in een grot. Een angstgolf welde naar Tettets lippen. Ze slaakte een kreet, scherp, doordringend, alarmerend. ‘Haaah!’ riep Gaga gehinderd, ‘haah!’ Nu trilde hij zichtbaar. In zijn schouders waren sidderingen zoals in een paardehuid. Soms voer door zijn handen een spasmodische schok. Tettet gilde weer. Kort, hoog. Als een signaal.
Op dat ogenblik kwam Sauer Saraber thuis. ‘Wat is er?’ vroeg | |
| |
hij, van zijn fiets stappend. Men praatte verward en wees naar het huis van Gaga. Alleen oma Poets stem was scherp, duidelijk en hard: ‘Gaga! Gaga verkracht Tettet. Daar. Nu!’ Ze wees met een heksenvinger naar de open tuindeur, waar niemand doorheen kon. ‘God!’ zei Sauer. Hij liet zijn vistuig van de schouders glijden. De fiets viel rammelend om. Sauer liep naar het huis van Gaga. De moeheid van zopas was weggegleden. Hij had een merkwaardig glijdende, veerkrachtige pas nu, zoals men nooit van hem gezien had. Een voortbeweging zoals van wilde dieren in de dierentuin. Sauer verdween in het huis.
Hij liep recht op Gaga toe. Gaga keek op. Zijn mondhoeken trokken omlaag. Hij verstijfde. Zijn ogen verwijdden zich en trachtten tevens een wering op te werpen tegen de blik van Sauer. Gaga was een druppel in de zee van de ogen van Sauer. Hij wilde niet zien. Hij begon te steunen. ‘Geef hier, Gaga,’ zei Sauer kalm en gebiedend, ‘laat haar los.’ Hij bleef Gaga onafgebroken aankijken, ook al sprak hij tot Tettet: ‘Kruip weg naar hier. Doe dit om.’ Hij trok rechts een sarong van de drooglijn aan de galerij en liet die vallen. Tettet schoof snel van onder Gaga's handen vandaan, maar haar trillende lichaam raakte even zijn vingertoppen. Gaga brulde opeens. Hij greep, maar Tettet was onder zijn handen weggegleden. Hij klauwde naar de grond, de nagels krassend langs de vloer. Hij begon weer te brullen, worstelend om zijn ogen los te maken van die van Sauer. Zijn schouders kwamen in golven op, kolossaal. ‘Ga weg,’ zei Sauer tegen Tettet. Hij en Gaga hoorden het geflakker van de sarong, die ze om zich heen trok, het wapperen ervan als ze wegrende.
Gaga stond nu recht voor Sauer. Hij brulde met epileptische schokken, zijn gezicht zwart en vertrokken van een niet te beheersen moordlust. Sauer wilde kalm zeggen: ‘Kallem, Gaga, kallem,’ maar zijn kaken waren stijf. Misschien omdat hij bang was, misschien ook omdat alle spieren van zijn lichaam gespannen waren om gereed te zijn voor een bliksemsnelle manoeuvre. Toen Sauer een stap terug deed, sprong Gaga plotseling toe. Maar zijn armen grepen leeg in de ruimte, want Sauer was onder die armen door gedoken en met een panterachtig snelle beweging was hij terzijde en achter Gaga gekomen, zijn armen om Gaga's middel, zijn hoofd tegen Gaga's rug gedrukt. Gaga brulde als een stier. Hij rende schuddend en zwaaiend met zijn enorme lichaam over het erf, zijn handen tevergeefs klauwend naar het hoofd dat in zijn rug beet. Maar Sauer wist telkens meegevend, draaiend en rukkend zijn | |
| |
hoofd vrij te maken. Hij beet fel om Gaga's aandacht af te leiden van de bereikbare armen op zijn buik. Hij gebruikte zijn meegesleurde benen toch wel handig genoeg om te voorkomen dat ze allebei omvielen. En hij wist dat zijn gevecht een bij voorbaat verloren gevecht was.
Inspecteur Van der Jagt van de derde politiesectie kwam net op tijd. Hij was gewaarschuwd door een uitgeputte Jan de Vries, die door het rustige optreden van Sauer wakker was geworden en het hele eind naar het politiekantoor was afgehold als een bezetene. Van der jagt was een nuchtere kerel. Hij hoefde de klewang niet eens uit de schede te trekken. Hij sloeg toe met een korte, felle tik iets boven de nek, de onder zulke omstandigheden waardevolle techniek van een slager. Gaga viel neer als een gedolde os. Sauer kwam moe overeind. Hij liep sloom naar buiten, met de ogen knipperend en een stupide verwezen trek om zijn mond. Sauertje Saraber. Hij raapte zijn tas met visgerei op en zijn korang. Hij raapte zijn fiets op en sjokte naar zijn paviljoen. Hij liet zijn fiets tegen de palmenstoel aan vallen. Hij ging zitten op de stoep. Hij kon werkelijk geen poot meer verzetten.
Tettet kwam eraan te pas. En ook oma Poet en oma Kobboy. Maar Tettet drong ze weg. Ze hielp Sauer naar binnen en legde hem op zijn sjofele bed. Ze trok hem zijn sjofele kleren en schoenen uit en friste hem op met een natte handdoek. Ze maakte een groot glas ijsthee voor hem klaar met veel suiker en een schijfje djeroek. Nou, ken je nagaan! Dat werd trouwen natuurlijk. Al was Sauer oud genoeg om haar vader te zijn. Al ging ze later met hem mee op jacht, ook in oude kaki kleren, met zo'n gerafelde hoed en met zeildoekse laarzen. En tóch bleef ze mooi, hoe rijmt dat? Ze had een huwelijk kunnen doen - laten wij er niet over praten. Die meisjes van Gang Horning! Ook al zijn ze mooi, ze zijn gek.
Ah, Gaga, dat is waar ook.
Later bleek de slag erger aangekomen te zijn dan bedoeld was. Of Gaga's schedelpan was toch nog armer dan zijn arme verstand. Er traden tenminste periodieke verlammingsverschijnselen bij hem op. Als je door de tuindeur naar binnen keek, zag je hem bij het vegen plotseling neervallen in een groteske houding, voorover gekromd, als borend met zijn hoofd in de grond, de bezem langs zijn naakte rug triomferend omhoogstekend als een lans. Dan verdween de spanning uit die kromming. Hij zakte langzaam als desintegrerend in elkaar en bleef liggen als een massaloze stofhoop. Ook kon hij soms, bij de tuindeur, als iets in een flits flakkerend | |
| |
voorbijreed, als door de bliksem getroffen stilstaan, zijn gemarteld gezicht hunkerend vooruitgestoken, extatische ogen zoekend naar een onoproepbaar visioen, zijn oren gespitst naar een voorgoed gevluchte echo. Kortom, zoals wij gewone mensen ook wel eens doen. Macaré, die onderwijzer is en filosofie studeert, zei ervan: ‘Gaga heeft in een ondeelbaar moment het Ik herkend tussen dierwezen en mensdroom, een gigantische sprong voorwaarts gemaakt naar het Woord, een gigantische dubbelsprong terug naar de oeroorsprong en ergens in die flitsende passering van twee sprongen als bliksemtreinen heeft hij zijn Ik gezien. Ja, zo praat je als je erg geleerd bent. Je snapt achter niet meer, wat je voor begon.
Hoe dan ook, het einde kwam voor Gaga vrij plotseling: bij het putten overviel hem een verlamming en hij stortte voorover in het gat der aarde en verdronk. Ze stonden allemaal om zijn graf: Gaga's simpele ouders, Tettet en Sauer Saraber, Oj-oj-Potdomme met achter hem de biddende Tojip Sinting, oma Kobboy met haar nieuwste cowboyjurk en oma Poet, die rustig voortging met haar snood bedrijf, maar zonder sigaar. En de dominee natuurlijk, die niet veel moeite had met het vinden van de juiste tekst en het in verband met deze armen van geest en beurs kort kon maken: ‘Zalig zijn de armen van geest, want hunner is het Koninkrijk der Hemelen. Amen’.
|
|