‘Maar je weet dat ik je niets toewerpen zal. En daarom wil je nu zeker belachelijke aanspraken laten gelden.’
‘Ik heb grote honger.’
‘Ik vérhonger. Er zal geen kruimel voor je overblijven. Bespaar je de moeite van het wachten en ga heen.’
‘Ik ken de mens. Hij kent meelij. Hij laat altijd wel wat over.’
‘Het is gewoonweg belachelijk! Je denkt toch niet dat barmhartigheid een natuurlijke eigenschap is van de mens? Hoe zou ik anders kunnen verhongeren?’
‘Waar wij dus gelijk zijn, laat ons delen.’
‘Je bent krankzinnig! Het recht van bezit blijft. Deze maaltijd is van mij - van mij - van mij!’
‘Nee, het bezit van de maaltijd is het recht van de sterkste.’
‘Dat ben ik! Waag het eens mij dat te betwisten.’
‘Waarom twisten als wachten beter is? Wij honden hebben altijd moeten wachten. Wij zijn sterk in het wachten.’
‘Ondankbare! Wordt zo de liefde en barmhartigheid van eeuwen beloond?’
‘Ik wacht.’
‘Is het niet mogelijk éénmaal barmhartig te zijn in ruil voor de miljoenen malen dat wij barmhartig zijn geweest?’
‘Ik wacht.’
‘Wees genadig. Wilt u mij deze maaltijd gunnen? Ik zal u straks belonen. Ik zal u van mijn maaltijden een rijk deel afstaan. Ik zal er als alle andere mensen voor werken als een beest en u hoeft slechts thuis te zitten als een heer. Maar gun mij deze maaltijd. Deze ene stap naar het leven terug.’
‘Ik wacht.’
De bedelaar sprak niet langer. Hij had gedurende het gesprek het gelaat van de hond langzaam zien veranderen. Van kruipende slaaf naar nimmer overwonnen roofdier. De bek was groter dan de schedel. De tanden waren sterk, wit en vraatkrachtig gebleven. Deze bek kon nog overvloedig etensbereid kwijlen, terwijl zijn eigen mond droog was, het vlees door pellagra verscheurd, de tanden los en brokkelig in de tandholten. Hij was overgeleverd aan de genade van de hond. Maar er was iets wat hem oneindig veel meer angst inboezemde. De hond scheen niet over vechten of genade te denken. Voor hem was het bezit van de kluif slechts een kwestie van tijd. Hij scheen met een soort beangstigende clairvoyance iets te zien dat hem veroorloofde over het bezit van de kluif te beschikken alsof de bedelaar verder niet bestond. De bedelaar werd door een