| |
| |
| |
Quick & Co
Er waren in het oude Indië soms drukkerijtjes in de raarste huizen. Zouden het gewone Indische huizen geweest zijn met zijn normale patroon, het zou zo gek nog niet geweest zijn. Die huizen schijnen ontworpen en gebouwd te zijn op de gedachte van de onbegrensde gastvrijheid en generositeit. Zij huisvesten residenten even vriendelijk als snelpersen, moordenaars even goedaardig als zetmachines. Het is alsof zulke huizen in de loop van vele decennia zo ingesteld zijn geraakt op het onderbrengen van de vreemdste gasten, dat er een speciale inschikkelijkheid is ontstaan en zelfs plooibaarheid van ruimten, wanden en vloeren om zijn wildste gasten in een volmaakte sfeer te herbergen.
Zulke huizen worden dan op den duur raar. Het oorspronkelijke patroon raakt verloren. Wanden worden doorbroken en achtergalerijen ommuurd, binnenerfjes overdakt en statige empers vervangen door strakke, rechthoekige gevels. Toch blijft er een sfeer in hun schaduwen en koelten bewaard, die tevredenheid en geluk schenkt aan menagerieën evengoed als aan drukkerijtjes.
Quick & Co was gevestigd in zo'n raar huis. Als je binnenkwam, liep je meteen tussen oude, zwarte, gebutste zettafels door. Er lag zoveel papier, lood en inkt op de grond, dat je amper kon zien dat hier eigenlijk marmeren vloeren waren. Maar de illustere koelheid van het Romeinse marmer deelde zich toch wel aan deze ex-voorgalerij mede dwars door de rommel op de grond en ondanks het feit dat deze voorgalerij nu benauwd toegemuurd was. Links was nog een slaapkamer onaangetast bewaard, hoewel thans ingericht tot bureau. Het enige verschil in uiterlijk tussen bureau en voorgalerij werd uitgemaakt door een schrijftafel van formidabele afmetingen. Overigens heerste er dezelfde wanorde. Vloeren en tafel waren bezaaid met zet- en drukproeven, proppen papier, klodders inkt en lijm. Uit de open kasten hingen scheve vellen papier, geschriften en boeken. In een hoek stonden rollen papier en in een andere hoek | |
| |
lagen riemen papier opgestapeld in verwarde torens. De muren waren letterlijk tot de zolder volgeplakt met affiches, programma's, omslagen van jubileumuitgaven, strooibiljetten en spijskaarten. Zelfs tegen de zolder, waar de rottende kadjang al te grote gaten begon te vertonen, waren drukwerken geplakt. Van de schrijftafel waren alleen de opstaande kanten te zien. Er lag altijd een grote berg papier op, waaronder een typemachine en een telefoon verborgen waren, die door de directeur altijd in hoge nood gezocht moesten worden onder het opwerpen van fonteinen papier. Achter de schrijftafel stond een stoel, die bijna altijd onbezet was. Dan was meneer Quick aan het werk. In de stad.
De slaapkamer die oorspronkelijk tegenover het bureau gelegen was, was van drie wanden ontdaan en alleen nog te herkennen aan het tegelwerk, dat afstak van het tegelpatroon van de gang en van de marmeren zerken van de voorgalerij. Voor zover er wat van te zien was tenminste, want ook deze vloer was bevuild en bezet met zetbakken, blikken inkt, een schrijftafel met stoel en ijzeren kasten. De schrijftafel was echter schoon en wat erop lag, lag er keurig in orde. De schrijftafel was altijd bezet. Hier zat de Co van Quick & Co. Hij werkte altijd met een haast treiterende traagheid, maar voor wie langer toekeek, met een ongelooflijke efficiency en produktiviteit. Daarnaast vond hij nog tijd om de rest van het huis te overzien. En dat deed hij met een starende, doorborende blik vanachter blikkerende brilleglaasjes. Hij zag altijd hetzelfde, een oorspronkelijke achtergalerij, ook weer bezet met grote, zwartige zettafels en banken, en dan twee trapjes af de oorspronkelijke tuin, thans geheel overdekt door een hoog dakgespante van kris en kras door elkaar lopende bamboes, volgehangen met elektrische draden en lawa-lawa. Door een twintigtal vuile glazen dakpannen viel brokkelig licht naar binnen, dat versterkt moest worden door grote zwartige lampe-peren met sloom zigzaggende rode gloeidraden, ook alweer omhangen met spinnewebben.
In deze ruimte, het thans met rode plavuizen bevloerde achtererf, stonden wonderbaarlijke oerdieren of in elk geval verouderde persen van een omvangrijk en ingewikkeld samenstel. Met vele vliegwielen en sjokkende drijfriemen, die naar assen liepen in de zolder en weer terug naar ijzeren gedrochten. Ook was er een grote stookketel met een zware kachelpijp ergens naar buiten. Ook waren er apart staande degelpersjes, die altijd klepperden, mopperden en roddelden.
Daarachter lagen de oorspronkelijke bijgebouwen, thans verza- | |
| |
melingen brokkelig en be-inkt metselkalk en baksteen, van binnen en van buiten volgepakt met kratten en pakken. Dit waren de goedangs van de drukkerij Quick & Co. Tussen de toestellen en meubels in het gebouw zaten, stonden of liepen altijd zetters, drukkers en loopjongens, met of zonder zethaak, met of zonder papier, met of zonder de een of andere obeng om voortdurend kleine reparaties te verrichten. Maar zij hadden allen een soort voorschootje van papier in hun gordel gefrommeld en zij hadden altijd een kawoeng in de mond. Zij praatten altijd met lijzige stem en verrichtten hun werk in lijzig tempo, maar schoten toch wel goed op. Er heerste in het gebouw altijd een verwarde, gedempte en toch ook weer hol klinkende drukte. Iedereen voelde zich er behaaglijk. Er werd veel zwarte koffie gedronken uit grote, dikke glazen met een papiertje afgedekt.
Over deze drukkerij zwaaide meneer Quick de scepter, ook al was hij er niet. Hij kwam alleen af en toe binnenstormen met stapels orders, maakte een half uur ruzie met zijn Co om de voorrang van bepaalde orders, waarbij hij steevast het loodje legde, al voerde hij nog zo'n grote bek en vloekte hij nog zo hard. Hij gooide de papieren op zijn tafel in groter wanorde of ranselde tinkelend en smijtend een stuk proza uit zijn typemachine, om dan weer te verdwijnen. Hij had altijd grote haast, alhoewel hij een scheef en iets te kort rechterbeen had, dat hem hinderde bij het lopen. Hij had ook een brilletje op en hij had vele bossen kort en verwilderd haar op zijn hoofd. Hij kon verbeten ruziën, met overtuiging pleiten en onweerstaanbaar vriendelijk en hoofs glimlachen. Hij kon gentleman zijn en wapenbroeder, gemoedelijke Tjih en oubollige, maar geslepen Ntjek. Hij had de meest uiteenlopende soorten vrienden, kennissen en vijanden, sprak vloeiend Maleis, Javaans en Madoerees. Het waren allemaal nuttige relaties en meneer Quick kwam altijd met stapels orders thuis. Hij haalde ze niet alleen in de stad zelf, maar in alle kleine plaatsen rondom. Hij drukte van alles, uitnodigingen voor recepties, spijskaarten in Chinese karakters, bidspreuken in het Arabisch en oude heldenverhalen in Javaans schrift.
Het was gevaarlijk meneer Quick waar dan ook te ontmoeten. Voor je het wist had hij je de een of andere order ontfutseld, al was het maar een voor vijftig visitekaartjes of honderd vel briefpapier met bedrukt briefhoofd. Hij kocht sigaretten op de hoek van Gang Aboe bij Rais en de volgende week verkocht Rais sigaretten en koranspreuken. Hij vernam van de vrijage tussen Nono da Cunha en Mimi le Cotey en voor Nono het wist zat hij met een vrij kostbaar | |
| |
pakket verlovingskaarten, zo chic en zo voornaam, dat hij de verloving maar doorzette. Hij ontwierp voor A Moy complete diners en lunches, die A Moy toch niet maakte, al sierden ze zijn prijslijst toch wel vorstelijk. Hij drukte koffiezakjes voor Mbok Ijem, zodat het goeie ouwe mens haar prulwaroenkje met verroeste blikken en stukke puntzakjes wel verlaten moest en in een beter zaakje kruipen om in stijl te blijven met haar koffieverpakking. In de Soos was Quick een welkome gast aan iedere tafel, waar men vele paitjes graag overhad voor het verhaal dat altijd volgde op de vraag: ‘Wie heb je nou weer tuk?’ En andere verhalen.
Quick had wonderbaarlijk avontuurlijk geleefd. Daarom zal hij wel geen Hollander geweest zijn. Misschien toch wel Canadees, zoals hij wel eens verteld had. Maar hij was ook in Alaska geweest en in Durban, in Hongkong en in Constantinopel. Hij was ook Jan geweest, dus koloniaal, en had in Atjeh een donderbusschot in zijn poot gekregen, geen ‘molentje’ maar wel een rood paspoort. Hij kende de verborgen straatjes van Batavia en Soerabaja, maar hij kon ook van de Warmoesstraat en de Zeedijk vertellen alsof hij er zijn leven lang gewoond had. Was zijn naam wel Quick? Niemand kende hem en iedereen kende hem. Maar een paar mensen kenden zijn Co.
Co heette eigenlijk Kwak. Dat was de reden waarom Quick hem altijd Co noemde. Want de combinatie Quick en Kwak was toch eigenlijk te gek om los te lopen. Als het nog maar Quack geweest was. Vaak had Quick geprobeerd Kwak te bewegen tot een andere naamschrijving, maar Kwaks naam scheen een onomatopee van zijn wezen: hij lag daar, kwak, en bleef daar, kwak, onveranderbaar. Het irriteerde meneer Quick ongelooflijk, al was hij pienter genoeg om te weten dat deze geestesgesteldheid zijn redding en zijn ruggegraat was. Want niet alleen voerde Kwak alle orders uit, zonder mankeren, de grootste, de snelste en de gekste, maar hij voerde ze op tijd uit en hij registreerde ze accuraat. Zijn boekhouding was onfeilbaar en de drukkerij liep. Hoe dat mogelijk was, was alle drukkerij-chefs van Indië een raadsel. De machines vielen vaak spontaan uiteen of liepen muurvast, armdikke bouten braken als lucifersstokjes en soms begaf ergens een fundament het en ging een persje uit wandelen. Alle zetters en drukkers hadden echter een soort technische knobbel, die hen in staat stelde alle reparaties zelf uit te voeren. Er moesten soms oudijzerhopen, afgedankte machines van suikerfabrieken en koperslagers aan te pas komen, maar met behulp van allerlei gekke ijzertjes en draadjes huppelde alles | |
| |
toch welgemoed verder. Een enkele maal moest Quick als de hel en de duivel per trein naar Batavia om absoluut onvervangbare onderdelen te kopen, wat dan niet mogelijk was, omdat zulke verouderde machines al lang uit de handel waren. Quick kende echter allerlei obscure drukkerijtjes in achterbuurten en kampongs, waar hij toch nog wist te vinden wat hij hebben moest. En soms bracht hij nog een extra pers of zo mee van een constructie waar Benjamin Franklin mee gewerkt moest hebben. Dit prehistorisch apparaat werd altijd met gejuich ontvangen. Alle arbeiders groepeerden zich om het monster en brachten het soms na wekenlang geknoei weer op dreef. Of niet. En dan werd de goedang rijker. Dit hele fantastische gevaarte dreef echter wel op het bekwaam leiderschap van de zwijgzame meneer Kwak. Hij was zijn gewicht in goud waard.
Al voerden hij en meneer Quick dus nog zo vaak gevechten en schermutselingen, Quick en Kwak bleven toch wel aan elkaar geplakt. En hun kapitaal groeide fiks. Het zou niet lang meer duren of ze hadden ieder een ton schoon. Dan zouden ze ermee uitscheiden. Quick wilde naar Holland om daar een werkelijk groot bedrijf te beginnen, Kwak wou weer terug naar ‘de kebon’; hij wou weer administrateur worden. Quick wilde dat niet geloven van Kwak en Kwak niet van Quick. Kwak meende dat Quick toch niet meer dan een verlopen avonturier was (die manke poot had hij opgelopen toen hij dronken uit de kantine was gedonderd natuurlijk) en zonder Kwak zeker te gronde zou gaan. Quick wou niet geloven dat Kwak eens administrateur geweest was. Daarvoor had hij geen branie en geen leiderscapaciteiten genoeg. Hij was net goed genoeg voor boekhouder en dan nog alleen bij een genie als hij. Enzovoort, enzovoort.
Het kapitaal groeide lekker en gezapig naar de twee ton toe, maar in de plannen van Quick en Kwak kwam geen schot. Misschien voelden ze intuïtief dat ze elkaar veel te hard nodig hadden en dat de een zonder de ander geen duit waard zou zijn. In elk geval wisten ze zeker dat er ook andere oorzaken waren. Zeer tastbare oorzaken zelfs: mevrouw Quick en mevrouw Kwak. Beide huwelijken waren kinderloos en daarom zeker hadden beide vrouwen meer invloed op hun echtgenoot. Mevrouw Quick was een Indische van heel simpele, landelijke gewoonten. Aan het uitgaande leven van haar man nam ze geen deel en naar Holland wou ze niet. Ze was echter zo'n goedaardige schommel, dat meneer Quick haar niet in de steek kon laten. Hij bleef bij haar en hoopte maar.
Mevrouw Kwak was een Hollandse en meneer Kwak betreurde | |
| |
het nog steeds dat hij destijds als jong planter met verlof zo weerloos in de mollige armen was gelopen van het leuke dienstertje aan het Spui. Mevrouw Kwak was in de loop der jaren molliger en molliger geworden. Ze had haar lot vol hoop in zijn handen gelegd en ze was vol goede moed gebleven, ook al was meneer Kwak herhaalde malen over de kop gegaan. Nu eindelijk leek het goed te gaan. Dat wil zeggen: mevrouw Kwak hoopte dat meneer Kwak met zijn ton naar Holland terug zou gaan, waar ze nu al dertig jaren uit weg was, om een knus eethuisje te kopen of een sigarenwinkeltje. Hij hoefde desnoods niet meer te werken. Zij zou het wel doen. Maar meneer Kwak was op raadselachtige manier gaan houden van de grond waar hij keer op keer gefaald had. Zijn droom bleef een eigen onderneming, en zo geen onderneming dan toch een eigen huisje in Salatiga of Soekaboemi om er zijn laatste levensdagen te slijten. Meneer Kwak was in deze zo onverzettelijk als een, nou ja, als een kwak.
Mevrouw Quick en mevrouw Kwak kenden elkaar niet. Noch kenden de mannen elkaars vrouwen. Ze geloofden wel van elkaar dat ieder de vrouw kreeg die hij verdiende. En geen van beiden voelde de minste lust om met des anders vrouw kennis te maken. Dit gebeurde eigenlijk alleen door een toeval, zij het een door de heer Quick, dwars tegen alle protesten van Kwak, gecreëerd toeval. Toen namelijk de zaak Quick & Co vijftien jaar oud was, meende Quick dat het noodzakelijk was een receptie te houden plus fuif, ten einde primo: meer reclame te maken voor zichzelf en dus meer orders te krijgen, en secundo: alle gasten die men tot nog toe geplukt had bij wijze van verkapte boetedoening een royale avond te bezorgen.
Het bezwaar van meneer Kwak was hoofdzakelijk gericht tegen ‘álle’ gasten. Hij deed de boekhouding, dus hij wist hoeveel het er waren. Hij wilde met getallen toveren, maar meneer Quick wilde van die ‘leugenaars’ niet horen. Het werd een verbeten ruzie tot de laatste dag toe, waarbij meneer Kwak tevergeefs probeerde de duizendjes te redden die links en rechts de deur uit vlogen. Uiteraard waren drukkerij en zetterij te klein om alle gasten te herbergen. Dus was het erf van Kek Kim de buurman voor een paar dagen afgehuurd en verrijkt met een houten plankier plus atappen dak. Meneer Kwak sloot direct een verzekering af tegen brand. Meneer Quick mobiliseerde de familie van zijn personeel om de zaak op te tuigen en arrangeerde een slamatan die klonk als een klokkenspel. De volgende dag was het feest.
| |
| |
Het was een onvergetelijke avond en het was voor de toekomst van Quick & Co een beslissende avond. Want op die avond leerde Quick mevrouw Kwak kennen en Kwak mevrouw Quick. Eigenlijk zakte de hele feestavond zelf weg in een verward tumult van een Hawaiian Band en een gamelanorkest plus oneindig veel eten, drinken, dansen en toosten. Wat overbleef waren de verquickende gesprekken in eindeloos gekwak tussen de vennoten met overzijdse echtgenoten. Zij zaten daar maar als opgetuigde varkens op hun pluche stoelen op het plankier en drukten handen van de resident en de plaatselijke commandant, de patih en de majoor der Chinezen, de regent en de vertegenwoordiger van de Javasche Bank, het hoofd der school en de Administrateur van Bodjonggedeh, de regent en de hcvp, A Tjiong en Alatas, Peperzak en Pieplenbosch, Raden Mochtar en Iboe Siti. Dankjewel, dankjewel, hup doorlooien maar. En ondertussen zaten meneer Quick en mevrouw Kwak met hun gedachten op het Rembrandtsplein en meneer Kwak en mevrouw Quick met hun gedachten op Soember Mas. Het was werkelijk een in alle opzichten succesvol jubileum.
Daarna veranderde er iets. De Quicks en Kwaks kwamen vaker bij elkaar op visite. Eerst. Maar er kwam verwijdering en daarna zochten de verkeerde helften elkaar vaker op om vrede te vinden voor hun zoekende ziel, terwijl Quick en Kwak elkaar in de zaak steeds meer in het vaarwater zaten. Quick bracht nu veel minder orders thuis en Kwak raakte zijn richting en tempo kwijt in de zaak, waar nu vaak niets gebeurde. Het leidde tot heftige ruzies, die plotseling buiten de zaak eindigden in bliksemsnelle echtscheidingen en nog sneller volgende donderslagen: de huwelijken over en weer. Mevrouw Quick en mevrouw Kwak verruilden van naam. En van status natuurlijk.
Quick & Co beleefde een nieuw tijdperkje van grote actie. Want beide compagnons zetten alles op alles om nog gauw een half tonnetje extra in te palmen. Het leek wel of ze allebei toch te bang waren voor de grote stap naar de absolute zelfstandigheid. Of hielden ze ten slotte toch te veel van hun gammele drukkerijtje? In elk geval kwam het halve tonnetje lang niet snel genoeg. Dat leidde tot nog feller vitterijen over en weer. Meneer Quick bleef vaker in de zaak om de rotzooi beter te laten lopen. Meneer Kwak ging nu telkens de straat op om ook ordertjes te pikken. Het ging eigenlijk niet zo best, maar het ging eigenlijk ook niet zo beroerd. Beiden meenden het alleen veel beter te kunnen bolwerken. De mening werd plotseling omgezet in een daad. Quick & Co barstte na een felle ruzie plotseling in tweeën.
| |
| |
Quick ging met de helft van de bedoening in een nieuw gebouwtje aan de hoofdweg. Meneer Kwak bleef ‘thuis’ met de andere helft. Ook het personeel werd vrij eerlijk verdeeld. En het kapitaal werd precies gehalveerd. Met de orders liep het aan beide kanten niet zo best. Meneer Quick verloor veel tijd, die hij nu op zijn halve drukkerijtje moest zoekbrengen. Meneer Kwaks drukkerijtje liep ook uit zichzelf veel beter, maar hij miste Quicks veroverende manier van zaken doen. Beide drukkerijtjes begonnen meer geld te kosten dan op te brengen. En het ging steeds slechter. Voor de stad bleef Quick & Co echter bestaan. Al stond er op het verweerde uithangbord van Quick & Co voor de nieuwe zaak nu Quick sadja (Drukker en Uitgever) en ook al zei niemand Kwak, maar Co. Men ging nu met zijn drukwerk niet meer naar Quick & Co, maar naar Quick óf Co. Quick of Co was aanmerkelijk goedkoper dan Quick & Co. Maar dat was ook het enige verschil. Het leek alsof de vennootschap ondanks de naamsplitsing toch wel ten eeuwigen dage zou blijven bestaan.
Het ging zelfs langzamerhand weer goed lopen. Want toen na vele ellenden de eerste moeilijkheden waren gekanaliseerd en Quick en Kwak net als vroeger weer vlot hadden leren voortroeien met de gemutileerde riemen, kwam er soms zoveel werk dat men het alleen niet afkon en in hemelsnaam het overwerk maar bij elkaar uitbesteedde. De ex-vijanden begonnen elkaar te waarderen: die ezel was toch niet zo stom als hij eruitzag. Hij hielp zichzelf best. Het twintigjarig jubileum kon natuurlijk niet officieel gevierd worden, maar de vriendschap was ver genoeg gevorderd om er een copieus makanannetje van te maken bij A Moy. Met een fles Moët-Chandon. Ook op deze feestavond onderhield het viertal zich opgewekt met elkaar alsof er geen buitenwereld bestond. Er was alleen een klein verschil: meneer Quick praatte uitsluitend met meneer Kwak, en mevrouw Quick met mevrouw Kwak. De heren praatten over een hernieuwde samenwerking in de goeie ouwe Quick & Co met z'n rot-toko, die toch zo verdomd gezellig was en een vieze, maar zeer produktieve melkkoe. De vrouwen praatten over hun Beloofde Land, dat nu meer en meer ging lijken op een Verloren Horizon. Er moest iets gedaan worden. En pronto. Zo dachten beide koppels. Men ging vol vérstrekkende plannen huiswaarts.
En in de komende dagen werd er hard aan gewerkt. Met de vrouwen in het voordeel. Op de eerste plaats door het feit dat zij hele dagen konden confereren terwijl de mannen werkten. Op de twee- | |
| |
de plaats omdat zij in nood waren en katten in nood maken rare en gedurfde sprongen. En ten slotte omdat ze vrouwen waren en vrouwen staan voor niets. De mannen wonnen echter de eerste slag. Een week later verhuisde Quick weer met z'n hele hebben en houden naar Kwak, het oude uithangbord werd in ere hersteld en de herrezen feniks werkte zich de eerste drie dagen bijna kapot aan een monsterorder uit Soerabaja. Prompt daarop kwam het etentje ten huize van de Kwaks met een gigantische garnalenschotel, door mevrouw Kwak zelf gefabriceerd. De volgende dag lagen Quick & Co in het hospitaal met een ernstige garnalenvergiftiging plus een instorting door overwerking. Ze lagen daar in het militaire hospitaaltje zowat op sterven na dood, weliswaar naast elkaar, maar te beroerd om met elkaar te spreken.
Gelukkig hadden ze zulke energieke - boven verwachting energieke - vrouwen, die resoluut het werk overnamen. Na raadpleging van een advocaat werden stukken opgemaakt, waarbij de dames gemachtigd werden het volledige beheer en de absolute verantwoordelijkheid van de zaken op zich te nemen. Quick en Kwak waren te ziek om al te veel tegen te stribbelen, maar ook weer niet ziek genoeg om zich te realiseren dat zulk een half en half testamentaire beschikking toch wel goed was. Op de een of andere manier mocht weduwe Kwak toch niet het slachtoffer worden van Quick, of weduwe Quick van Kwak. Ons kén ons! Kek Kim stond bij wijze van spreken handenwrijvend om de hoek te wachten. En hij kocht beide zaakjes op voor een appel en een ei. De appel plus het restantje van het oude kapitaal was net genoeg voor de Quicks om de boot naar Holland te pikken en een koffiehuisje te kopen. Het ei plus het dito restantje was voor de Kwaks net voldoende om Soember Mas te kopen met een lummelig hypotheekje. Toen het bericht van de succesvolle gang van zaken op het hospitaal kwam, waren de mannen nog niet sterk genoeg om aanvallen van razernij of zelfs een lichte zenuwcrisis te krijgen. Ze zakten gewoon in elkaar als mislukte puddingen. Ze lagen daar maar dag in dag uit voor zich uit te staren en uit de doffe mistroostigheid groeide langzamerhand bij beiden een soort wrok: dat koopje heeft de vrouw van dat sujet hier naast me me geleverd. Quick en Kwak konden elkaar ten slotte niet meer zien. Ze verlieten het hospitaal zo spoedig mogelijk, beverig en knieënknikkend. Zich steunend op een echtgenote waar dubbele levensmoed en levensvreugde uit straalde. In wie ze een laatste troost vonden.
De Quicks verdwenen naar Holland. De Kwaks naar Soember | |
| |
Mas. En zoals altijd gebeurt in Indië: wie verdwijnt, houdt op te bestaan. Nieuwe levens elders zijn te ver en te vreemd. Quick en Kwak verdwenen dus van de aardbodem. Maar Quick & Co bleef bestaan. Met een nieuw, jong en kundig bedrijfsleidertje. En met een oude, geslepen eigenaar. Als de oorlog er niet geweest was, zou Quick & Co nu nog bestaan. Maar ja, wat is ook tegen een oorlog opgewassen?
|
|