in deze genoeglijke levensgang. Hij deed koffie in een kopje, een schep met kop. Hij deed suiker in het kopje, twee scheppen met kop. Hij draaide de gaskraan dicht en schonk het kokende water in het kopje. Hij roerde de koffie om en ging zitten op de keukenstoel. Hij dronk met kleine, steelse, genietende slurpjes. Zijn neus ademde de aroma-sluiertjes in. De mussen tjilpten en snorden. De brontosaurus lag vredig zonder te ronken.
Na de koffie nam meneer zijn bad, kleedde zich aan en ging naar de tramhalte. Op kantoor nam hij zijn gedweeë, vriendelijke plaats in achter zijn nette schrijftafel. Hij haalde zijn zakken leeg en legde de artikelen op het oude rijtje op de schrijftafel: het horloge, de tabaksdoos, de sigareaansteker, het zakmes, de vulpen, het vulpotlood. Hij begon methodisch te werken aan zijn staten, alleen af en toe even opkijkend om vriendelijk terug te groeten: Goede morgen.
Om negen uur kwam er een inspecteur van politie op kantoor. Hij vroeg direct de chef te spreken in de hoek van de zaal. Die in de buurt zaten, vingen een paar sensationele woorden op: een verschrikkelijk ongeluk. Mevrouw Douwes. In een keukenmes gevallen. Op slag dood. De chef was geschokt. Wilt u het hem maar zeggen? De inspecteur liep op de tenen naar de tafel van meneer Douwes toe. Eh, meneer Douwes? Meneer Douwes keek op. Hij stond direct gedienstig op en keek de inspecteur vriendelijk glimlachend aan. Ik heb een treurige plicht te vervullen, zei de inspecteur. Het is goed, zei meneer Douwes. Arresteert u me maar. Ik heb het wel niet met voorbedachten rade, maar toch in koelen bloede gedaan. De inspecteur trok hoofd en bovenlichaam met een ruk achterwaarts alsof er naar zijn gezicht geslagen was. Zijn mond was wijd open van verbazing. U bent overspannen, zei hij, gaat u maar mee naar huis. Ik ben niet overspannen, zei meneer Douwes vriendelijk corrigerend, maar ik ga natuurlijk wel mee. Neemt u me niet kwalijk. Hij schoof beleefd langs de inspecteur heen en liep met kleine, rustige pasjes naar de uitgang, de inspecteur licht wankelend achter hem aan. Meneer Douwes nam zijn oude, nette, kaki helmhoed van de kapstok en liep naar buiten. Hij wandelde al automatisch naar de tramhalte, maar dat hoefde niet. Er stond een auto klaar. Meneer Douwes stapte keurig in, beleefd doppend naar de andere inzittenden. Ze reden weg.
Men kon niet anders dan hem tot een zeer lichte straf veroordelen. Zijn geestvermogens waren uitstekend in orde. Er was niet eens sprake van koelen bloede. Ik duwde, zo. Het moest een vlaag