Piekerans van een straatslijper
(ca. 1955)–Tjalie Robinson– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 202]
| |
Piekerans bij flitslicht en buks‘Gá je nog, Tjalie -’ ‘Ha-a’. ‘Drie uur klaar’. ‘Okee-okee’. Dat was Zaterdagmorgen om 10 uur en 8 uur later zat ik op Krawang nasi tjampoerGa naar eind+ te eten. Goeie sajoerGa naar eind+, met vlees en kippenkluifjes, kroepoek en atjar en werkelijk een flinke batokGa naar eind+ rijst. Voor een riks. En als je tambahGa naar eind+ vraagt krijg je er net zo'n batokGa naar eind+ bij plus een schep sajoerGa naar eind+ voor een halve pop. Ja, dat is buiten. Niet zoals hier in de stad, waar je voor een riks maar een halve batokGa naar eind+ krijgt met veel sajoerGa naar eind+ die waarschijnlijk onder een botjoranGa naar eind+ heeft gestaan (veel te bètjèkGa naar eind+) en een paar lepels daging-bohongGa naar eind+, dat is tahoe-goreng. En als je daar nog wat vlees bij wil hebben, opdokken hoor: een stukje empal-BataGa naar eind+ voor drie kwartjes. Een stuk kip vier pop. Maar in Krawang en Tjikampek kost zo'n flink stuk kip maar een riks. Maar goed, kan je zeggen, met dat rijen naar Krawang toe wordt de zaak toch ook weer duurder. Zeg ik tuurlijk ga ik niet voor die nasi tjampoerGa naar eind+ naar Krawang, maar om te jagen. En die nasi tjampoerGa naar eind+ is om te fourageren, want als je met een lege maag jaagt, half dood Peh! En dan koop je ook nog een portie straks om twaalf uur in het veld: met ebbieGa naar eind+. Genoeg. Je denkt misschien zo: wat heeft eten eigenlijk met jagen te maken? Maar dan ben je tanggoeng geen jager, als je zo denkt. Gewoon technisch bekeken is een flinke basismaaltijd onontbeerlijk voor een doorlopend actief verblijf | |
[pagina 203]
| |
van acht à twaalf uren in geaccidenteerd terrein. Behalve dat een jager dus normaliter al een goed eter is, doet hij vlak voor de jacht begint of kort daarna extra zijn best. Maar behalve dat: het eten in de stad blijft altijd op de een of andere manier ‘sophisticated’. Het eten buiten smaakt altijd primitiever, gezonder en sterker. Na een eerste drijf b.v. van het krieken van de dag tot omstreeks acht uur weer op een grote weg of in een kampong uitkomen, daar te ontbijten om straks weer het veld in te trekken, levert een ontbijt op van ongekend genoegen. Ook al is de koffie lelijk gemixed met gebrande mais of gebrande rijst, en ook al is het maar gewone gestoofde cassave die je eet met geraspte klapper. De grote, hete, geurige, brose knollen stukbreken met de handen is haast een stichtelijk plezier, dat ergens vaag herinnert aan het Testament, waar Christus het eenvoudige brood met eenvoudige mensen breekt met de handen en in alle tevredenheid nuttigt. De kokende, bittere, zwarte koffie slurpen van de gehavende schoteltjes met aandoenlijk kinderlijke bloemmotieven, het ‘banjol’ (schertsend plagen) met de verkoopster als ze jong en stevig en lief is, of het vriendelijk-lijzig praten in zangerig Soendanees als ze een oude, verkreukelde en moederlijke Mah is, het open land dat zich als een schallende lach van God uitrolt in brede golven tot aan de verre grens met de hemel; de geur van wild hout, wild gras en wild zonlicht, de absurd witte wenk van de laag vliegende koentoelGa naar eind+ over de bruine sawah; het hoort allemaal bij de jacht. Jacht is geen slagerskarwei of het wreedaardig neerschieten van vogeltjes. Dat doen alleen stadsmensen. Een jager is nu eenmaal een ander soort mens. Geen sensatiezoeker. Zelfs niet een soort atavisme. Het is een eeuwige en waarlijke instelling op een wereld, waarin alles nu eenmaal jager of gejaagde moet zijn. Hemingway weet het. En Ortega y Gasset weet het. Dat is voor mij genoeg. Maar goed, daar zaten we dus bij Setia en eten nasi tjampoerGa naar eind+ en dronken zwarte koffie en namen er nog een telorGa naar eind+ asinGa naar eind+ bij. We, dat waren Sam en z'n Pa, Oes, Jozef, Vic en ikke. Wa' even, ook nog twee gladlopen, een cal. 12 en een | |
[pagina 204]
| |
cal. 16 en drie buksen, twee Winchesters, een .44 en een .32-special en tenslotte de heer van het gezelschap de Mauser 7 mm. Met ‘telornja’ watjenoemt: de munitie. Maar die was niet zo fraai. Je kan er erg slecht aan komen tegenwoordig en peperduur bovendien. Zo'n schot met een gladloop komt je op anderhalve à twee pop te staan en een buksschot op een rijkspop tot vijf piek. Dus wordt er zoveel mogelijk gewerkt met oud materiaal en links en rechts opgeduikeld kruit, slaghoedjes, enz. om maar zelf je pèlorsGa naar eind+ te maken. Blijft natuurlijk een gevaarlijke geschiedenis, maar gelukkig zijn er onder Indische jongens toch maar knappe vakmensen, die een patroon voor een Winchester zelf kunnen maken net zo mooi of hij rechtstreeks van van der LindeGa naar eind+ vandaan komt. Maar om op het gezelschap terug te komen. Er hoorde eigenlijk nog een ander groepje bij, niet met ons meegekomen (er kunnen er niet méér in een doodgewone jeep, het is geen Djakartase tram!), maar apart vooruit gegaan, meneer M. met Henk en Piet. Toen we een klein uur later, na politie- en militaire posten te hebben gewaarschuwd, op ons jachtterrein aankwamen was die andere groep al lustig aan het paffen. Dat ging daar maar van ‘Doeng!’ en ‘Bladarr!’ over die donkere heuvels, dat je je hart vast hield: als er maar wat voor ons overblijft. Nou niet te lang gemierd meer, trailer in een rubbergoedankje gedouwd en met de jeep verder het veld in. Dat was tussen haakjes helemaal geen pretje, want het had zwaar geregend en op die landweggetjes wilden de wielen van de jeep liever links of rechts uit de flank dan troesdoorGa naar eind+. Daar zeilden we dus, magazijnen gevuld, monden dicht, belorGa naar eind+ aan. Ja, dit was nou zo'n jacht die vóór de oorlog in alle standen onweidelijk genoemd zou zijn: schieten met een lamp is stroperswerk, ja toch? Maar hier zat het toch wel een pietsje anders: op de eerste plaats ging het om het helpen opruimen van schadelijk wild voor de bevolkingsgewassen en de hemel weet dat er in de laatste tijd meer tjèlèngsGa naar eind+ zijn in het Krawangse dan tjatoetersGa naar eind+ op Pasar Baroe. Verder is, het schieten uit een rijdende jeep op een rennend varken (en met de lamp is het toch wel een pikkeltje lastiger dan bij gewoon | |
[pagina 205]
| |
daglicht) helemaal zo gemakkelijk niet. Er zijn nogal wat schoten glorieus loepoetGa naar eind+ gegaan die nacht! Maar ja, je kan kletsen als Brugman, je geweten blijft toch nog een tijdje katjauenGa naar eind+ daar binnenin. Overigens had de onvergelijkelijke jagersspanning ons meteen in z'n klauwen toen we na een minuut of tien een knots van een beer in de lamp kregen. Vic z'n 32-special geschouderd en de buks zei: ‘tik’. IJskoud. Die kans loop je met home-made bullets En Oom Tjaling (tjaling is slagtand) natuurlijk meteen met een triomfantelijk ketebroek-ketebrak er vandoor. In de verte knalde het weer en weer. We zagen af en toe de lichten spelen achter de donkere heuvelkammen: er waren dus minstens twee andere gezelschappen ook in touw. Vooruit maar weer rijen en nogeens rijen, hoekje om en nogeens hoekje om. En de belorGa naar eind+ maar met zijn witte lichtkegel aan het zoeken over alang-alang, over gerooide singkongtuinen, in rubberbossen en over jonge djati en dan weer alang-alang, en zo voort. Maar het zat ons helemaal niet mee, het eerstvolgende uur ging voorbij zonder dat we ook maar één babi zagen. Toen zei Oes, die aan het stuur zat: ‘Hagel! Haas!’ Hij stopte, haalde de loper uit z'n Ithaka en verwisselde hem gauw voor hagel, stapte uit de jeep en liep gauw een haas achterna, die er in de lichtbundel ijlings van door ging. Maar zoals het spreekwoord zegt: ‘Al is het haasje nóg zo snel, een kogel gaat nóg sneller’, en de hagel achterhaalde de haas nog vóór hij tien seconden onderweg was en we startten dus de avond met een magere haas. Een mooi begin niettemin als men van het standpunt uitgaat dat ‘wie het kleine niet eert, is het grote niet weerd’. Zeker een schoner beginsel dan dat van Tjoh de TjatoeterGa naar eind+ (bijgenaamd Radja Saoed, omdat hij zo goed kan saoet = weggrissen), die ijskoud het spreekwoord corrigeert tot een: ‘Wie het kleine eert, is het grote niet weerd’ en dus alleen grote slagen maakt. Zoals U ziet, zijn jagers edeler mensen dan kouwehoek-handelaars. Maar goed, we gingen dus weer verder en Tjalie snoof met welgevallen de koude en onbezoedelde buitenlucht in, bewonderde het majesteitelijke sterrenbeeld Orion recht boven z'n hoofd en dacht aan de tijd toen | |
[pagina 206]
| |
hij even taai en sterk was als Oes, die toch maar een hele nacht aan dat zware stuur zat en tussen de bedrijven door nog een vaste hand genoeg had om een successchot te doen. Of als Sam, die de hele nacht overeind stond in die slingerende jeep, zoekend met zijn belorGa naar eind+ en met een verbazingwekkend wakker en scherp oog. Geen moment zag hij in dat ijlings over het veld schichtende licht een molshoop of een boomstronkje voor tjèlèngGa naar eind+ aan. En de slimst verborgen tjèlèngGa naar eind+ ontdekte hij op 100 meter achter de alang-alang. Dat merkten we een paar minuten later toen de lichtbundel koppig op een alang-alang bosje gericht en Sam zei: ‘Daar zit-ie’. We twijfelden, zagen inderdaad iets grauws, dat niet bewoog en af en toe een schittering, die van een oog kon zijn. ‘Weet je het zeker?’ vroeg Pa. ‘Ja’, zei Sam kort. Pa zei niks meer. Hij klauterde met z'n krukken uit de jeep (hij heeft namelijk maar één been), zette die lamme houten dingen tegen de auto en stond op z'n ene been zo vast als die ouwe zuil van Waterloo op het Waterlooplein. Hij schouderde zijn Mauser en legde aan op het knipperlichtje. Wlanmm! Lichtje weg. Zelfs geen geritsel in de alang-alang. ‘Apè-ni jaGa naar eind+? Isterwel, isterniet?’ Ach, het zou wel geen zwijn geweest zijn. Doorrijen maar. Nee, toch maar even kijken. Oes en Jozef met de centerlamp het veld in. Verder, verder, meer naar links. Daar. En ze kwamen waarachtig met het varken terug. De kogel was door het oog gegaan en achter het oor er weer uit gekomen. Wat je noemt een meesterschot. Toen ging het kruisen weer verder. Met een andere jeep met jagers, die alsmaar in ons kielzog bleef. Twee motoren en twee belorsGa naar eind+ gaven wel een beetje al te veel onrust. We zagen amper geen varkens meer. En in de verte knalden met vaste regelmaat de schoten van onze kontjo'sGa naar eind+, die blijkbaar veel succes hadden met de belorGa naar eind+ en met de toevallige aanwezigheid van meer babies dan bij ons. Dat kan je zo hebben. Toch betrapte ik me erop dat 25 jaren geconcentreerd stadsleven me op den duur wel onverschilliger hadden gemaakt voor de volle overgave aan de hartstocht van de jacht. Het buiten zijn op zichzelf was al een groot plezier: het kijken naar die eindeloze rijen plechtig omhoog wijzende sisalplanten, naar de | |
[pagina 207]
| |
processie van statige rubberbomen in het bos, naar de desolate armoe van een gerooid singkongveld met zijn bizarre geraamten van hopen verdorde cassavestengels, naar de serene melkweghemel over het donkere heuvellandschap, waar af en toe een verre lichtbundel uit stak en weer in de donkerte verdween als de arm van een drenkeling in een nachtzee. En ik dacht aan dit soort ontspanning dat ik nergens anders hebben kan in de wereld, omdat het een ontspanning is die me in het bloed zit en me tegen alle redenering in aan deze grond verbindt. Zo werd het twaalf uur en keerden we naar de rubbergoedang terug. Daar was de andere helft van ons gezelschap al. Met zes beesten en de verzekering dat er nog twee lagen te wachten om opgepikt te worden. Wij hadden maar twee varkens en vijf hazen. Al met al toch wel ‘boleh bilangGa naar eind+ tevreden’. Onder het schijnsel van belorsGa naar eind+ en zaklantaars ving dan het schoonmaken aan: de lange snede in de buik, waardoor opeens de ingewanden zichtbaar waren, glinsterend in vele kleuren als een collectie juwelen in cellophaan. Dan het doorsnijden tot aan de keel toe; de ingewanden van de borstholte eruit, het vlies tussen borst- en buikholte aangevat en met een handige beweging naar buiten getrokken, zodat de ingewanden uit de buikholte onaangeraakt naar buiten gleden. Dan het ophangen van de varkens met touwen en haken aan de spanten en nokbalken van de goedangGa naar eind+. Waar ze bij het uitgaan van de lampen in een halfduister achterbleven als reusachtige slapende vleermuizen. Handen wassen, de boengkoesansGa naar eind+ tevoorschijn, eten. Staande, hurkende, zittende, heen en weer lopende en alsmaar vertellend van hoe en waar de tjelengs waren omgelegd en van de beren, die ontkomen waren natuurlijk. Een tableau van Corsicaanse struikrovers: de donkere gestalten, de brede hoeden, de blauwe geweerlopen, de flitsende jachtmessen, de rollende brede lach, het volmaakte eeuwenoude genoegen van de man op jacht. Dan weer de jeeps in voor de laatste round-up van de nacht. We bleven verder van alle succes gespeend en de andere club bleef al het geluk van de jacht houden. Toen we om | |
[pagina 208]
| |
vier uur weer bij mekaar kwamen, hadden we in totaal een buit van veertien varkens en vijf hazen, dat is dus twaalf beesten omgelegd door de groep van mijnheer M. Die bescheiden alle verdienste van zich af schoof en de verklaring gaf: Vóór de jacht begon was hij op advies van een ouwe mandoer naar de waringin gegaan waar een ouwe hadji, de vroegere bezitter van deze grond, begraven lag. Daar had hij een gulden geofferd en een selamatGa naar eind+ gepreveld. U weet hoe dat gaat: zo half geërgerd en verlegen en van vooruit-dan-maar-die-flauwe-kul. Net zoals vroeger zo menige Europese vrouw toch wel eens ‘voor de mop’ op het heilige kanon is gaan zitten. En kenahGa naar eind+! Als modern en zwaar-redelijk denkend mens zit je af en toe toch lelijk in de knoop met dat bijgeloof. En wij namen ons heilig voor de volgende keer toch ook maar even te mampirrenGa naar eind+ bij de waringin: Ja toch? Zou niet ergens zo'n boom staan om te offeren voor de grote loterij? Als de laatste beesten zijn schoongemaakt en opgehangen, de laatste verhalen verteld, het laatste shagje is gerookt, zijn we opeens erg moe en slaperig. Er resten nog twee uren voor het half zes is en tijd om weer naar huis te gaan. We zoeken allemaal een plekje in de open loods om te slapen, een opgerolde regenjas of een tas als hoofdkussen. Er staan een paar houten banken, vijftien centimeters breed. Je kan er twee tegen mekaar aan zetten en als de richel in het midden (door de oneffen vloer) niet al te lastig is, val je gauw in slaap. Anderen liggen op de stenen vloer. Langzaam komt de ochtendmist op en kruipt aan over de agavevelden, de loods binnen. Aan de zolderbalken hangen stil de beesten, dood. Op de grond liggen stil mensen, als dood. De nevel is als adem van de aarde in de kou van nacht. Wilde honden komen aangeslopen en halen de bloederige ingewanden weg. Soms raken ze in de doornige agave plotseling en woest aan het vechten. De twee uren drijven langzaan voorbij als water van een laagrivier. We staan allemaal verkleumd en koudvochtig op en wassen ons wat af met restanten thee uit de veldfles. En zijn overdreven druk bezig met het versjouwen en opladen van de honderden kilo's vlees. Om warm te worden. Dan rijden we weg. | |
[pagina 209]
| |
Terug naar Djakarta, langs langzaam wakker wordende ondernemingen, langs open bossen waar de eerste bundels stofgoudlicht doorheen vallen, langs de drukker wordende asfaltweg met aanmatigende militaire convooien, neuriënde tjikarvoerders, die welgemoed vijf ouwerwetse uren over zo'n pietluttige afstand van twintig kilometers doen. We komen langs militaire en politie-posten, die vrolijk groeten omdat ze ons al zo lang kennen. En we komen langs een eenzame blinde ook, die zonder enig geleide langs die troosteloze weg scharrelt, struikelend over hectometerpaaltjes, trappend in dorens en op scherpe stenen, zijn stokje nerveus tikkend schuinsdwars voor zich. Die eenzame blinde in de eindeloze wijdheid van de Krawangse vlakten, bedenk ik, is after all alleen een absurditeit voor mij. Want voor hem zijn er alleen de dorens en de stenen onder zijn voeten en af en toe een beetje aangename gladheid van asfalt. Voor mij een paar elementen meer, perspectief en kleur bij voorbeeld, en een jeep en jacht. En een stukje wereld tot aan de horizon. Daarvoorbij is alles speculatie en fantasie. Dat gepieker, dat gepieker. Of je nou langs de Djakartase asfaltstraten sjokt of buiten door de rode aarde, je ontkomt er niet aan. Wattemeer: het is niet goed voor je dagelijkse bestaan, zegt men. Kijk maar naar mij! Twaalf baantjes, dertien ongelukken, Peh! |
|