Piekerans van een straatslijper
(ca. 1955)–Tjalie Robinson– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 211]
| |
Portret van oom WimIk dacht werkelijk dat ik 'm zag schuiven, Oom Wim, dat kleine mannetje met z'n korte, bedachtzame pasjes, z'n te lange toetoep-jasGa naar eind+, z'n ouwe khaki-helmhoed en het pijpje van een hazensprong in z'n mondhoek. Maar het was Oom Wim niet, wel iemand die zijn dubbelganger had kunnen zijn. Er zijn er eigenlijk wel meer zo in elke stad als Oom Wim: je vindt ze onder de Indonesiërs en onder de Chinezen, zelden onder de Hollanders, maar je vindt ze nog het meest onder de ouwe, gepensionneerde Indo's. Rustige, vriendelijke mannetjes, die nog whist spelen en domineren om een cent een punt, die hun koffie nog drinken uit een hoge kop, waarop ‘Welkom’ of ‘Selamat minoem’Ga naar eind+ staat met rose bloemetjes, en gouden blaadjes. Een kop met een dekseltje en in dat dekseltje is een half maantje open om het lepeltje door te laten. Oom Wim woont in de kampong en daar woont hij best. Hij woonde zelfs al in de kampong toen het nou niet bepaald respectabel geacht werd voor een Europeaan (zelfs Indo-Europeaan) om zo ‘af te zakken’, maar Oom Wim is altijd een eigengereid mens geweest, van simpele maar rotsvaste opvattingen omtrent goed en kwaad. Hij leeft daar best in | |
[pagina 212]
| |
z'n keurige, zindelijke bilikkenGa naar eind+ huisje met z'n klene tuintje met geraniums, lidah boewaja, chevelures en tjotjor bèbèk, met de heel, heel oude aarden potten-met-poot. Zonder last van waterleiding omdat hij een goede put heeft en zonder last van gas of electriciteit omdat hij gewoon een keukentje heeft met hout- en arangvuurtjes en tevreden is met kalme vriendelijke lampoe templeks. Oom Wim heeft nog steeds weinig benul van tijd en tempo en weigert er ook enig benul van te hebben. Als hij een treinreis maken wil, gaat hij 's morgens om vijf uur naar het station, informeert hoe laat de trein vertrekt en blijft rustig zitten wachten op een perronbank tot de tijd gekomen is. Intussen kijkt hij genoegelijk snorrend rond en is geen seconde ongeduldig. Voor alles is hij al heel vroeg klaar; haasten vindt hij ridicuul, onwaardig en onnodig. Oom Wim gaat altijd vroeg te bedde en hij staat om vier uur al op. Hij maakt zelf z'n houtvuurtje aan en zet een keteltje water op. Dan gaat hij in de ruime eetkamer aan de grote, lege eettafel zitten, rolt een sigaretje en blijft in-tevreden zitten nietsdoen, mijmerend over verleden, heden en toekomst, luisterend naar het sjirpen van de krekels, het snorren van de cicaden en alle slaperige ochtendgeluiden die van verre en dichtbij komen. Ik heb hem weleens gadegeslagen zoals hij daar zat te zitten, als ik ook vroeg wakker was in het logeerkamertje en door een reet in de bilikkenGa naar eind+ wand dit vreemde en toch zo dierbare mens kon observeren. Om te leren. Oom Wim zit daar in z'n verlaten en doodstille achtergalerij z'n sjekkies te roken uit z'n hazensprong, rustig wachtend tot het water voor z'n koffie kookt. Dan haalt hij de bussen met koffie en suiker uit z'n ouwe Pasar Malamachtige buffet met koddige uitbouwseltjes, kleurige glaasjes, bonte tegeltjes, snoeperig houtsnijwerk en placide marmeren plaat, maakt z'n mok kopi toebroek en verzinkt weer in vredige mijmeringen. Van de muren kijken drie generaties van Robinsons plus aangetrouwde families op hem neer. Een heel grote daguerrotype van Opa met bakkebaarden, hoog stijf boord en dikke zwarte strikdas, en een grote conté tekening van Oma Ijem | |
[pagina 213]
| |
met een prim oudedametjes gezichtje en lieve, wijze ogen. Dan veel foto's in symmetrische mozaieken geschikt in één lijst, foto's van Indonesische/Indische gezinnen met veel sarongs, slendangsGa naar eind+ en pelangi'sGa naar eind+, van moddervette poedelnaakte babytjes, geserveerd op damast, van spichtige nichtjes in stijve kanten jurken en grote strikken in het haar, en van Ooms als gelaarsde katers met dubbelloops jachtgeweren bij omgelegde zwijnen, tijgers en zelfs 1 olifant. Maar ook van Hollandse gezinnen met donkere costuums, vesten met horloge-ketting, hoogboezemige en hooggekraagde kanten japonnen met honderdduizend gitten en kralen. En uitgestreken kerkganggezichten. Een foto van Oom William zelf in groottenue met brede sergeant-majoors-chevrons en Atjeh-medailles met de gespen. Van de drie Ooms, Wallice, George en Kenneth, die zich in een speelse bui voor hun vertrek naar Lombok (nadat Opa plotseling gestorven was en ze alle drie in dienst moesten) lieten kieken in slaapbroek en kebaja, met geborduurde sloffen. Oom Kenneth en Oom George zijn nooit meer weerom gekomen van Tjakranegara. In die fotogalerij vallen ook alle ups en downs te achterhalen van de familie Robinson, b.v. de foto van Oom Alfred en zijn gezin voor de pas gebouwde woning, een paleis van een huis voor zo maar een snijvelder. Dat was in de goeie suikertijd. En dan is er ook een foto van na de ‘krach’: daar zie je ze even welgemoed bij mekaar zitten op een rotanzitje met aangeschoven balé-baléGa naar eind+ in de achtergalerij, die verder dramatisch leeg en armoedig is. Daar hangen aan de muur ook Gartenlaube tafereeltjes in silhouet in ovale houten lijstjes. En romantische kopergravures van lelieblanke dames met smachtende ogen en kwijnende handjes op theatrale boezems. In de lijsten van al die platen en foto's zijn snapshots gestoken van zeer moderne neven en nichten, met Charleston-broeken, bobbed hair, uilebrillen en heel korte rokjes. Er hangt ook een houten molentje met zes zilveren lepeltjes uit Amsterdam en X-mas wishes van neef Jack Allanbrook (voormalig Jaap Ellenbroek) uit New York. Naast een foto van Oom Murat in een lijstje van | |
[pagina 214]
| |
tijgerhuid uit midden-Atjeh met het stoute bijschrift: ‘Deze tijger zat g.v.d. al in mijn klamboe toen ik wakker werd, maar nu heb ik zijn vel in plaatst (ja, mèt die t) van hij mijn vel.’ W.o. Murat, met een onderstreping als een zwaardhouw. Tegen vijven komt de porder langs om de gelovigen te wekken voor de soeboeh. Z'n krakende stem komt groetend uit de buitenste duisternis en Oom William groet krakend terug. Even later komt de plechtige slag van de bedoegGa naar eind+ als de wapperslag van een grote vlag over de kampong. Een haan kraait en eenden beginnen te snateren onder het huis van buurman Elang. Een treinsirene roept uit de verte en dan staat Tjalie toch ook op. ‘Dag Oom’. ‘Dag Tjalie’. ‘Koffie?’ ‘Ha-a’. Doorgaan met zwijgen. Maar het is heel lekker zo. Oom Wim leest ook. Hij heeft een paar oude boeken over Atjeh, Chappuis' Napoleon, een drietal werken van Flammarion en een tweedelig werk van de Wonderen der Wereld. Aan deze boeken raakt hij nooit uitgelezen, want ook het ritueel van het lezen zelf is telkens weer interessant en aangenaam: het met zorg kiezen van het juiste boek voor de juiste stemming, het vouwen van een tijdelijke omslag van krantenpapier om de band niet vuil te maken, het aanschuiven van de meest geschikte stoel aan tafel, het tevoorschijn halen van de leesbril, het oppoetsen ervan en klaar leggen, het laten aanrukken van een kop sterke zwarte koffie en een schoteltje oebi gorengGa naar eind+ met suiker, ting-tingGa naar eind+ of koewe semprongGa naar eind+. Dan het aanschuiven aan tafel, opzetten van de bril, opslaan van het boek bij de bladwijzer en dan de duik in de magie van het verleden of de natuur. Oom Wim zweert nog steeds bij de toetoepGa naar eind+. Het is een mooie ruime toetoepGa naar eind+ met grote zakken, want Oom gaat altijd volledig uitgerust op stap. Hij heeft natuurlijk zijn dikke tèpakGa naar eind+ met shag en papier bij zich; daarbij de grote zware aansteker van Djokjaas zilver waar een voorraad benzine in gaat van twee weken die een vlam geeft als een Olympische toorts. Verder zijn twee pijpjes, één kalong en één hazensprong, beide geornamenteerd met gouden mondstuk en gouden kop, beide mooi diep-zwart doorgerookt, allebei in een eigen etuitje van fluweel. Dan heeft hij een ouwerwets leger- | |
[pagina 215]
| |
zakmes, waar allerlei mesjes, openertjes en vijltjes in zitten, allemaal mooi glimmend en goed bruikbaar. Dan twee brillenhuisjes, één voor de vèrzienbril, één voor de bijzienbril, een vulpen en een vulpotlood, een beurs en een portefeuille, een paar sleutels, twee zakdoeken, een notitieboekje met potloodje-in-schuif, een dik tablet van een Zwitsers horloge met klapdekseltje, vijftig jaren oud en nog steeds in splendid condition, aan zware gouden ketting met als extra ornamenten een tijgernagel en een maansteen. Oom Wim wandelt meestal. Hij heeft weliswaar een fiets, maar die gebruikt hij zelden. De fiets staat daar week in week uit onder een hoes tegen het vuil worden en op houten blokken om de banden te behoeden voor poreus worden. Het is een pracht van een fiets, compleet met electrische lamp, versnelling, bagagedrager en pomp en met in de kast een reserve carbidlamp. Oom beleeft er weinig vreugde aan, want hij is zo bang als een wezel voor alle mechanische dingen (inclusief fietsen en electische schakelaars) en voor het moderne verkeer. Hij beklimt zijn fiets dan ook alleen in een stoutmoedige bui, bindt een extra zakdoek over het vilten zadeldekje, gespt broekbeschermers om de enkels (als het regent trekt hij zijn sokken over zijn broekspijpen op) en zet zijn stofbril zo groot als een uithangbord op. Dan loopt hij met de fiets aan de hand helemaal de kampong uit, omdat het op die smalle weggetjes geen rijden is en om de kinderen te sparen, wacht op de grote weg gekomen tot de straat leeg is, belt, stapt ouderwets via het stepje aan de achteras op en rijdt vol statie weg, voortdurend bellend en beurtelings benauwd en fier rondblikkend. Oom Wim rijdt altijd zo langzaam als Tjalie slentert, stapt bij stijgende hellingen af om de fiets te sparen en bij dalende hellingen ook, omdat dat gevaarlijk is. Bij elke bocht, die hij nemen moet, steekt hij wijd en duidelijk zichtbaar de arm uit en belt naarstiglijk, ook al is er mijlen in de omtrek geen kip te bespeuren. Het liefst nog wandelt Oom Wim met de fiets aan de hand. Naar de bioscoop gaat Oom nooit. Een keer heb ik 'm meegenomen naar een film van Laurel en Hardy en hij heeft daarbij zo onbevangen geschaterd, gebruld en geapplaudis- | |
[pagina 216]
| |
seerd dat ik er zenuwachtig van werd. Af en toe stond hij op om rondkijkend nog eens te vertellen hoe krankzinnig lachwekkend sommige situaties waren. Het publiek had meer pret om hem dan om de film. Maar toen hij weer thuis was, kwam aan het mopperen geen eind. Hij was helemaal overstuur geraakt en had last van z'n maag, z'n ogen en z'n oren. De humor in Ooms leven is immers van een veel matiger en gemoedelijker soort. Hij vindt het b.v. leuk om te vertellen van zijn aankoop van een blikopener aan de deur. De toekang barangGa naar eind+ vroeg drie kwartjes en Oom kreeg dat ding na lang tawarrenGa naar eind+ voor dertig cent. En toen Tante Sannie thuis kwam en Oom vol trots van zijn koopmanstalenten vertelde kreeg hij te horen dat je die snertblikopeners op de pasar voor dertien cent krijgen kon. Zo'n geschiedenis vindt Oom kostelijk. Gek, maar al die keren, waarbij Oom gefopt werd, heeft hij er alleen prettige herinneringen aan. Op een dag toen Oom weer 's morgens vroeg aan z'n etenstafel zat te mijmeren, hoorde hij gerucht in de voorgalerij. Hij sloop naar de voordeur en wist nu zeker: daar was een dief bezig. Ondanks z'n 75 jaren was Oom Wim voor geen kleintje vervaard. Hij pikte z'n wandelstok met zware zilveren knop, wierp plotseling de deur open en stortte zich naar buiten. Om prompt over een bloempot te struikelen en een dot van een smak te maken, terwijl de dief het hazenpad koos met medeneming van een tafelkleedje en een paar koperen potten. En dat nu vindt Oom Wim een kostelijke grap: al zijn stoute voorbereidingen voor de koene overrompeling terwijl de slimme dief daar kalm een bloempotje voor deur neerzet. Tante Sannie is een Soendanese, een gemoedelijke, vriendelijke schommel met altijd volle stopflessen snoep voor bezoekende kinderen, die je - als ze ‘gêmês’Ga naar eind+ is - je wangen kletst dat de tranen in je ogen springen, die haar huishoudgeld bewaart in een soort gehaakte kous aan haar zilveren buikgordel, die geen Hollands spreekt, maar deksels goed verstaat en die graag klobotGa naar eind+ rookt op z'n tijd. Zoals er een Mrs. Beeton's Cooking Book is met 2000 gerechten, zo zou er een Tante Sannie's kookboek geschreven kunnen worden met 4000 gerechten. Niettemin is Oom Wim | |
[pagina 217]
| |
zo mager als een garnaal, want hij eet zo kieskeurig als een kat. Hij drinkt zijn water altijd uit een gendie, heeft zijn waterglas altijd staan op een glazenbakje-met tegel en onder een dekseltje van chroomnikkel. Hij heeft altijd vingerkommen aan tafel, maar laat voor hem apart altijd na de maaltijd een grote koperen bokorGa naar eind+ aanrukken met het zeepbakje en een handdoek. Ik weet niet eens of Oom Wim warga negaraGa naar eind+ geworden is of niet. Misschien is hij het geworden om van allerlei soesah af te zijn. Hij heeft zich namelijk altijd zo druk bezig gehouden met mens te zijn dat hij er nooit serieus over gedacht heeft van een bepaalde nationaliteit te zijn. Hij steekt nooit onder stoelen of banken dat hij vroeger soldaat geweest is, maar desondanks heeft niemand hem dat ooit kwalijk genomen, zelfs in de gevaarlijke bersiap-tijd niet, toen vele Europeanen werden vermoord of gevangen genomen. Maar Oom Wim bleef even geacht en geëerd. Misschien komt dat ook omdat Oom Wim altijd mooie verhalen heeft verteld van moedige Atjehers als moedige Knil-soldaten. Wat Oom Wim altijd gerespecteerd heeft is moed. Voor andere mensen bestaan oorlogen om bezit, om geloof, om rechtvaardigheid en om koloniale roofzucht, voor Oom Wim zijn oorlogen ontmoetingen tussen vechters. En het doet er niet toe of ze attila's dragen of kains, harnassen of dolmans. Wie dapper is, heeft zijn eeuwige achting. Oom Wim ziet er met z'n gerimpelde, gele gezichtje uit als een oude Chinees. Hij wordt er op de pasar vaak ook voor aangezien en in het Chinees aangesproken, wat hem onzegbaar veel plezier doet. Daarom ook heeft hij zijn naam Lo Bin Son in Chinese karakters op een naambordje laten zetten. En op dat naambordje is hij zeer trots. Het is een laatste eerbetoon aan de Chinese groomoeder die ergens vooruit nog in zijn geslacht zit. Wat vreemd, dat er in zo'n eenvoudig en onbetekenend mannetje zoveel eer en zoveel moed zit. Ik draai me nog eens om om het mannetje na te kijken dat zoveel op Oom Wim lijkt. Hoeveel zijn er nog van dit soort in Indonesië? Wanneer zullen de laatste verdwenen zijn? Soms lijkt het toch of de tijden steeds armer worden. |
|