Piekerans van een straatslijper
(ca. 1955)–Tjalie Robinson– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 177]
| |
[pagina 178]
| |
Over duivelsoorkussens en schilderkunstHet is natuurlijk gek, maar de kunst om je te vervelen in de lome middaguren leer je met het klimmen van de jaren. Als kleine jongen verveel je je nooit. Of als je het doet, dus-vervelend-zijn, omdat je je zin niet gekregen hebt. Ma zegt b.v., dat je vandaag (voor straf) thuis blijft en je hebt juist veel trek om djamboes te gappen met Poetjoet. Dan komt zo'n straf natuurlijk ongelegen en dan begin je je met wijs overleg te vervelen. Daarbij ga je nooit veel te ver, want anders klinkt het ‘Voeten wassen en naar bed!’ en dan ben je helemaal de sigéGa naar eind+. Of je krijgt zo'n flér dat je melajangGa naar eind+ de deur uit vliegt; ook niet lekker, zeg. Nee, een-beetje-een-beetje maar. Hangerig zijn, in de weg lopen, kleine adikGa naar eind+ plagen door te sentilGa naar eind+ nààst zijn oor. ‘I-i-ih! Ik raak niet eens! TjèngèngGa naar eind+ die fen!’ Of het eelt van onder je voetzolen afpeuteren. Daar werd Ma ook zenuwachtig van. Van onze geharde eeltzolen trokken we soms hele plakken af en Ma liep met een idee fixe rond dat we opeens te diep zouden scheuren met bloed, infectie, amputatie als gevolg. Als dat weer verboden werd, ging je bandringGa naar eind+ bij het wasgoed en als dat verboden werd ging je hinken bij het bordenrek. Ondertussen citeerde Ma wijze spreuken zoals: ‘Geen groter plaag, dan lui en traag’ of ‘Ledigheid is des duivels oorkussen’ of ‘Berouw komt immer te laat’ of ‘Wie niet horen wil, moet voelen’, maar op school moest je ook al hele rèntèngsGa naar eind+ van die speciaal voor grote mensen uitgevonden slimheden leren, waartegenover wij maar één spreekwoord konden stellen: ‘Wie niet slim is, moet sterk zijn’. Af en toe wisselde Ma deze spreuken af met een veelbetekenend: ‘Tjáááálie!’ of ‘Tjalieieieieieie!’ De klemtoon was altijd goed, want telkens betekende het wat anders. Net zo lang tot ze bijna djèngkèlGa naar eind+ werd. Bijna, want dan was het lelijk mis (zie boven). Nee, alleen maar net zo lang plagen tot pêgêlGa naar eind+ en dan klonk het: ‘En nou er uit! Uit m'n ogen!’ Of: ‘Weg jij!’ met de slof er achterna. Maar reken maar dat je dàn de deur uit was. Soms riep Ma | |
[pagina 179]
| |
ook nog wel: ‘Breng hier die slof!’ Dat was pas behoorlijk vies. Zoiets heet ook ‘omzichtig voorwaarts gaan door gevaarlijk terrein’. Naaa! Schoorvoetend treedt de blode knaap naderbij, één oog het fonkelende moederoog bespiedend, het andere oog de kleiner wordende afstand taxerend. Nog drie langzame stappen, nee, nog één vlugge. Slof neer en dan njngngng! in de bocht er van door. Soms kreeg je nog net even een pletoranGa naar eind+ tegen je kop, want Ma, die kon slaan als Jack Dempsey! H'm, andere keren kon ze je op het hoofd kloppen met zachte hand en trots zeggen: ‘Anak mas, deze’. Of je een eitje lust van een zieke kip! Maar goed, écht vervelen deed je je nooit. Ook al mocht je niet naar je vriendjes toe, als je maar op straat was, was je al tevreden. Wij boften wel heel erg, want Pa had altijd een voorliefde voor huizen aan de rand van de stad, vlak daarna begon de kampong of het open veld. Dat was dus fijn. In één van die straten waar wij woonden, was ons huis het laatste van de straat. Dan begon het entree van de kampong met een open plaatsje onder sawoh en boeah nona bomen, waar sado's, delemansGa naar eind+ en grobaksGa naar eind+ zochten voor de middaghitte, de paarden werden gevoederd en de koetsiers een tukje deden, een potje domineerden of grapjes maakten met de verkoopsters van stroop en gado-gado. Eén boeahnona-boom was mijn lievelingsboom. Daar was een vork van drie takken, waar ik lekker in kon zitten als in een krossie males. Het was er lekker koel, er woei af en toe een fris briesje door de bladeren en ik had een puik-fijn uitzicht over de vergaderplaats der voerlieden. Ondertussen plukte ik af en toe een bloempje af om dit behaaglijk op te peuzelen. De boeah nona heeft heel kleine bloempjes met drie dikke vlezige blaadjes, die naar pisang ambon ruiken. Er zit waarschijnlijk geen smaak aan en in elk geval valt er niet veel aan te happen, maar ach, dat was zo m'n makanan ketjilGa naar eind+ zal ik maar zeggen. Intussen luisterde ik naar machtige verhalen van sadokoetsiers en deed veel innerlijke vorming op, die me overigens merkwaardig koud liet. En ik zag soms merkwaardige dingen. Eenmaal b.v. kwam er een sado aangesjokt en één van de | |
[pagina 180]
| |
entoksGa naar eind+, die daar altijd rondscharrelden om dêdêk en gabahGa naar eind+ op te pikken, wist niet gauw genoeg weg te komen. De voerman lei z'n wagen te rusten juist op het moment dat één wiel tevreden boven op de entokGa naar eind+ stond. Het dier werd half in de blubber gedrukt en riep met hese stem om genade, maar de koetsier merkte niets. Ontsteld riep ik de man aan en wees op de entokGa naar eind+. De koetsier leunde sloom achterover, keek met halfdichte ogen over het spatbord heen en zei: ‘Tsk, tsk.’ Het paard deed nog een stap en de entokGa naar eind+ was bevrijd. Waarop de lummel zich gezellig de veren schudde en weer gewoon wegwaggelde alsof er niets gebeurd was. Moest je nog meer verhalen vertellen van Simson of Maciste! De eerste de beste entokGa naar eind+ kon een hele sado torsen zonder er schijnbaar één gekraakt ribbetje van op te lopen! Een andere keer zag ik een melaatse man. In die tijd werden ze nog niet naar kolonies gebracht en zaten ze vooral bij kerken en misigits te bedelen. Maar deze melaatse was geen bedelaar, maar was keurig gekleed in een lakens jasje, een overhemd met gouden knoopjes, een mooi plekatGa naar eind+ en zwartgelakte terompa'sGa naar eind+. Het gat in zijn gezicht kon je alleen maar zien als hij de zakdoek wegnam om z'n stroop te drinken. Van Anoeng, het zoontje van de gado-gado-verkoopster waar ik vaak mee speelde (met het zoontje natuurlijk), vernam ik dat deze man zeer rijk was en vele huizen bezat. Ook de twee vrouwen, die een eindje van hem af zaten, waren van hem. Ik keek vol ontzetting naar deze rijkaard met zijn huizen en zijn vrouwen, die net zoveel lekkere stroop-ès met selasieGa naar eind+ kon drinken als hij wou, maar die langzaam maar zeker stierf op zo'n afschuwelijke manier. Maar op die ene dag, dat de entokGa naar eind+ werd overreden, beleefde ik nog meer. KampretGa naar eind+ kwam mij opzoeken. Al van ver klonk zijn vrolijke schelle zang: Yes, we have no boeah nanasGa naar eind+
We have no boeah nanasGa naar eind+ today!
Djieng-pèt-djieng-pèt-pèt-djieng, enz.
KampretGa naar eind+ was naar zijn zeggen op de een of andere manier vermaagschapt aan Leo Sapulete, de vermaarde artist van het muziekgezelschap ‘De Roep der Liefde’. Dat was nog | |
[pagina 181]
| |
de tijd dat muziek niet werd geproducceerd middels het draaien aan 1 knop en krontjong zonder meer klassiek was. Noblesse oblige. Al was KampretGa naar eind+ dan vele klassen beneden Leo Sapulete, hij zong Alles in krontjong-stijl, inclusief Wien Nederlands Bloed en Veilig in Jezus Armen, plus begeleiding met ‘tjèng-b'ng-tjèng’ in naturel, wat zijn onderwijzers en zondagsschooljuffrouwen oorpijn en zenuwaandoeningen bezorgde. Pa vermoedde dat hij daaraan zijn koeping lowoGa naar eind+ te danken had, die hem zijn bijnaam hadden bezorgd. Na, en dan! Als maar dóór gedjèwèrGa naar eind+! Oren is niet van karetGa naar eind+, 'kanGa naar eind+! Die middag was Kampret'sGa naar eind+ hoofd bovendien ‘lilin’Ga naar eind+, wat nog gladder geschoren was dan ‘litjin’Ga naar eind+, immers alsof de schedelpan met een kaars was gladgewreven. De zon berkilapGa naar eind+ op zijn bolletje. En isterniet parasolletje. Maar ister ook niet luizen tenminste. De weledelgladgeschoren heer KampretGa naar eind+ was gekleed in het toenmalige jeugduniform, de tjelana monjet, een kledingstuk dat KampretGa naar eind+ veel te nauw zat, want af en toe zakte hij met uitstaande knieën wat door en trok aan het kruis dat maar niet uitrekken wou. Overigens was het ding kennelijk onlangs nog verlengd doordat het opnaaisel, dat met het oog op de groei destijds ter hoogte van het middel in de broek was aangebracht, was losgetornd. Dat kon je heel duidelijk zien omdat de rest van de broek al lang verbleekt was maar de net uitgehaalde zoom nog niet, zodat er een band om KampretsGa naar eind+ middel zat van verticale blauwe streepjes. Onder het sjorren door liet KampretGa naar eind+ telkens een schel gefluit horen, nu eens tussen de tanden, dan weer op de vingers. Blijkbaar moest hij mij hebben, maar ik liet hem maar fluiten, want KampretGa naar eind+ had mij die ochtend op school beledigd door te zeggen dat ik met Eugenie Fransz ‘wou’, d.w.z. verliefd op haar was. Afgezien van het gebrek aan goede smaak, bleef het altijd een eerloze plagerij. ‘Geen keetjes erbij’ was toen het parool voor alle mannen. Toen het fluiten niet hielp, begon KampretGa naar eind+ met steentjes op het dak te gooien, maar toen daarbinnen plotseling een deur openging en een kwade vrouwenstem riep: ‘Siapa lempar batoe lagi, disitoeGa naar eind+!’ drukte | |
[pagina 182]
| |
KampretGa naar eind+ zich stijf tegen de muur. Je zag alleen zijn koeping lowoGa naar eind+ nerveus bewegen, maar dat ging over toen de deur met een nijdige klap weer dicht ging. KampretGa naar eind+ besloot toen maar lijdzaam te wechten tot de heer Tjalie uit zijn middagdutje of zijn middagstraf zou ontwaken. Maar op dat moment werd KampretGa naar eind+ blijkbaar de muur gewaar, waartegen hij gedrukt stond en kwam op een idee. Hij liep naar de vuilnisbak, diepte daar een stukje arangGa naar eind+ op en terugkerend naar de muur begon hij vlijtig te tekenen. Hij maakte eerst een verticaal voorwerp dat leek op het oog van een stel haakjes en ogen. In de kleine rondjes aan weerzijden van de benedenwaartse lus tekende hij twee stippen. Het voorwerp werd daardoor op slag gemetamorfoseerd in een neus met twee ogen. Daarboven tekende KampretGa naar eind+ twee boogjes voor den wenkbrauwen en onder de neus een omgekeerd boogje voor de mond. Het gezicht werd voltooid met een halve cirkel onderom, aan weerszijden waarvan twee halve cirkeltjes kwamen die leken op KampretsGa naar eind+ eigen oren. De open schedel van het gezicht werd afgedekt met een lange 8. Daarop kwam een hoog suikerbrood met een deuk bovenin. KampretGa naar eind+ was klaarblijkelijk begonnen aan de uitbeelding van een cowboy. Onder het hoofd kwam een driehoekje, waaronder een grote dobbelsteen. Aan de ene kant kwam een kromme worst, die met boven- en onderkant aan de dobbelsteen vast zat; aan de àndere kant kwam een identieke worst, maar die was horizontaal en zat maar aan één kant vast. Aan het andere eind kwam een bal. Onder de dobbelsteen kwam een band met verticale streepjes, dat was de patroongordel. En daaronderuit zakten aan twee kanten gave cylinders, die helemaal beneden (KampretGa naar eind+ moest er voor djongkokGa naar eind+) uitliepen in twee laarsvormige voeten, die allebei links uit de flank wezen. Nu maakte KampretGa naar eind+ midden op de cylinders twee horizontale, streepjes en de cowboy had laarzen aan. Toen was de arangGa naar eind+ op en zocht KampretGa naar eind+ in de vuilnisbak naar een nieuw tekenstift. Zwermen vliegen zoemden hem daarbij om de oren, maar KampretGa naar eind+ was wel groter zwijnerij gewend in zijn leven. Al spoedig zette zijn artistieke | |
[pagina 183]
| |
arbeid voort: in de uitgestoken arm werd feilloos een geweldige sixshooter getekend compleet met lange loop, cylinder, beugelkrop en trekker, korrel, vizier en haan. Dan volgde met een sublieme curve de greep van het schietijzer, waarop het pistool aan de voorkant vlammen en rook begon uit te braken. Dit gedaan zijnde, maakte KampretGa naar eind+ ruiten op de dobbelsteen, strepen op de cylinders en kronkelende maden op de laarzen. Het meesterwerk was af. KampretGa naar eind+ liep vele passen achterwaarts en bleef vlak onder mijn boom met welgevallen naar zijn kunststuk kijken. Ik had trek op zijn kale kop te spugen, maar ik deed het toch maar niet - voorlopig. Weer schreed KampretGa naar eind+ naar de muur toe, naar weldra bleek om zijn Amerikaanse Nachtwacht af te maken. Hij tekende precies dezelfde cowboy weer op de muur, maar nu in horizontale houding en aan de voeten van de staande cowboy. Dat was erg moeilijk en KampretGa naar eind+ moest zijn hoofd zo scheef houden dat hij er af en toe kramp van kreeg. Hij stopte tenminste zo nu en dan met zijn artistieke arbeid, hield zijn handpalm tegen de kin en drukte zijn hoofd beurtelings zijdelings naar links en rechts, zoals een Ballische danser ongeveer. Zelfs vanuit de verte in de boeahnona-boom kon ik de droge knapjes horen van zijn halswerveltjes. Intussen kwam de linggende cowboy toch wel af. Hij lag als een verleidelijke bayadére, maar was toch niet meer of minder dan de vermoorde schuld, want uit zijn pistool kwam een mager rookspiraaltje opgekringeld. De tekening vertelde immers het verhaal dat de horizontale cowboy het eerst geschoten had, maar mis natuurlijk, waarop de verticale cowboy straffend vuur en lood gebraakt had in het misdadig opponententorso. Nog steeds spoot zijn pistool Gouden Regen met Bonte Bollen als vuurwerk met Oud-op-Nieuw. Dit gedaan zijnde ging KampretGa naar eind+ drie passen achterwaarts, hurkte neer en keek met welbehagen toe, tenslotte weer oprijzend (met een paar fikse rukken aan zijn kruis) voor de finishing touch. Naast de staande cowboy schreef hij de naam Dustin Farnum, zijn aangebeden held van het zilveren doek. | |
[pagina 184]
| |
Daaronder, teneinde misverstanden te voorkomen, tekende hij een wijzend handje, compleet met manchet en halve lakense mouw. Hetzelfde handje, maar naar beneden wijzend, tekende hij boven de liggende cowboy, waarna hij peinsde over een andere naam. Maar wie schetst mijn verontwaardiging toen hij resoluut optekende: Hoot Gibson. Dat was mijn held! ‘Hé KampretGa naar eind+! Babi loeGa naar eind+!’ schreeuwde ik woedend, geen acht slaand op de biologische onmogelijkheid. KampretGa naar eind+ wervelde zich verschrikt om zijn as en keek stomverbaasd een lege kampong in. Maar reeds kwam de god der wrake uit de boeahnona-boom geklauterd en werd begroet met een blasfemerend: ‘Apa loe, boenglonGa naar eind+!’ Nou had ik vele bijnamen als GarpoeGa naar eind+ (= vork; beledigend, immers zinspelend op lang vingerigheid), Singkong (= cassave) en Semprong (= lampeglas), dus Boenglon kon er heus niet meer bij, al klom ik dan toevallig als een boomhagedis uit mijn hemel. Ik stormde dus op hem af, maar KampretGa naar eind+ ging niet op de loop, maar nam evenals rupsjes een schrikhouding aan: de vechtpositie van George Carpentier, de wenkbrauwen gingen snel op en neer als van een baviaan en de bovenhelft van een indrukwekkend groot gebit werd met korte vinnige rukjes ontbloot als bij een kamponggladakker. We draaiden dus om elkaar heen, zoekend naar een juiste opening (en als die kwam, wijselijk niets ziend), terwijl wij elkaar met luide stem namen uit het dierenrijk toevoegden, afwachtend tot eindelijk het scheldwoord vallen zou, kwetsend genoeg om elkaar de oren van het hoofd te rukken. Maar zover kwam het niet, want opeens kwam er een hoofd over de muur kijken dat wel zeer dreigende woorden sprak. Het was het hoofd van Ma, die op een keukenkrukje was gaan staan om over de muur te kunnen kijken. Eén blik op die fonkelende ogen was voor KampretGa naar eind+ om ijlings de baviaanoogjes af te wenden en het hazenpad te kiezen. Het was immers nog een tijd dat er alleen maar één categorie mensen meer gevreesd was dan straatboefjes en dat waren de moeders van straatboefjes. Nu had KampretGa naar eind+ mij waarschijnlijk altijd voor een straatboefje aangezien en met de herinnering | |
[pagina 185]
| |
aan om de oren vliegende keukenbankjes en zelfs dito messen, mitsgaders rondzwaaiende mattenkloppers, sapoe'sGa naar eind+ en sodokslokans (stokken om goten meer door te steken), had hij een onmiddellijke snelle aftocht veiliger geacht. Helaas kon Tjalie het vege lijf niet meer redden, nademaal direct opgecommandeerd en gesommeerd tekst en uitleg te geven van bovenvermeld minderwaardig gedrag tijdens rusturen van fatsoenlijke Christenen. Mitsdien vervallen in tragische fout: wijzen op Texaanse muurschildering. Waarop Ma nog verbolgener en zoonlief gelast om een emmer en dweil te halen, zulks onder het periodiek toedienen van felle flèrren, onder motivering dat vuile muren ene doorn in haar oog. Hetgeen ten hemel schreiend onrechtvaardig, vermits primo: de buitenmuur, dus ex-territoriaal, secundo; alleen maar cowboys en niet vieze voorstellingen, tertio: Si KampretGa naar eind+ facit (Lat.: heeft gemaakt) en boekanGa naar eind+ ondergetekende, quarto: waarvoor duurbetaalde baboes in dienst? Genoemde bezwaren onder woorden gebracht zijnde, alle gedeponeerd met: ‘Houjemond, houjemond, houjemond, houjemond!’ vergezeld met tikken over de muur met boeloe-boeloeGa naar eind+, bagian rotan-njaGa naar eind+. Dewelke zeer pijnlijk, zodat tenslotte gearbeid in diep stilzwijgen, zijn het met knerssinghe der tanden en uitgewerkte plannen voor foltering van Si KampretGa naar eind+ (compleet met vastspijkering aan zijn oren evenals naamgenoten uit het dierenrijk, maar dan aan pinangdoeriGa naar eind+ boom). Welke boze gedachten gevoed door bedekt gegnuif en steken onder water in de rug van zich verkneuterende sadokoetsiers over het lot van uw dw. dr. |
|