Piekerans van een straatslijper
(ca. 1955)–Tjalie Robinson– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 115]
| |
Met Tante Koos naar RivoliIk ben een paar dagen terug met Tante Koos mee geweest naar de bioscoop, de voorstelling van drie uur 's middags in ‘Rivoli’, een volksbioscoop en een volksvoorstelling, als geknipt voor Tante Koos. Zij mag wel de gemiddelde Djakartase bioscoopbezoekster genoemd worden. En voor dit plezier geeft ze maandelijks vijftig tot zestig pop uit. ‘Veel Tjalie? Tjoba, jij rook per maand hoeveel?’ Ik moest bekennen dat ik per maand wel voor een gulden of tachtig verrook. ‘Nou, apa! Mijn lol goedkoper of niet!’ Tante Koos doet zich nooit een bioscoopje tekort. Tegen het eind van de maand, als ze werkelijk lelijk knijp komt te zitten met het huishoudgeld, weet ze tevreden te zijn met een portie lotèkGa naar eind+ bij de rijst en rempèjèkGa naar eind+. En de allerlaatste redding in de nood is de toekang botol. Maar haar bioscoopje zal ze niet missen. Tante Koos maakt zich niet in het minst druk om hoge of lage waarden van films. Ze leest geen recensies. Ze kijkt | |
[pagina 116]
| |
naar wat er staat onder Heden Première ‘und geht drauf los’. Na al het boerenbedrog in recensies en advertenties weet Tante Koos toch wel dat ‘the proof of the pudding is in its devourcing’ en zij doet dat onvermoeid en enthousiast. Uiteraard ontwikkelt Tante Koos op zo'n manier toch wel een bepaalde smaak en een zekere geordende kennis. Tante Koos onderscheid namelijk zeven film-genres: 1. nokfilms (vechtfilms, inclusief oorlogsfilms), 2. koboifilms (Westerns), 3. muziekfilms (klassiek, show en jazz), 4. sentiment-films (tragedieën, romances, sob-stories), 5. ouwerwetse of costuumfilms (dat laatste omdat de filmhelden in bijzondere costuums gekleed gaan misschien), 6. lachfilms en 7. Ah-ik-weet-niet-ah-films. De waardebepaling van de film wordt verder afgemaakt met drie gevoelscriteria: mieters, gewoon en rot. ‘Carnegie Hall’ is een rotmuziekfilm, ‘Walk-softly, stranger’ een mieterse sentimentfilm. Klopt wel ongeveer, wat? Uw idee dat Tante Koos zeer gesteld is op happy endings, is fout. De held en heldin mogen wat Tante Koos betreft, gerust afsterven bij het eind, als het maar mooi gebeurt. Zo op z'n tijd een film, waarvan Tante Koos getuigen kan: ‘Adoeh, ik heb geguil, weetje!’ is het zout haars levens. Daar geneert ze zich niet voor: het tranen met tuiten schreien om een film als ‘The hasty heart’ is een overtuigend bewijs dat men zo'n film diep begrijpt en beroerbaar is voor de smarten des levens. Tante Koos' conceptie van de film is altijd nieuw, direct en zelfstandig. Wij denken bij ‘Madame Bovary’, ‘Treasure Island’, ‘Carnegie Hall’, ‘All the King's men’ en ‘Monsieur Verdoux’ onwillekeurig aan terreinen waar wij ook buiten de film gaarne in verwijlen: de films zijn slechts facetten van oude waardevolle stenen. Bij Tante Koos bestaat deze correlatie niet. Films zijn voor haar hoogstens facetten aan andere filmstenen, nòg zo'n nokfilm of óók een costuumfilm. Madame Bovary, Dishonoured Lady en Madame Sans Gêne liggen voor haar op één vlak, stichtend, ontroerend en amuserend op een heel andere wijze. Komen wij bij het bespreken van ‘Carmen’ via Bizet op de Opera uit, Tante Koos belandt | |
[pagina 117]
| |
via Rita Hayworth bij Ali Khan. En voelt zich even senangGa naar eind+ als wij. Verstand van regie, belichting en fotografie heeft ze niet. Die laten haar ook koud. En wij met onze knappe critiek kunnen ook niets aan de Hollywoodse fouten veranderen. Op dit punt zijn we dus even ver als Tante Koos met dit verschil, dat Tante Koos er meer gemoedsrust bij heeft. En een ander belangrijk ding is omdat er vele millioenen Tante Kozen zijn en maar enkele tientallen zoals U en ik, zal de film gemaakt blijven worden voor Tante Koos. Ook in ander opzicht is Tante Koos rijker met het bioscoopgaan dan wij. Zijn geniet (altijd in de voorste helft van de bioscoop) op een gemoedelijke, huiselijke manier van het zitten onder het volk, met wie ze gerust hier en daar een praatje aanknoopt. Met de Indonesische moeder die een zuigeling de borst geeft, over babyzorg en met de echtgenoot van dezelve, een militair, over keamananGa naar eind+. Daarbij is ze zeer geimponeerd door het aanschijn van deze soldaat, die met vrouw en baby uitgaat, gehuld in een camouflagepak met helm, zware laarzen en een pistool van John Wayne. In deze oorlogsuitrusting, die toch wel keek staat, zweet de arme kerel liters, maar dat doet hij welgemoed. Dan heeft de Chinese familie links van ons het beter bekeken. Die is in gemakkelijke pyama en op sloffen bioscoopwaarts gegaan. Met de baby, die kraaiend rondkruipt op het middenpad, de dot aan een rood koordje om de hals, slepend door stof, schillen, sigaretten-peukjes en andere afscheidsels. Af en toe zit de kleine recht en kijkt vorsend rond, daarbij de dot gemoedeijk in de mond stekend. Een verrassing wacht ons als vader een lollyijsverkoper praait. Op dat moment daagt begerig kroost van alle kanten op, zes peuters in totaal. Echt lief toch, vindt Tante Koos als de Chinese moeder een bundeltje verfrommelde bankbiljetten uit haar gordel onder het jakje vist en zonder morren betaalt. Het is weliswaar een film voor zeventien jaar en ouder, maar als je zo rond kijkt lijkt het of het een film is voor zeventien jaar en jonger. De jeugd domineert, wandelt rond tussen en op de stoelen, eet, drinkt, schreeuwt, schijnt met zaklantaarns en geniet. De drie uurs voorstelling is echt een | |
[pagina 118]
| |
gemoedelijke voorstelling voor de kleine Djakartase boeng. En zo'n volksbioscoop is zo'n fijne tent, waar je niet opgeprikt hoeft heen te gaan, waar je gerust een flinke papieren zak vol opakGa naar eind+, pastel oedangGa naar eind+ of een streng met tien grote kroepoeksGa naar eind+ mee naar toe kan sjouwen om die behaaglijk op te knabbelen. De bekoorlijke Roekiah en Roesmini komen er in hun vers gekochte house-coat met enerverende bloemmotieven en op gezapige slofjes; de oude gepensionneerde SS-ambtenaar met zijn gerimpeld muizengezichtje, zijn stijve toetoep, zijn helmhoed voorover op zijn hoofddoek en zijn altijd verbouwereerde ogen; de vruchtenverkopers uit de oedik, die nog tijd over hebben tot de trein van vijf uur gaat en zich nu omver laten kegelen door zoveel Amerikaanse explosie-cultuur; de betjaman, die een goeie middag heeft gemaakt en die nu rustig op z'n verhaal komt, terwijl een vriendje zolang z'n geluk probeert met de betja; de controleur van de tram die het voorlopig wel weer gelooft; en dan zoveel mannen en vrouwen die nachtdienst hebben en hun bioscoopje nu moeten pikken. Tante Koos gaat in een gewone huisjurk op een paar scheefgelopen maar lekker zittende schoenen zonder hakken. Ze heeft een hartvormige pandanwaaier, waarmee ze lekker ouwerwets en doelmatig kan kipassen en waarachter ze me af en toe wat toeroddelen kan, haar ogen met veel wit rollend naar de persoon in kwestie. Zo'n uitgangetje levert ongelooflijk veel stof tot praten, waarbij allerlei ouwe, dooie en schijndooie koeien uit allerlei sloten worden opgevist. Tante Koos schijnt bijzonder veel mensen te kennen en ze staan bijna allemaal op een verre, omweglijke en raadselachtige manier tot haar in bloedverwantschap. Maar ook al is op zo'n middag een enkele bekende in de bioscoop, een verre of vermeende gelijkenis is ook voldoende om Tante Koos in haar prettigste roddelhumeur te brengen. Ook over de film kan Tante Koos praten. Van practisch alle filmsterren weet ze hoe vaak ze getrouwd zijn en met wie. Er zit voor haar niets vreemds in Hollywood's ontrouw en super-sex. Voor Tante Koos immers is Hollywood | |
[pagina 119]
| |
in zijn schoonste vorm wat de Olympos met zijn bevolking was voor de oude Grieken: in alle feilbaarheid blijft Rita Hayworth even onschendbaar als Penelope en Gary Cooper als Perseus. En in zijn eenvoudigste vorm is de bioscoop niet anders dan een substituut voor het oude en helaas verdwenen gezelschapsspel-in-gezinskring: een potje leut. Er zijn Europese, Indonesische en Chinese, manlijke en vrouwelijke, oude en jonge Tante Kozen in Djakarta, die gezamenlijk dagelijks een dikke halve ton aan de nieuwe Olympos offeren, crisis of geen crisis, kabinetsellende of geen ellende en gratificatie of geen gratificatie. Voor hen geen luxe-bioscopen, geen gala-voorstellingen, geen Kunst, geen strekking, maar een gemakkelijk uitgaantje op je sloffen, een lekker uitgezeten rottanstoel, katjang goreng en és loliGa naar eind+. Als het zien van films inderdaad een soort kunstgenieting is, dan is dat voor Tante Koos een kunstgenieting zoals Maugham het interpreteert, ‘gin for Gin's sake’: bioscoop gaan om het bioscoopgaan zelf, de film neem je er wel bij. Dus praat ik met Tante Koos nooit over ‘classic’ of ‘rubbish’. Ze antwoordt: ‘Never mind de omong kosong! Hajemee of hajenietmee!’ En dan ga ik toch wel mee. |
|