Piekerans van een straatslijper
(ca. 1955)–Tjalie Robinson– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 109]
| |
Bij de wonderdokterDe wonderdokter zag er helemaal niet uit als een dokter. Noch als een wonder. Ja, zelfs helemaal niet als een wonderdokter. En dat was heel bijzonder, want normaliter plegen deze kwakzalvers (zoals dat bij gestudeerde medici heet) zeer imposante kleren aan te hebben: plechtige semi-tabibGa naar eind+ gewaden of lange witte doktersjassen. Ze hebben ook wel griezelig gevormde retorten en flessen opgesteld, waarin groenige vloeistoffen borrelen en soms ook een tas met oude chirurgische instrumenten. Zowel vloeistoffen als instrumenten worden niet gebruikt. Zij zijn daar alleen maar voor de indrukwekkende fop. Soms kweken zij een snor als een stukje uitgeplozen schiemansgaren of ze cultiveren een wrat waar vier, vijf lange zwarte haren van af hangen. Dan is de wonderdokter gelukkig die een mooie ouwe medische plaat heeft met in stukken gesneden rose mensen met gekloofde beenderen en blootliggende ingewanden, waaruit pijltjes wijzen naar zijschriften in Duits of Latijn. Ze hebben ook machtige ouwe boeken met mooie kleurige prenten van zere ogen, geknakte beenderen en blootgewoelde slagaderen. In deze boeken wordt af en toe even orienterend | |
[pagina 110]
| |
gekneusd door een gouden bril, die dan haastig weer wordt afgezet met duizelig knippende oogjes. Temidden van de uitgestalde geneesmiddelen ligt altijd een hoopje bankpapier ten bewijze dat deze dokter het onbeperkt vertrouwen geniet van legioenen zieke Djakartanen. Er is - als de dokter niet zelf brult - altijd een soort afslager bij de wonderdokter met snerpende cymbalen, een scheepsroeper en in elk geval een stem van een sergeant majoor instructeur, die met luide stem de patienten oproept met een soort van: ‘Leg ereis an, leg ereis an! Goeie obat voor gammele Jan!’ Al deze dokters verstaan de kunst van het opsommen van universele pijntjes, zeertjes en kwaaltjes op een zodanige manier dat je je bij wijze van spreken ziek voelt worden terwijl je staat te luisteren. Je voelt torretjes in je hoofd, wormen in je ingewanden en elke lichte jeuk wordt op slag gruwelijke schurft. Daarbij wordt meteen in uitzicht gesteld op welke wijze onverschillige mensen bij veronachtzaming van de symptomen binnen drie dagen hun naam in de krant vermeld konden weten met het bijvoegsel ‘Almarhum’ (wijlen). Maar geen zorgen voor de tijd: hier was dan de obat. In de vorm van een fles met vloeistof, een groen papiertje met Arabische schrifttekens er buitenop en poeder er binnenin, een envelopje met pillen of zo maar een met arabesken beschilderd papiertje om op de zere plek te plakken. Niet goed, geld terug. Maar goed, zo was deze wonderdokter in elk geval niet. Hij onderscheidde zich in zijn kleding nauwelijks van de eerste de beste tjatoeter: blauw overhemd, bruine streepjesbroek, combinatieschoenen, blauwe plastic riem en schildpadden bril met rose quartz glazen. Alleen zijn stem was oneindig veel machtiger en overschreeuwde zelfs de venter van kouwe limoen, die om de kijkersdrom heen liep en riep: ‘Jang aoes, minoem! Jang aoes, minoem!’ (Wie dorst heeft, drinke!). Deze dokter dan, liep achterwaarts in het rond, ondertussen kalk schuddend uit zijn handen, zodat er een grote rechthoek ontstond. Ondertussen maakte een muziekgezelschap bestaande uit twee kendang-trommelaars en een raba- | |
[pagina 111]
| |
naranselaar opwekkende muziek. Er kwam nog een schuine streep bij en toen ook een dwarsstreep en een mysterieus hieroglyph. Daarna werd er een tikertje gespreid. De dokter hield verder zijn mond, maar kendangsGa naar eind+ en rabanaGa naar eind+ beukten in verdubbeld tempo voort. Daarna maakte de arts een oud en verweerd leren valies open en daaruit haalde hij een pisangblad met rozenblaadjes, een Chinese sauskom, een kromme stok, een grote kei, een paar witte doeken en een paar oude munten. De dokter zette de sauskom omgekeerd op de tiker, bond de kei (zogezien de een of andere ertssoort, want er liepen groene aders doorheen) aan de stok en zette deze overeind op de sauskom, de steen bovenaan. Hij prevelde een paar toverformules en liet stok en steen los. Ze bleven staan. Hij strooide er rozenblaadjes bovenop en om heen. De stok bleef stokstijf staan. Met de kei in top. Alsof er helemaal geen wetten van de zwaartekracht bestonden. Daarna keek de wonderdokter naar z'n stok niet meer om en begon z'n obat te verkopen, een bruinig poeder in envelopjes. Tegen kwaad bloed. Maar Tjalie stond z'n ogen maar uit te wrijven en liep alsmaar om die drom kijkers heen, nu eens vanuit het Noorden, dan weer uit het Zuiden, van alle windstreken uit naar die stok loerend. Er zaten geen touwtjes of stutjes aan vast om de zaak op te houden. Een meesterstuk in evenwichtskunst? Maar dan zou toch bij elke truck die passeerde, de zaak ondersteboven trillen? Was het een geval van massasuggestie? Nee, want er kwamen steeds weer nieuwe mensen bij en die keken vrij onverschillig naar de stok met kei. Trouwens het hele publiek bleef vrij nuchter. Elke doekoen kon van die kunstjes om messen op hun punt te laten staan (en heus niet in de tafel geprikt, hoor!) en ze zelfs te laten zweven. Deze stunt had dus niet eens zoveel om het lijf. Was er dus ook alleen maar om te laten zien dat deze dokter inderdaad ‘de kracht’ had. En dit bewijs maakte waarschijnlijk ook dat de poeders grif verkocht waren. Zij moesten afkomstig zijn van een wonderbaarlijke oepasboom, waar vogels ziek in kwamen gevlo- | |
[pagina 112]
| |
gen en gezond weer uit opstegen. Op bepaalde dagen waren er wonderbaarlijke genezingen en het was de bast van deze boom, die vermalen het wonderpoeder opleverde dat baat gaf tegen beklemmingen, vuil bloed, schurft en alle mysterieuze ziekten, die door geen westerse dokter te genezen waren. Ik rook aan het poeder, maar het leek wel gewoon zaagsel. De obat liet me verder overigens koud. Ik zat alsmaar te loeren naar die kei aan de stok. Maar werd niet wijzer en ben nu nog steeds niets wijzer geworden. Ten leste ben ik maar mismoedig heengegaan, niet goed raad wetend met al de wijze lessen die ik heb opgedaan van diverse heren, van Archimedes af tot Einstein toe. Er waren nog veel meer doktoren daar op Tanah Abang. Er zijn er in alle eer en deugd gevestigde, artsen, doktoren en professoren. Er zijn er die mooie flesjes met bonte etiketten lakstempels en cellophaanverpakkingen verkopen, samen met vulpennen, boezeroentjes en lucifers, maar die toch direct de vereiste diagnose kunnen trekken om een flesje kwijt te raken. Je hebt auto's met beachmasters, die uit alle macht tegen elkaar in schreeuwen. Eén auto die wit geschilderd is en met bonte tijgers en vlaggen erop en met kronkelende letters, die zeggen ‘Head ache cure’. Als je het opschrift ontcijferd hebt, ben je meteen ver genoeg om ook een behandeling te ondergaan. De andere beachmaster vertelt van verjongings-port, geweldig gewoon, meneer. Natuurlijk maakt die port je niet jong van buiten, nee, van buiten blijf je er helaas uitzien als een uitgewrongen dweil en dan moet je er maar pon-krim (Pond's cream) op smeren. Maar van binnen, dames en heren! Ik zou je verhalen kunnen vertellen van herwonnen levensvreugden, hoofdpijn, neuspijn, doofheid, schedelboorpijn, alles wordt er beter van. Ja, die twee beachmasters zijn moeilijk uit elkaar te houden. Je hebt er een Indiase vrouw, die dropwater verkoopt in platte flesjes om het bloed te zuiveren, samen met zwarte tabak die het bloed weer lekker vuil moet maken blijkbaar. En dan heb je ook nog de dokters, die met stille kracht werken, muisstil maar olifantssterk. Er is b.v. een oud en verschrompeld Chineesje, dat zwijgend en ernstig als Confucius achter een stukje zeilgoed zit, waarop een Davidsster geschil- | |
[pagina 113]
| |
derd is met curieuze hieroglyphen in de diverse vakken. Hij heeft een paar beduimelde boeken met Chinese karakters, een zwart-groenig koperen potje waarin wat sòdja's (wierookstokjes) smeulen, een soort stervormig telraam en een ander potje met houten staafjes. Deze man kan ziekten opsnorren en genezen en ook de toekomst voorspellen. Dat gaat overigens zuiver technisch: wijs een willekeurig teken aan en neem een willekeurig aantal staafjes uit de pot. De dokter neemt het telraam en begint ijverig met de kraaltjes te flikken, waarna hij een pagina in één van z'n boeken opsnort en hardop in het Chinees voorleest wat er staat. Dan duikt hij in een gehavend karbiesje om tussen doosjes, envelopjes, met spreuken beschilderde pleisters, potjes en gedroogde worteltjes een flesje op te diepen waarin een drabbig vocht zit. Dat reikt hij me aan en zegt tje kauw. Dat betekent: een rijksdaalder. Ik offer lichtelijk verbouwereerd de rijks en huppel invergenoegd met het flesje weg om het een eind verder ongeopend in de sloot te gooien. Zo ziek ben ik tenslotte toch ook weer niet. Hetzelfde Chineesje had ik wel eens eerder ontmoet in m'n leven. Enkele jaren tevoren in Kediri. Toen kreeg ik na ongeveer dezelfde toverkunstjes de voorspelling: ‘U krijgt een brief, die verre reizen ten gevolge heeft.’ Nou, fijn toch! Ik kreeg 'm werkelijk: een ontslagbrief, en toen móest ik wel reizen nondeju! Je hebt ook doktoren die hun patienten ‘on the spot’ cureren. Bij de pasar van Djatinegara zag ik een dokter zijn kostelijke waar tevergeefs aanprijzen tot hij opeens tot daden overging, een sjouwer met de hoest bij de lurven nam en in de kring voor z'n tafeltje trok. ‘Kom hier broeder. Waarom zou je sterven als de poort naar gezondheid en geluk vlak voor je neus staat? En nog wel voor maar vijftig cent? Na mijn behandeling, waarvoor ik je geen cent zal rekenen, voel je je als herboren. Vooruit, op dat hemd, hupsakee, buig je maar voorover, steun maar met de handen op dat tafeltje. Daar gaat-ie!’ Met een gezicht als een schaap dat ter slachtbank wordt geleid maar te verlegen om tegen te stribbelen (wie kan er nou ondankbaar zijn bij zoveel naastenliefde?) ging de pa- | |
[pagina 114]
| |
tient aan de tafel staan als voor het spelletje bok-sta-vast. De dokter rukte hem het hemd half over het hoofd en goot dan een flesje half leeg over 's mans rug en lendenen. Dan, de mouwen opstropend en klauwend met de vingers, stortte hij zich met een triomfantelijk: ‘Hah! Hai!’ op het zieke torso en begon te wrijven, te kneden en te rukken dat het een aard had, waarbij de patient stond te steunen en te rochelen als een geslachte koe. Ze hadden zo een minuut of vijf gezwiept in de hete zon en onder de tastbare spanning in de kijkersgroep toen opeens de verlossing kwam. De sjouwer kreeg een hoestbui, die z'n laatste had kunnen zijn, maar de dokter brulde van voldoening. Ook hier gingen de flesjes grif van de hand. Maar niettemin blijft het een feit dat de echte geneeskunde steeds populairder wordt en dat de poliklinieken altijd druk bezocht zijn. Vooral de soentik (injectie) is zeer geliefd. Als de kleine man mag kiezen tussen een soentik en een pil, dan heeft hij liever de soentik. Er staat dus wel eens op Senen een wonderdokter, die er ook lustig op los staat te prikken met kalkwater of zo. Maar dat mag niet van de politie. Deze kwakzalver heeft dus aan beide kanten van de straat een manneke, dat met tekens waarschuwt voor de naderende heilige Hermandad, bergt dan plechtstatig zijn spuit op en verkoopt alleen maar drankjes. Is het gevaar voorbij, dan komt de spuit weer tevoorschijn om zich als een nikkelen reuzenmuskiet likkebaardend op ontblote onderarmen te storten. Wie bij al deze verhalen somber de wenkbrauwen fronst en denkt aan de vele gevaren die er in al die obatjes schuilen, zij echter gerustgesteld. Er is nog nooit iemand van kapot gegaan. Daar kijkt de dokter wel voor uit. En al de patienten, die bij deze dokter geen baat gevonden hebben, lopen straks immers toch wel naar de echte dokter? Nou dan! En intussen hebben we er toch maar een juweel van medisch avontuur aan te danken in de Djakartase straten. |