Piekerans van een straatslijper
(ca. 1955)–Tjalie Robinson– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 95]
| |
Waar zijn Djakarta's Fidalgo's? (II)Haast ongemerkt is in Djakarta de vliegertijd ingetreden. Wie niet goed oplet, merkt er nauwelijks wat van. Je moet er speciaal voor omhoog kijken, hoor. En wie kijkt er in de moderne tijd nog naar de hemel? Sinds een oud en typisch ‘Indisch’ gebruik, het namiddaguurtje op het platje, verdwenen is, weet men niet meer hoe een wonderkleurige tropische zonsondergang er uit ziet. Men weet ook niet meer, waar aan de brillante nachthemel Scorpio, Orion en het Zuiderkruis te vinden zijn. Men mist allen de vooroorlogse neonlichten. En in de vliegertijd mist men de sensationeel bewogen luchten boven Djakarta niet. Toch is Djakarta sinds de oorlog in inwonertal verdubbeld. Er moeten dus eens zoveel jongelui zijn als vroeger. En deze jongelui hadden het leven in de stad aanmerkelijk kunnen beinvloeden. Had een kwart eeuw terug de vliegertijd Djakarta in haar ban, dan bewogen wij, Fidalgos of the steet, de fel-azuren luchten. Duizenden en nog eens duizenden vliegers stonden sidderend in het smeltend blauw; kunstvliegers en vechtvliegers. | |
[pagina 96]
| |
Onder de kunstvliegers domineerden de oeleran, de kodokkan, de ikanan, de merakan en suangan (slang, kikker, vis, pauw en brom-vliegers). De laatste brachten door een strak gespannen vezel een brommend geluid voort, dat in onze jongensoren schoon klonk als orgelmuziek. Langs de draden van deze kunstvliegers schoten de koepoe'-koepoe's omhoog, kunstig gebouwde vlinders die door de wind naar de vlieger toe gestuwd werden. Boven klapten ze toe en schoven dan weer naar beneden, vaak een tros dwarrelende bonte papiersnippers loslatend. Op een geheel ander terrein bewogen zich de vechtvliegers, die altijd van de eenvoudigste opzet waren: een gewone ruit. Sommige vechters prefeerden een ‘sinting’, een vierkanter vlieger met een hoge kop, maar over het algemeen werden vorm en uitvoering opgeofferd aan de vechtdoelmatigheid: een vechtvlieger moest gehoorzaam zijn en op de kleinste aanwijzing van de hand kunnen duiken, zigzaggen, rondtollen en zwenken. Er werd altijd verwoed gevochten. Twee aan elkaar gewaagde vechtvliegers verdwenen soms al doorvierend aan de kim. Maar meestal werd de strijd op korter en heftiger wijze beslist. Vermaarde vechters bewogen zich door de lucht als rovers, haaien of tijgers, roekeloos aanvallend, soms zich vermetel werpend in een hele bos vliegers tegelijkertijd, links en rechts sabelhouwend en triomferend weer opstijgend terwijl de verslagenen ruggelings achterover stortten en ontzield wegdreven op de wind. Een andere keer versloeg je twee, drie tegenstanders achter elkaar in een enerverend gevecht en overviel een vierde je vóór je er erg in had en ging je tragisch, maar roemrijk ten onder. In de lucht waren al de millioenen variaties van vechtkunst sinds het bestaan der wereld. Er was een sensationele geladenheid in de lucht, die zich mededeelde aan de de stad, waar op alle trottoirs en pleinen troepjes vliegeraars stonden, intens starend in de lucht, er waren veten en buurtgevechten om een vliegerkampioenschap, er waren bloeddorstige vliegerpiraten: de boewaja-lajangansGa naar eind+. | |
[pagina 97]
| |
Het is bovenal een uniek Indonesisch vermaak, duizendmaal echter en eigener dan welk politiek programma ook. Het was bovenal een tjap dat wij, de Jeugd, drukten op Djakarta. Of de stad wou of niet. Wat hielpen dreigementen van ouders, vermaningen van onderwijzers? Een van onze schoolmeesters noemde de vliegertijd een verlate en verdwaalde, maar absoluut authentieke plaag uit het oude Egypteland. Als de vliegertijd eenmaal goed op gang was, raakten duizenden eerbare ouwelui er ook door aangetast, de vaders welteverstaan. Voor moeders bleef de vliegertijd een ramp. Maar de vechtvliegerij was een te belangrijk maatschappelijk instituut om er moederverdriet al te serieux voor te nemen. Het maken van vechtvliegers en het prepareren van glastouw hield duizenden en duizenden burgers maanden lang bezig en verschafte honderden een goede bron van inkomsten: de waroengs hingen altijd vol met dikke pakketten bonte vechtvliegers. Het hele straatbeeld van Djakarta werd er grondig door veranderd. Niet alleen was de lucht van een kermisachtige en opwindende bewogenheid, maar ook bomen, telegraafpalen, lichtmasten en draden, huizen en zelfs de tram, waren in een feestkleed gestoken van vliergers en vliegerresten. Verder hingen daar als langstelige vruchten of cadeautjes aan het rad bij het mastklimmen de ‘bandringans’, draden waaraan een steen gebonden was om gestrande vliegers weer los te gooien. Dat was de tijd dat daken- en ruitenreparateurs goed verdienden. Ja, het was een tijd met een heel apart en heel intens leven. Een kwade prikkel-sensatie voor de jeugd? Laat dit desnoods voor de volle honderd procent waar zijn, maar het was een activerende en vormende sensatie, geestelijk en lichamelijk. En duizend malen vormender en sterker dan het passief geprikkeld worden door Western of beeldroman. En er was een directe band tussen vaders, zoons en broeders, die men bij het moderne gezinsvermaak maar nauwelijks terugvindt. In de huiskamers werden de strategische plannen ontworpen en de modernisering en effectivering van het | |
[pagina 98]
| |
strijdmateriaal berekend. 's Middags stond pipa ook op het erf, hoor. Lekker in zijn pyama en op sloffen. Zoonlief met de goeloenganGa naar eind+, die verduiveld netjes opgewonden moest blijven, want anders viel er weer een oorvijg of een djitak (tik op het hoofd met de knokkels van de hand. Goeie genade, kon dát pijn doen!). De knapste djago van de buurt had altijd een kring bewonderaars om zich heen, die niet alleen de vechttechniek bewonderden maar ook slinkse pogingen waagden om achter het geheim te komen van de vervaardiging van dit sublieme glastouw. Welke elementen had deze alchemist in zijn ‘glasan’ verwerkt? Glas van semprong (lampeglas)? Spiegelglas en kopervijlsel? Porcelein en zwavel? In alle waroengs werd ‘kah’ verkocht (Chinese houtlijm) om er het glas mee op het garen te plakken. We hadden heel wat verstand van die ‘kah’ en onderzochten het bij de aankoop met een (schijn) kundig gezicht door erin te bijten, het op de hand te wegen, tegen het licht te houden, te buigen en het te laten kaatsen. Hoe suf Si Peh de ambtenaar ook thuis kwam van kantoor, om twee uur liep hij toch maar weer in de hete zon zijn draden te spannen in de tuin, achteruit lopend als een kepitingGa naar eind+ en struikelend over blikjes, stenen en kinderen. Na het spannen ging hij achter op de stoep zitten met een glaasje stroop en een sjekkie, plannen beramend hoe hij de kampioen van Kampong Pisangan of Kebon Sirih of Tanah Njonja eindelijke de nederlaag zou kunnen toebrengen. Als het plaksel droog was, kwam een grondige inspectie, waarbij zwakke plekken extra werden versterkt. Dan baden, schone pyama aan er erop los. Ondertussen zaten in vele straten op muurtjes de boewajalajangansGa naar eind+ al te wachten tot er een vlieger ‘d'l’Ga naar eind+ ging. Dan volgde er een wilde achtervolging door de straten en tenslotte de begeesterde ‘raboeGa naar eind+!’, de scrimmage om de neerstrijkende vlieger, die zeilend op de wind de laatste meters zigzaggend aflegde in verraderlijke glijvluchten, zodat de zwerm boewaja'sGa naar eind+ als dol heen en weer rende, slaand met stokken, grijpend met klauwvingers, rollend in sloten, opbotsend tegen | |
[pagina 99]
| |
fietsers en vaak de vrolijke grabbelton besluitend met een fikse nokpartij. Very, very charming indeed. Zo'n bende boewaja-lajangansGa naar eind+ leek wel een troep Middeleeuwse lansknechten zoals ze daar langs de wegen zwierven met hun galahs (staken) en slingers, met hun verwilderd, brutaal en roofzuchtig voorkomen. Hoge hekken of heggen vormden nimmer een beletsel. Kon je er niet over, dan klonk de strijdkreet ‘srobot!’ en ging je er dwars doorheen. Had je geen galah, dan rukte je op het erf, waar de losgebroken vlieger aan het neerdwarrelen was, de staak van de waslijn weg. En dan kledderde het wasgoed wel tegen de grond en sloeg de baboeGa naar eind+ aan het blèren, maar voorlopig had je je buit weer bemachtigd en trok aan de stuitnokken. Viel de vlieger op het dak, dan taxeerden snelle strategische ogen bliksemsnel de snelste wegen die naar Rome leidden, de bende spatte uiteen en langs muurtjes, over kippenhokken en bijgebouwen en via bomen ging het in een felle eindspurt hemelwaarts met een laatste rush op het dak, vaak ten koste van de dakpannen. Wie geen vlieger kreeg, pikte als troost maar een paar stukken lood uit de dakgoot weg om er soldaatjes van te gieten. Maar de aftocht moest toch altijd in een bijzonder hoog tempo worden ondernomen, want in de slaapkamer daarbeneden werd meneer vloekend wakker, stommelde slaapdronken in z'n pyama en struikelde naar de deur. Wij wonnen de ren overigens altijd. Toch heb ik eens een al te zeer gekwelde referendaris in pyamabroek en badjoe kaosGa naar eind+ met wapperende snor en onwelvoeglijke taal uitbrakend langs de smoorhete straat zien stormen, een bende vliegerjatters achterna. Ja, ja, het was een romantische en veelbewogen tijd. Er werd over die vermaledijde boewajaGa naar eind+ lajangansGa naar eind+ zeer slecht gedacht. Fout. Was ik er niet zelf één? We deden het tenslotte toch niet zo zeer om die vliegers van een paar cent, maar om de spanning van de jacht en om de sensationele laatste stormloop. Daarom ook gapten we immers vruchten, terwijl er thuis altijd een volle vruchtenschaal was. Bovendien was vliegerjagen sportief. In de hete middagzon draafden we van het ene eind van de stad naar het andere en | |
[pagina 100]
| |
kregen stalen longen en dito kuiten. Ik werd natuurlijk zo zwart als een moriaan en liep altijd met rode ogen rond van het kijken in de zon. In de vliegertijd was iedere echte jongen altijd herkenbaar aan zijn door eeltplekken en snijwonden verminkte wijsvinger. Daar roetsjte al vierend het messcherpe glastouw langs. M'n moeder kon evenmin als welke moeder ook die vliegermanie tegengaan, maar proberend er zo min mogelijk brokken van te laten komen, gaf ze me raad pleister of verband om die wijsvinger doen. Maar wie deed dat nou. Je was er het fijne gevoel mee kwijt om op het juiste moment de duikvlucht te laten overgaan in het losvieren, om er de trilling van verkeerd gewonden draad mee aan te voelen, om de spanning van je draad in de windsterkte te testen, enz. enz. Er waren tientallen vechtmethoden zonder naam, alleen te beschrijven zoals oorlogsvliegers dat doen. Zo deden we het destijds ook. Als je twee jongens op een muur zag kronkelen met wajanghoudingen, stijve handen en gekrulde armen, dan waren ze zo'n vechttechniek aan het beschrijven. Je had misschien wel honderden kwaliteiten glastouw maar hoofdzakelijk voor twee grondtechnieken: glasan tarik en glasan oeloer waarbij respectievelijk gesneden werd door te trekken en te vieren. Het was een tijd met aparte vreugden en verdrietelijkheden. Was er een groter smart denkbaar dan het poetoes tangan gaan (in de hand breken) van je vlieger als hij juist aan duizend yard draad in de lucht stond? Zo'n grote klos garen Tjap Gadjah was een vorstelijk bezit en moeders achtten het in deze tijd altijd nuttiger om de naaidoos achter slot en grendel te houden. Trouw naar de Zondagsschool gaan behoedde het vliegersvlees niet voor zwak zijn. BoewajaGa naar eind+ lajangansGa naar eind+ hadden weliswaar goeloengansGa naar eind+ met duizenden yards garen van buitgemaakte vliegers, maar dat bestond uit eindjes aan elkaar geknoopt touw, dat zeer kwetsbaar was in die knopen. De echte vechter prefereerde een rol ongebroken vliegerdraad boven honderd rollen eindjestouw. Dus knoopten we in die tijd (als we behept waren met gierige moeders) vriendschap aan met kleer- en schoenmakers, met wie we | |
[pagina 101]
| |
uren lang gezellig konden babbelen om ongemerkt een goeie, dikke klos te verdonkeremanen. Er waren arme Chinese kleermakers, die zó vaak bestolen waren dat ze elke voorbijganger beneden de vijftien jaar spontaan met de ellemaat te lijf gingen. Er waren twee soorten vliegers, de vecht-en de kunstvliegers. Onder de laatste waren wonderwerken van constructievernuft. De Indonesiër vindt naar mijn mening in de vliegerbouw zijns gelijke niet. Op de Pasar Gambir werden wel eens van die kunstvliegerwedstrijden gehouden, die duizenden belangstellenden trokken van heinde en ver. Overigens bestond er een ongeschreven wet en erecode om nooit met een vechtvlieger een kunstvlieger aan te vallen. Er waren vechtvliegerkampioenen die wijd en zijd vermaard waren als koning der lucht of djago sapoe langit (kampioen hemelschoonveger). Er was er één achter in Laan Solitude op Meester Cornelis, die met zijn kleine witte lajanganGa naar eind+ sinting in één middag de halve lucht boven Meester volmaakt schoon kon maaien. Wij aanbaden die kleine magische ruit, ongetwijfeld de Eddie Polo van het universum. Waar is die tijd gebleven? Waar die vrolijke en sensatievolle vliegerlucht boven een wapperend Betawie? Waar dat betoverende fluiten om wind uit de hemel te lokken en waar de lidi'sGa naar eind+ met bawangGa naar eind+ en tjabéGa naar eind+ op het dak om de regen weg te houden? Een stuk leven is weg, een stukje waarachtig Indonesisch leven dat door geen duizend moderne importvermaken vervangen kan worden. Bij het denken daaraan pinkt onbeschroomd een dikke traan uit elk oog Uw dienaar (ex-boewajaGa naar eind+ lajanganGa naar eind+ met de zwaarden): schrijver dezes. |
|