Piekerans van een straatslijper
(ca. 1955)–Tjalie Robinson– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 69]
| |
Twee oversteekjes op het HarmoniepleinHoeveel tienduizenden mensen komen er dag in dag uit langs en hoe weinig zien het eigenlijk maar, dat Harmonieplein, en toch is het op zijn eigen manier een heel typisch Djakartaas plekje. Misschien ook al omdat het eigenlijk helemaal geen plein is, alleen maar toevallig een heel grote lap asfalt, omdat zoveel belangrijke straten elkaar hier kruisen of in elkaar overgaan. Zoveel in feite, dat je als straatslijper al de waakzaamheid van je gemobiliseerde zintuigen en de reactie-spierkracht in je onderdanen paraat moet houden als je oversteekt. Er zijn veel trams, die verschillende kanten uit kunnen gaan en die je het niet aan kan zien welke kant ze op willen. Ze kijken alsmaar star voor zich uit en opeens gaat er eentje rechtsaf en retireer je alweer naar het trottoir en als je denkt dat de volgende ook rechtsaf wil slaan en je beleefd wacht, gaat-ie toch maar weer gezellig links uit de flank met z'n blootbenige mensenfranje. En ondertussen komt er alweer een auto-processie uit de Rijswijkstraat en sta je maar weer te staan. Daar op die hoek van de Nitour. En je krijgt in de gaten dat die nauwe koker naar Petodjo toch maar een gevaarlijk verkeersspuitertje is, waar van alles in gaat en van alles uitkomt. Wat erin gaat, gaat er meestal met een desperate snelheid in, want dat heeft daar op de hoek voor de Harmonie al zo lang knarsetandend staan wachten tot de parade van Tanah Abang af voorbij is. En komt er een gaatje vrij, dan springen auto's, betja's, fietsen en motorfietsen als de weerlicht vooruit. En wie let er dan nog op een sjofele Tjalie die met z'n ene been nog op het trottoir staat en met het andere zowat in het graf? Het verkeer dat uit Djaga Monjet komt, is over het algemeen niet half zo snel, maar dubbel onbetrouwbaar omdat het de neiging heeft om - uit de nauwheid ineens in de wijdheid komend - breed uit te waaieren. Zit je eenmaal ergens in die waaier, dan sta-je daar maar te tandakkenGa naar eind+ om je lieve leven te sparen en je dankt de hemel dat | |
[pagina 70]
| |
iedereen het zó druk heeft met zichzelf dat niemand nog tijd heeft om op levende wajangpoppen te letten. Ben je eenmaal veilig bij de taxi-standplaats aan de zijde van de spaarbank aangekomen, dan ga je toch ernstig bij jezelf te rade of het nog wel wenselijk is om nu de kant op te gaan van Noordwijk. Bij dat beraad kan je reuk-orgaan plotseling verraderlijk overvallen worden door de geur van roosterende satéGa naar eind+, voor een in de tropen opgegroeid Christenmens een ondraaglijke lucht. Je moet er gewoonweg van gaan zitten en bestelt dan maar vast een bord sop-kambingGa naar eind+, dat bij die enige satéboer daar behalve een delicatesse ook een verkwikking is en een kweker van levensmoed. De soep zelf is geurig en niet te scherp gekruid, geïllustreerd met gouden vetoogjes en gesubstantieerd in malse ribstukjes, klontertjes vet, mootjes hersens en leddertjes pens. Enfin, zo'n schotel als je wel eens afgebeeld ziet in Colliers. En dan niet uit zo'n klein luxe-blikje, maar uit een knoest van een petroleumblik boven een knappend vuurtje. Zo'n bordje soep vraagt om wat consolidering in de jeukende maagholte en daarom neem je er een portie rijst bij, half om half wit en rood. En dan nog een flinke lepel atjar: tjabéGa naar eind+, uitjes en gandariaGa naar eind+. LeegoGa naar eind+, Peh! Ondertussen zit je alsmaar tegen dat gazen glazen kastje aan te kijken waarin de vracht saté-stokken ligt, van die vette koenjoeksGa naar eind+ zo dik als een onderarm - na, na, niet overdrijven! Maar bijna een ons per stuk toch heus wel. En die toesoeksGa naar eind+ kijken terug ook, brutaal. Terwijl hun saudara's, die knus op het vuur liggen te roosteren, sputterend sprookjes vertellen, als Sheherazade. Moet je zien, rechts een royale berg satéGa naar eind+ ‘biasa’, dus gewoon vlees, al zijn het dan ook uitgezocht mooie stukjes, warm rood met een illustratief wit vetrandje. Links de speciale toesoeksGa naar eind+ voor de liefhebbers zoals ik, dat zijn de toesoeksGa naar eind+ met van die gave, solide stukken lever, hart, uier, milt, pens, en zo voort. Is een mens van steen? Nee toch? Dus klapt Tjalie's hand liefkozend het deksel van het kastje op en kiest met zorg: drie biasa, drie uier, twee lever, één hart en één nier. Plechtige overdracht van de vlezen ruiker aan de kok. Doorgaan met soep eten. | |
[pagina 71]
| |
Ook mijn mede-disgenoten laten zich de maaltijd goed smaken. Links slobbert een chauffeur zijn soep op met de luidruchtigheid van een carnavalvierder en rechts smikkelt met kleine, klakkende smakjes als een poes een stijve commies met gouden bril zijn satéGa naar eind+ op, terwijl een artist in Hawaiianshirt ongeduldig zijn beurt afwacht om ook te mogen zitten. Je denkt aan die cafetaria's in Barcelona en Madrid, waar je aan de bar saté'sGa naar eind+ van schapevlees kan consumeren als respectabel Hollands tourist. En je vindt het toch maar tragisch dat de 1001 maal schoner heerlijkheden van het Harmonieplein den tourist hier kansloos voorbij gaan, notabene met Nitour op de hoek! Maar om terug te keren op onze schapen, of liever onze geit: na deze Gargantuaanse maaltijd, die vijf rupiah op de kop af kost, lust je zo'n Harmonieplein-verkeer wel rauw. Je steekt arrogant en stoutmoedig over, de borst (en buik) vooruit. En ziet, behalve de trams gaat alles netjes voor je opzij (de tram mijd je uit jezelf wel uit hygiënische overwegingen) al zeggen daarbij sommige chauffeurs woorden, die noch Takdir Alisjahbana noch Pané of Harahap ooit in welke Indonesische lexikon ook heeft opgenomen. Het is smeuig, rollend en gesambeldGa naar eind+ Djakartaas en wordt vergezeld van enthousiaste kreten van remblokken en feestelijk gerammel van opletchassis, die als harmonika's open en dicht gaan. Never mind, een halve minuut later heb je nog steeds de sloffen aan je voeten en staat aan de voet van Mercurius, die daar toch maar lekker bloot, alleen met hoed op, in de middaghitte staan mag, als een uitdrukkelijk voorbeeld hoe de ideale klederdracht in de tropen zijn moet. Maar wie heeft daar nou ooit notitie van genomen? Van Mercurius af heb je in elk geval een mooi kijkje op dat Harmonieplein met z'n statige rimboe-achtergrond van Djaga Monjet met z'n heerlijke hoge kanariebomen en z'n vier geplukte palmen. En op dat heerlijk onverstoorbare gebouw van de Harmonie met z'n plechtig gesloten facade en z'n beschildering in kameleon-groen. Merkwaardig soort groen, dat. Nu eens lijkt het jade, dan weer smaragd, een andere keer pistache en vaak gewoon onbeschoft. In elk geval helemaal | |
[pagina 72]
| |
niet stemmig, in elk geval heel eigenwijs en ‘wie-doet-me-wat’. Die balustrade langs het dak met z'n Griekse potten erop is gewoonweg magistraal. Zo gaat die balustrade (weet je) ook het hoekje om, Modjopait in. Daaronder blijft strak en onbewogen de rij groene deuren staan, vastbesloten gesloten. Daarlangs loopt het gangboord-plus-railing als van een schip: de zijgalerij. Tot aan de porte-cochère toe, die met twee eigenwijze benen vierkant zo maar op straat staat. Nog verderop verliest de zijgevel zich, in voortdurende tegenspraak met zichzelf, in slordiger wordende vergetelheid. Je vraagt je af, hoe dit gebouw toch door sommigen nog een koloniaal bouwwerk genoemd kan worden. Weinig gebouwen in Indonesië spreken zó duidelijk van royale en vertrouwensvolle aanpassing aan land en gewoonten. Weinig gebouwen zien kans bij een front van zoveel stugge geslotenheid toch een karakter te bewaren van een waardige berusting, die in wezen zo oosters is. Je weet het ook direct: het Harmonieplein staat en valt met dat gebouw, want al het ander is zo karaktervol niet. Niet de Spaarbank, die er wel erg onpopulair en evident ‘niet lakoe’Ga naar eind+ mistroostig over het plein staat te koekeloeren als een corpulente invaller, die invaller blijven moet. Niet het Hotel des Galeries, dat maar niet op een hotel wil lijken en met z'n beduimelde, platgedrukte galeries ook het tweede deel van z'n naam geen eer wil aandoen, en schijnbaar alleen maar dient als ruggesteun van sigarettenverkopers en lanterfanters. Wat zeg ik? Lanterfanters? Op stap maar weer met een buik, die kroejoek-kroejoek zegt en met een laatste spottende blik op de spandoeken boven de grachten, die het daar in al die wijdsheid toch lekker niet doen met hun brutale gebler. Tweede oversteek door de ‘panic in the streets’ met veel wachten voor- en achteruit gaan. Gek, dat je hier zoveel kennissen ziet passeren, terwijl niemand je ziet. Daar heb je b.v. Dick met z'n mooie baard, die anders z'n ogen ook niet in z'n zak heeft zitten. Hij kijkt dromerig over me heen naar de opalen lucht boven Kali Besar. Hij is altijd zo'n beetje een dichter gebleven, merk ik wel. En daar passeert zowaar Tante Koos in een betja, ‘festgemauert’ met haar 100 kilo in het noodlotsbakje dat daar opgewekt tussen de auto's doorslingert, | |
[pagina 73]
| |
de trillende onderlip stevig vastgezet met de bovenkaakstanden (één met goud, één met wolf), terwijl haar anders zo vriendelijke knoopjesogen nu verwilderd heen en weer rollen. ‘Dada!’ groet ik ondeugend, maar Tante Koos kijkt alleen maar alsof ze zeggen wil: ‘Tot overmaat van ramp ook nog zo'n brutale vrouwengek! Mannen zijn toch beesten!’ Hoe dan ook, zowel Dick als Tante Koos zien helemaal niets van het hele Harmonieplein. En duizenden met hen, dag in dag uit. En wat de nachten betreft: ook dan ziet niemand het om de eenvoudige reden dat er niemand langs komt. Het schijnt dat in de avond alle verkeer met de Kota alleen nog maar (van Pasar Baru en Senen) over Sawah Besar gaat, dat heel in de verte ligt te knipogen met veel wemelende lichtjes. De andere kant op doen Modjopait en Tanah Abang hun uiterste best om met het kerkhof in harmonie te blijven. Het uitgangscentrum van de stad zelf heeft zich mokkend teruggetrokken binnen de enge cirkel om Capitol en de Zwarte Poes (een kennisje van me sprak altijd van blèkèt tot ik door kreeg dat ze black cat bedoelde), helemaal op het andere eind van Noesantara, dat zelf al lang ligt te slapen als een rij legerbarakken na het signaal ‘lichten uit.’ De ouwe vrije inkijk in de Harmonie met z'n licht en z'n luchters is er nu niet meer. Nu ligt daar alleen nog als een mausoleumpje het voorportaal met z'n duizend slapers, want vele zwervers komen hier in de avonduren asyl zoeken en liggen in een wonderbaarlijk mozaiek op de marmeren tegels: een horizontaal schilderij van oorlog van Goya; er brandt een mat licht en de klok kijkt vol mededogen op de slapers neer. Ook de andere vleugel van de Harmonie staat daar te maffen op z'n post met uitzondering van de lichtrechthoek achter de porte-cochére, waar altijd een escorte staat van ballonnenverkopertjes met hun grote bonte-ballonbomen. Soms komt er een statig echtpaar uit, dat imposant de trappen afdaalt en in een wachtende limousine verdwijnt, soms drie heren in black-and-white, die samen in één betja'tje stappen, de middelste op twee halve schoten. Ze zitten zéér recht en kijken als Hailé Selassié in z'n staatsiekoets. Dat is heel mooi. | |
[pagina 74]
| |
Verder ligt dat plein daar zó rustig, koel staalblauw in het licht van de Melkweg en een bros maansikkeltje, dat je de magere zwerfster benijdt die daar soms tegenover Hotel des Galeries ligt te slapen, dwars over het trottoir, aan de noordzijde afgeschermd tegen de koude zeewind door een krandjangGa naar eind+ en wat flarden bordpapier, onder een armetierig stukje vod en drie kleine maansikkeltjes in de donkere vlek van haar gezicht: twee van het wit van haar oogballen, één van de gave boventandenrij in haar vragend openstaande mond. Ze ligt daar (net als wij in krijsgevangenschap) middenin het hartje van die twee ‘ontzaggelijke schalen van lucht en aarde’. Ik weet: als ze middenin de nacht wakker wordt, ziet ze in één weifelend moment tussen droom en werkelijkheid de majesteit van de nacht, die alleen voor zwervers is. Dan rolt ze zich huiverend tot een bal ineen en wordt pas weer wakker als de morgenster aan het verschieten is en de lucht die curieus oud-rose kleur heeft, die in deze landen de vaste overgang is tussen het pauwblauw van de nacht en het gegolfdplaatijzer-hel van de dag. Dan wordt het weer tijd om vodden en biezen te pakken, want dan is het Harmonieplein weer voor ons, mensen van vaart en tempo. En het plein is alleen nog maar een draaischijf op de kruising van de harde stijve railbanen naar ons geluk. |
|