Piekerans van een straatslijper
(ca. 1955)–Tjalie Robinson– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 63]
| |
Over baden aan het trottoir‘......... the broad river lying between the two rows (of houses) becomes a sort of spacious street. A most homelike and happy-looking region’. Er is in Djakarta een straataspect dat andere grote steden in Indonesië - althans in deze vorm - missen, en dat is de kali als tweelingzusje van de grote weg. Surabaja's Kali Mas gaat (gelukkig) schuil achter Gemblongan, Kramat Gantung en Semut, terwijl de Brantas aan Gubeng en Ngagel echte royale rivier-allures heeft. Semarang heeft geen grote rivier dwars door de stad heen en andere plaatsen hebben in hun stadskali heel duidelijk een passerend stukje van een rivier, die ergens vandaan komt en elders heen gaat. Niet aldus het Djakartase geval dat soms Tjiliwung heet, soms Kali Betawie, soms ‘de smurrie’ of ‘die koffie’ maar eigenlijk hoofdzakelijk bekend staat als het onpersoonlijke ‘de kali’. En dan niet als de vertaling van rivier. Een rivier heeft glooiende oevers, stromend water en bootjes, maar dit specifieke Djakartase sop heeft geen richting, geen oorsprong, geen zin en ligt daar maar gewoon te liggen. Brutaal naast de grote weg Molenvliet, Noordwijk en Postweg notabene, dus niet in een achterafwijkje. De kali is hier niets anders dan ‘aan de andere kant van het trottoir’ en schijnt dus uitdagend en demonstratief ook aan de andere kant van het ‘netjes uit zijn’ te moeten wezen. In deze kali baadt de Djakartaan net alsof hij thuis achter vier enge muren is met de deur op slot en het knipje erop. Ongegeneerd. Voor den nieuwkomer is dit een gezicht dat alle buitegewone gemoedsaandoeningen opwekt tussen verbijstering en geoffendeerde preutsheid in. Je hebt baru's die er direct | |
[pagina 64]
| |
met het fototoestel op af stuiven, andere weer die er schuinsmarcherend en schuinskoekeloerend langs blijven lopen. Nu zou inderdaad in Europa een stadsrivier, waar Leen en Lien en Pleun zo maar in hun hemmetje een duik in zouden nemen, pertinent onkuis en schandalig genoemd worden. Hier moet er dus theoretisch ook iets schandaligs aan zitten. Maar het merkwaardige is nu, dat de Djakartase kali volmaakt nuchter en onbevangen is. De Europeaan, die ‘sex-riddled’ is, zou dit open badwater niet anders kunnen betreden dan met alle handen en benen over het lijf gespreid en rondkijkend met schuwe en beschaamde blikken. En daardoor juist onrustige blikken doen ontstaan en tot zich trekken. Maar Ali en Sitji nemen gewoon een bad, hè? In de Oost baadt men als het heet is en men doorgetranspireerd is en waar water is. Alle drie factoren zijn aanwezig, dus baadt men. Thuis is misschien ook wel een badkamer, maar dat is vaak een akelig nauw hokje van rottend bamboe, annex een zeer onwelriekende petjomberan (afwateringskuil). Bovendien moet je putten en dan dat gemier in het halfdonker en zo, niks gedaan hoor. Hoe prettig is het daarentegen om je buiten in de open lucht, in de schaduw van de asembomen in het frisse windje te verkleden en dan in het kabbelende water te plonsen. Op je rug te drijven en naar de witte wolken te kijken of lekker te ‘ketjepak-ketjeboeren’Ga naar eind+! Schaamte en sexbewustheid zijn dan allen onaangename, plezierbedervende factoren, die je gerust met je hoopje kleren op de kant laat liggen. In feite baadt de eenvoudige Djakartaan net zo vrij, jong en uitgelaten als ikzelf toen ik nog een kleine jongen was. Toentertijd waren er nog geen zwembaden in Djakarta en vaak genoeg leidde het pad van ons, vrije zwervers, langs een kali. Dan vlogen ‘rrng!’ de tjelana monjetsGa naar eind+ uit en ging je kopje onder. Dat was natuurlijk ten strengste verboden, kampongmentaliteit, gladakkersfatsoen en levensgevaarlijk. Maar lekker. Dat levensgevaarlijk is trouwens nog steeds een doorslaggevende factor. Onhygienisch en onsmakelijk is het Djakar- | |
[pagina 65]
| |
tase kaliwater. Maar heeft niet een tijd terug een Djakartase dokter beweerd dat de ontsmettende invloed van de zonnehitte zó groot is, dat men om een uur of twee gerust een glas kaliwater drinken kan, zonder ernstig gevaar te lopen ziektekiemen binnen te krijgen? Alleen de smaak krijg je natuurlijk niet weg, maar je kan na afloop toch vlak aan diezelfde kalikant toch een ijs-gantungGa naar eind+ kopen? Ja, die Djakartase kali is werkelijk een leuk ding. Deze kali confronteert soms in een weergaloze caricatuur de langswandelende hypermoderne snob in grandioos makeup-stucco, compleet met parasol en Pekineesje, met de tijdloze, primitieve en argeloze Eva. Op het trottoir staat de nieuwste Studebaker in het dessin van Raymond Loewy en vlak daarnaast baadt de schurftige bedelaar met de horrelvoet. Tegen de asemboom leunen broederlijk de kruk met vodden en rafels, en de chauffeur in livrei. De chauffeur rookt behaaglijk een Caballero, de bedelaar spoelt behaaglijk de door pellagra gezwollen mond. Daaromheen het absurd decor van de Indonesische stad van erbarmen. Vreemd is dat deze kali geen naam heeft, die broederlijk aan de stad verbonden is zoals Rome/Tiber, Parijs/Seine, Solo/Bengawan Solo of Surabaja/Kali Mas. De kali is in Djakarta namelijk geen rivier, maar een aparte geografische en decoratieve gesteldheid, zoals de heuvels van Rome, la Butte in Parijs of het Kremlin in Moskou: het zit er nu eenmaal aan vast en is drager van een uitgesproken cultureel waarmerk. Hatelijk soms als de neus van Cyrano de Bergerac, maar toch ook ondenkbaar zonder. Het dempen of wegnemen van deze grachtkali zou Djakarta onherstelbaar verminken en een millioen Djakartanen, wonend achter die dubbele gebouwenring van Glodok tot Antjol toe, wreedaardig beroven van een onvervangbare schat aan gerief en levensgenoegen. Er zijn wel eens proeven genomen met openbare toiletten en badplaatsen, midden in een kampongwijk, modern en netjes van cement en schoon en zo. Maar die zijn er nooit in gegaan en werden bovendien in een minimum van tijd smerig en onwelriekend. Want de afvoergoten zijn altijd maar klein. Nee, dan de kali-vol-genade, die alles geduldig opneemt en | |
[pagina 66]
| |
afvoert! En tenslotte is ook de kali een verlengstuk van ‘thuis’ geworden, net als de straat. Die twee horen dus gemoedelijk bij elkaar. En bij Djakarta. De Djakartase kali-aan-de-straat heeft geen prauwtjes, kano's of vlotten. En maar een sporadische visser, die met een kikkertje aan de haak tussen het kroos scharrelt naar een verdwaalde baoengGa naar eind+. En dan zijn er de naakte knaapjes, die in gaten in de walkanten peuren naar lindoengsGa naar eind+. En tenslotte de schattenjager, die tot aan zijn nek in de blubber met een pengkie vist naar kostbaarheden in de modder, want baders en baadsters verliezen wel eens een ring, een haarspeld of een armband. Deze schattenvisser staat altijd als een inktvis in een zwartige wolk met vette gasbellen. Soms vist en wroet hij wel een uur lang alleen met zijn tenen en voeten en ligt zijn hoofd net zo roerloos en jammerlijk op de kwikzilveren waterspiegel als het hoofd van Johannes de Doper. Meestal vangt hij alleen flessen en verder zoals ik laatst gecontroleerd heb: een asbak, een slot plus sleutel, een brievenweger, een ongeschonden schildpadden haarkam, een paar el mooi koperdraad, een koffiekop zonder oor en een fietsbel. Ik heb een Escort in dat hoofd gestoken (want het opgeblazen hondenkreng drie meter verder rook werkelijk ondraaglijk) en na een lange kletspraat weggegaan. Goud werd er niet gevonden. Ook woont ergens in de Djakartase kali de oeling, de legendarische reuzenpaling, van een mansdij tot een halve meter dik en van vier meter tot een klapperstam lang. Maar die heb ik nooit gezien. Deze oeling schijnt alleen door heel speciale oorzaken gedood te kunnen worden, n.l. bij blikseminslag in de kali. Dan zie je eerst een grote bloedvlek en dan komt meneer boven drijven. Velen hebben zo'n dooie reuzenpier gezien en durven er dure eden op te doen, maar al met al moet hij toch niet werkelijk bestaan. Daar lijkt me deze kali ook te prozaisch voor. Zelfs vanaf de Pintoe Air hogerop, waar hij practisch onzichtbaar blijft en stromend langs achter-erven en kampongs meer en meer een landelijk aanschijn krijgt. Daar merken Europeanen | |
[pagina 67]
| |
niet veel meer van. En toch zijn er verrukkelijke plekjes bij. B.v. op Kali PasirGa naar eind+, dat is Gang Pengarengan in (op de ‘Spinnekop’, tegenover het oude van Heutszplein) met de trambaan mee. Maar waar deze rechtsaf gaat, moet U doorlopen. Dan komt U aan de kali. Alleen, pasir is er niet (meer) bij. Daar hangt een oude waroe over het water heen en begint de kabel naar de overkant voor de èrètan (het overzetvlot). U komt dan in kampong Kwitang bij de misigit uit en een eindje verder weer op het kakelende Kramat. Daar in de schaduw bij die èrètan met een boek is het aangenaam zitten. Maar je moet ervan houden, natuurlijk. Het is niet te hopen dat al te precieze lezers met kaarten gewapend aan het corrigeren slaan en fitterig vaststellen wat rivier is en wat gracht. Want dan ga ik vragen wat Kali Goot dan wel is, U weet wel, dat gangetje achter Sawahbesar, iets voorbij het Alhambra-theater. Daar is geen kali en ook geen (open) goot. Even precies vaststellen wat Kali Goot is: een opening, die dezelfde diensten bewijst als de kali, waar men dus wassen, baden, enz. kan. Die goot loopt onder het trottoir, maar omdat er geen scherpe afscheiding is tussen weg en trottoir en er althans 's avonds niets van te merken is, ontdekt de argeloze wandelaar, die hier voor het eerst van zijn leven verzeild raakt, opeens midden op straat hier en daar een paar poedelnaakte bathing-beauties, en andere badende mans en kinders. Very, very disturbing indeed. Eerst bij zorgvuldiger oriëntering krijgt men door, waar de straat precies is. En dan is de rest natuurlijk doodgewoon: echt Noordwijkachtig. Het hoeft zeker geen betoog, dat dit de gezelligste badstraat is van Djakarta, ja misschien wel van de wereld, zo kermisachig tussen de wandelende nontonners, de saté- en ba'pauw-verkopersGa naar eind+, de ijs-stroop en kopi-panas-ventersGa naar eind+ in, bij het schalkse schijnsel van oliepitjes of de indiscrete floodlight-flitsen van een centerlamp. Dat is uiteraard alleen 's avonds zo, als alle katjes grauw zijn. En er zijn nogal wat katjes daar op Kali Goot. Wie zijn fatsoen lief heeft, kome er niet. Al de Djakartase kali's, goten en grachten schuiven heel | |
[pagina 68]
| |
langzaam naar zee, net als de kano van Paul van Ostayen. Hoe dichter bij zee, hoe langzamer het gaat. Bij Kali Besar schijnt het helemaal niet meer te schuiven en dicht bij Pasar Ikan schuift het vaak weer terug. Hier is het water zo op het oog taai-vloeibaar. En zwart. Zoals dodol depokGa naar eind+ ongeveer. En de lucht is ‘ondragelijk - als van lijken’. Gelukkig dat hier vaak onbezorgd de ètjèngGa naar eind+ drijft in brede kraggen van baby-blue, ongerijmd smetteloos op die gore poelen. Maar is er eerlijk gezegd wel iets helemáál lelijk aan mijn Djakarta? |
|