Piekerans van een straatslijper
(ca. 1955)–Tjalie Robinson– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 57]
| |
Kennismaking met oom Djing.‘......... c'est l'amateur de café-créme qui a le mieux mérité le nom d'homme .........’ Wie leeft op straat, krijgt vrienden van de straat: óók straatslijpers dus. Daar zit van alles tussen. En je moet met sommige van deze heren heel goed oppassen. Toch heb ik er altijd een zwak voor gehad. Van jongs af aan al. Al bezat ik toen de gave des onderscheids nog niet. Het gebeurde wel eens dat ik voor het huis afscheid nam van een vriendje en m'n vader vroeg: ‘Zeg, wat is dat voor boewajaGa naar eind+?’ ‘Eéééh!’ antwoordde ik dan verbaasd, ‘dat is Sjors Boogaard!’ Ik zei natuurlijk niet Si Tjoh of OntjomGa naar eind+; George Boogaard klinkt beschaafd en fatsoenlijk. Maar Pa wist wel beter: ‘Zulk schorum wil ik hier niet meer zien. Vooral dat fieltentronie niet. Als ik je weer met zulk tuig zie omgaan, breek ik je benen!’ Hoe vaak de vermorzeling van mijn onderdanen niet in het nabije uitzicht is gesteld, weet ik niet meer, maar het is nooit zover gekomen, ook al hebben boeloe-boeloeGa naar eind+, mattenklopper en | |
[pagina 58]
| |
wandelstok vaak behoorlijk huisgehouden in de ommiddellijke nabijheid ervan. Pa kwam ook vaak met het volgende raadseltje: ‘Als al je vriendjes op een rij gaan staan, wat heb je dan?’ Tjalie: ‘Een rij-tuig’. ‘En als jij er dan bij gaat staan, wat heb je dan?’ Tjalie: ‘Meer-schuim’. Maar het heeft allemaal niet geholpen zoals U wel ziet. De straatvrienden dan behoren tot een slag dat niet uitsterft. Ze waren er in de tijd van Victor Ido, in mijn jeugd en nou nog. Er zijn rijkaards en bedelaars onder, geldwegsmijters en klaplopers, handelaars en ‘behandelden’ (‘Seh Tjalie, ik ben weer behandel! Tjoba je kijk deze watch. Drie hong ik betaal, drie hong, heloof je! Ondertussen defek nummer één, tjap lojangGa naar eind+ nummer twee en soedah, ampoen. AndjingGa naar eind+ di fen!’). Deze jongelui behoren tot alle rassen en nationaliteiten, denkbaar tussen tien graden Noorder en Zuiderbreedte in de Oost, plus alle denkbare variëteiten en intercrosses daartussen. De kwaje soort ken ik amper niet, daar kijk ik nou wel voor uit. De goeie soort geeft je echt een opkikker in dit leven van zoveel egoisme en huichelarij. Is altijd even vriendelijk, hulpvaardig, royaal en toch altijd vrij. Klitten doen ze niet. Zolang je samen opwandelt of een kop koffie drinkt, ben je sobat kras. Daarna is het ‘nou saluut!’ Ze zoeken je niet thuis op, dringen zich noch in je huiselijk leven, noch in je zaken in, discussiëren nooit te lang en te ernstig (dus nutteloos) en niemand verveelt je met gejammer of gemopper over dure tijden, ziekten of donkere toekomst-visies. Neem nou b.v. Oom Djing. Oom Djing heet eigenlijk Pieters, maar toen hij klein was en nog mooie ver vooruitstekende tanden had, werd hij BadjingGa naar eind+ of - vertrouwelijker - Djing genoemd. En Djing werd tenslotte een eigener naam dan zijn eigennaam. Kleine neefjes en nichtjes noemden Djing natuurlijk Oom Djing, en alle vriendjes en vriendinnetjes van die neefjes en nichtjes noemden hem ook maar Oom Djing. En nou noemt iedereen hem Oom Djing. Dat heeft Oom Djing me zelf verteld. Hij kan er zelf echt smakelijk om lachen, want die tanden heeft hij toch al niet meer. Die verloor hij bij een ongelukje met de motorfiets. Hij | |
[pagina 59]
| |
botste ‘Wlammm!’ tegen een verkeerspaaltje, vloog languit ‘Njngngngng!’ door de lucht, kwakte neer op de grond ‘Brak! en schoof nog een eind ‘Sèèèèèt!’ langs het asfalt (handgebaren als van een vertellend oorlogsvlieger) om met zijn kop en zijn tanden zó vooruit tegen een trottoirband tot stilstand te komen: ‘Tk!’, fragiel gebaartje van duim en wijsvinger, ‘Eventjés maar. Ik voel neks. Ik lih, ik deng, ik knipper (“charming fluttering of the eyelids”), ik pak mijn bek......... vaardóm! RontokGa naar eind+ mijn tanden! Heloof je!’ Ja, een mens maakt al wat mee. Helaas verliest dit verhaal veel van zijn authenticiteit door twee andere stories, die Oom Djing aan die missende tanden ophangt. In het ene verhaal vroeg zo'n verdomde gadingGa naar eind+ hem of Djing misschien was afgeleid van andjingGa naar eind+. ‘Ik seh neks. Ik sta op. Ik leun......... tafelbladnja hij klap op. Van marmer lagi! Bladak!...... Al. Weh’. En in het andere moest de Kempetei overwegende bezwaren gehad hebben tegen die slagtanden. Oom Djing is al oud, moet U weten; hij weet niet meer welke verhalen hij aan wie vertelt. Het doet er ook niet toe of ze waar zijn of niet, want als pousse-café bij de kopie-soesoe zijn ze gewoon onbetaalbaar. Boze tongen beweren dat Djings tanden verloren zijn gegaan in een prizefight met Fighting Mien (zoals zijn vrouw Tante Mien ook wel genoemd wordt), anderen spreken van seniele aftakeling. Hoe dan ook: Oom Djing lispelt zwaar. Hetgeen hem niet belet om zijn standaardgroet te handhaven (in Eng. spelling): ‘Tho, thoontolojoGa naar eind+!’ In een zin met veel essen krijgen die een fluittoon en wordt er soms van een nabij tafeltje geroepen: ‘Hé, koewe poetoeGa naar eind+!’. Bovendien heeft Oom Djing een tic. En erg ook. Dan rolt hij eerst met de ogen, trekt de mond scheef open of hij een kruimpje van zijn wang wil afhappen, dan klapt zijn gezicht toe in een ris overlangse rimpels en gaat dan weer gewoon open. Maar daar schrikt niemand meer van. Tenslotte heeft Oom Djing een aanwensel: hij staat altijd te praten met de handen op zijn rug, de rechterhand geslagen om de linkeronderarm, altijd precies op de zelfde plaats. Op die plaats is | |
[pagina 60]
| |
namelijk een souvenir uit Oom Djings romantische jeugd in de vorm van een tatoeëring. Voorstellende Eva. Bij het ouder worden - misschien wel bij de verkering met wat later Tante Mien geworden is - heeft Oom Djing geprobeerd Eva aan te kleden. En is hij begonnen met er een broekje op te laten tatoeëren. Maar de artist leverde derderangs (of eersterangs?) werk, want het werd geen stevige bombazijnen broek, maar een fragiel floddertje geraffineerd zwart kant, waardoor Eva van neutraal rechtuit schandalig werd. Daarna heeft Oom Djing blijkbaar geen verdere pogingen gewaagd en zich de armenmanoeuvre eigen gemaakt met feilloze zekerheid. Over die tatouage duldt Oom Djing geen grapjes. Die is de ‘arsenic’ van zijn ‘old lace’. Maar voor alle andere zaken heeft hij een ruim hart, een royale verdraagzaamheid en een gulle lach. Vooral als hij achter een bel koffie zit. De ‘kouwe hoek’ op Pasar Baru en haar directe omgeving. Krekot en Sawahbesar heeft Oom Djing in zijn zak. De hele dag kan hij daar rondzwerven en hij kent talloze verkopers, betjakvoerders en straatslijpers bij naam. Hij spreekt een mondjevol Chinees en weet daardoor voordelig te pingelen, kan allercharmantst ‘banjo!’ (schertsend plagen) met elke verkoopster en weet na de zesde van elke maand (verder reikt Oom Djings zakgeld als klein-gepensionneerde niet) op een listige manier door ál zijn vrienden getracteerd te worden. Overigens is Oom Djing zeer oppervlakkig in zijn contacten. Midden in een gesprek kan hij opeens lawaaierig wuiven naar een passerende betja: ‘Hé Moein! Kemané? Kesané? Anterin saja dongGa naar eind+?’ Moein stopt. Oom Djing stapt in en laat zich breed en gratis naar huis karren. Om thuis te beseffen dat het toch niets gedaan is daar, waarop Oom Djing het hele eind naar Pasar Baru terugkuiert, elke verkoper onderweg aanschietend en vragend: ‘Apé-ni? BerapéGa naar eind+!’ Maar hij koopt nooit wat. Verder is Oom Djing niet helemaal betrouwbaar. Er blijft wel eens op onverklaarbaarbare manier een fietspomp aan zijn hand plakken, een tafelmes of een regenjas. Lang loopt hij er nooit mee rond, want er zijn vele tukang botolsGa naar eind+ op de wereld. Hij heeft eens een keertje triest hoofdschud- | |
[pagina 61]
| |
dend toegegeven dat hij een beetje van de klep-klep (kleptomaan) is. ‘Maar wat kan je áán doen. Het is een ziekte!’ Van die ouwe gepensionneerde heertjes vind je er in de laatste tijd niet zoveel meer als vroeger. Een hoop zitten er nu in Holland. ‘God sta ze bij’, zegt Oom Djing, ‘ik blijf maar liever warga Djakarta, hoor. Indo ja Indo, altijd pedotGa naar eind+. Sudah, dan maar hier lekker pedotGa naar eind+!’ Waarmee Oom Djing bedoelt dat de Indo altijd het gefopte haasje is en dat hij er dus maar voor zorgen moet zo aangenaam mogelijk gefopt te worden. Er klinkt geen verdrietige of bittere grondtoon in Oom Djings stem. Hij is kouwe-hoek-filosoof en zou na het drinken van de gifbeker nóg met de tong klakken. Want wie zich realiseert wat het leven Oom Djing al niet beloofd heeft en beseft wat hem sinds het uitbreken van de oorlog stuk voor stuk ontnomen werd: zijn rijke, rustige ambtenaarstijd met het periodieke verlofje, zijn solide achtergrond van Holland en Oranje, zijn maatschappelijke zekerheid, zijn onwrikbaar vertrouwen in een behoorlijke ouwe dag en zelfs het ruïneus overschot van een rijpend pensioen, die heeft respect voor de royale schaduw van zijn geest, waar hij immers nog steeds breeduit en genoeglijk in zitten kan. Er beseft ook wat een waarden er nog zitten moeten in zo'n vieze, rommelige straat: dat hele stuk kouwe hoek - Krekot - Sawahbesar, ‘klein en vies en stink, maar lekker’, het ideale water voor de vis Oom Djing. En voor iedere oprechte straatslijper. |
|