Piekerans van een straatslijper
(ca. 1955)–Tjalie Robinson– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 9]
| |
Zwerftocht door oud BataviaZou TikoesGa naar eind+ de film Kon-Tiki ook gezien hebben? Of Wawak of Mieltje? Hah! Die avontuurvaarders op de Indonesische wateren in het begin dezer eeuw. Bruin blootvoetig, mager, vermetel en zo hard als diamant. Explorers van de Djakartase wateren van blakangGa naar eind+ Bidara TjinaGa naar eind+ tot de kreken rond Djapat (Het JaagpadGa naar eind+), van de vriendelijk kabbelende slootjes achter Gang SentiongGa naar eind+ tot de sluizen van Tanah Abang. Water was genot, of je er nu alleen maar tot je enkels in liep langs de grote weg omdat de sttraat te heet was voor je blote voeten, of als je in grenzenloze bravour in sluiskolken dook om gekotjokGa naar eind+ en gebantingdGa naar eind+ - met één seconde er tussendoor van panische angst - een eind verder als een kurk omhoog te schieten, triomfantelijk beide duimen op en gillend: ‘Kapitein Nemoooo!!!’ Maar dan de vele vaarten: meedrijvend met bamboegètèksGa naar eind+ of met de grote zandprauwen, stroomop snuffelend met een smal prauwtje als een djoeloeng-djoeloeng, zo'n klein spitsneuzig visje aan de oeverkant. Of op je buik op een | |
[pagina 10]
| |
ketebok-pisang en schroevend met je benen een rivier oversteken. Of van zulke pisangstammen een vlot makend om nog schoner avonturen te beleven. Ja, de roep van het bruine sop was zó sterk dat we wel eens over de schreef gingen. Zo heb ik als knuppeltje van vijf stiek hoog met twee grote kameraden, Nono Leidelmeyer en Edmond de Rochemont (een naam die geurde als de Graaf van Monte Christo, maar Etje zelf niet), een toiletvlotGa naar eind+ losgemaakt aan Pasar Baru Oost en zijn we fier de rivier afgevaren, met Edmond in het w.c.-tje als de Ruyter op de campagne voor Chatham, Luisterrijk meneer. Toen we langs ons huis voeren, Gunung Sahari 23, hurkte ik neder in het lavabotje en loerde angstvallig door reten in de kadjangGa naar eind+ naar ons huis, maar niks geen onraad hoor. We waren werkelijk van plan het vlot later weer terug te slepen, maar we werden opgehouden aan de sluis. Apa boleh boewatGa naar eind+, het vlot liep toch niet weg.
Maar de schoonste tocht maakte ik een jaar later met Wawak, Mieltje, Osman en TikoesGa naar eind+. Wawak en Mieltje waren twee sproetige, roodharige Hollandse jongens, die eigenlijk Harmen en Emile heetten. Maar Harmen was geen naam, natuurlijk, een tragische schrijffout bij de burgerlijke stand hoogstens. Bovendien stotterde hij een beetje, zodat alles wat hij zei begon met ‘Wa-wa-wa’ en dus Wawak de ideale naam was. Pa noemde ze de Katzenjammer Kids en meende het dierbare plekje grond van d'rlui wieg te moeten localiseren ergens aan de Zeedijk. Verder stonden Wawak en Mieltje ook nog bekend als schurrefies, witte kakkerlakken, tuig van Laban, gladjanussen en vele onprettige dingen meer. Maar dat kwam omdat hun vader maar spandrieGa naar eind+ was (over kapteinszoontjes b.v. werd niet zo denigrerend gesproken) en bovendien een aanbidder van de vierkante pot. Wawak en Mieltje hadden om de drie maanden een nieuwe Ma en leefden vrij als de vogelen des velds. TikoesGa naar eind+ was evenals ondergetekende drager van alle inferioriteitskenmerken van twee rassen en alleen Osman was van standing, zijnde zijn ouweheer patih voor het aangezicht des Heren en een groot man, berkoemis en berdjenggotGa naar eind+. Ook hier echter was de tweede generatie van | |
[pagina 11]
| |
aanmerkelijk lager gehalte volgens de maatstaven zijns vaders, maar volgens de onze was hij first rate. Wij waren alle vijf devote ketebok-vereerders. De eerbewijzen die door het plantkundeboek aan de versatile klapperboom werden gebracht, konden wij niet appreciëren. Ha, dan de pisangboom! De bladeren leverden pajoengs in de regen en pintjoeks voor roedjak, de nerven dezer bladeren leverden onze klap-geweren en de stam was pas met recht een bron van onuitputtelijk vermaak. Als punching-bag voor boksoefeningen waren de pisangstammen ideaal. We dansten eromheen als George Carpentier en swingden, hookten en straighten los als Jack Dempsey. De spatten vlogen in het rond en als je van een opgewonden kamraadje een trap in je derriére kreeg, draaide je je vliegensvlug om en gaf hem met een swing zo'n tjap tanganGa naar eind+ op z'n blouse. Berouw - daar had het schoollesje sapristi alwéér gelijk in - kwam altijd te laat. Pas de volgende morgen ontdekte de wasmeid de getahvlekkenGa naar eind+ op je kleren en dan kwamen de boks-oefeningen voor Ma natuurlijk. Boksen deed je dan een tijdje niet meer. Maar wel zwemmen en varen met keteboksGa naar eind+. Want dan was je toch bloot. Ze waren in een wip gemaakt: leg vier of vijf stammen naast elkaar; neem drie gepunte bamboes uit de pagger van de buurman; prik met één bamboe de voorkanten aan mekaar en met één bamboe de achterkanten. Vlot klaar. Derde bamboe rechtop in het midden. Zakdoek, hemd of krant in top. En dan koers gezet naar bruine verten. ‘Adieu Marie, ik mot je gaan verlaten. Ik heb getekend bij de zeesoldaten!’ Verder kon je de bomen nog gebruiken om er de messenwerperskunst op te beoefenen, als de indruk nog vers was van een Mexicaanse messenwerpersfilm. Of van Harmston's Circus. Of van dat filmische meesterwerk ‘Street of Mandalay’ met Lon Chaney. Met Miel, Wawak, Osman en TikoesGa naar eind+ dan, kwamen we op een schone vacantiemorgen aan de sluizen van Manggarai en zakten af naar de tweede sluis, meer achteraf, waar de echte Tjiliwoeng zich voortzet. Aan de voet dezer sluis vonden wij vele pisangstammen, waaronder enkele zo dik als een | |
[pagina 12]
| |
goelingGa naar eind+. Ogenblikkelijk werd een comité van actie gevormd en een vlot gemaakt, niet alleen met bamboevastprikkers, maar zelfs verstevigd met windsels van pisangvezel. We stonden tot onze knieën in het water, poedelnaakt, onze kleren in bundeltjes op de kant. Boven ons hoofd torende de sluis, waar het water met donderend geraas van neerviel, een ideale avontuursymphonie. Het vlot was gauw klaar. Er werd een flinke staak op gezet, waaraan eerst onze kleren werden geregen en met stukjes ramiGa naar eind+ gegandjelGa naar eind+. Aldus gepavoiseerd slootten wij af onder het roerend gezang van de Katzenjammer Kids van ‘Als de tros wordt losgesmeten!’ TikoesGa naar eind+ promoveerde zich tot admiraal en verder bekte hij ons om de vijf minuten af met een: ‘Ga in de houding staan, als je met je meerdere spreekt!’ Of ‘Hou je kop als je met je meerdere spreekt!’ Tucht is tucht en geen gijntjes! Er was meer water dan gewoonlijk in de Tjiliwung en toen we eenmaal de stroom te pakken hadden voeren we vrij snel. Op deze les leerden we aan den lijve wat we vele jaren later op de H.B.S. ook met diagrammen leerden; dat de stroom altijd scherp buitenbochts gaat. We kregen het al doende door: met veel gemier in de stille binnenbochten en met veel gehots en gebots langs de buitenbochten. Maar ondertussen waren we niet blind voor het schone land met zijn regaal rijzende hoge oevers met veel kampongs en veel bos (heel anders dan aan de grote weg), met zijn majestueuze bochten vol lokkend avontuur. Zo zagen we Djakarta als we deze stad nog nooit gezien hadden en later zelden meer zouden zien. Niet in een half-Europees aspect met rechte asfaltstraten en nette bruggen, maar als toevallige entourage van een eeuwenoude natuurstroom. Hier zagen we de bruggen ook in een heel andere gedaante: als hoge, imposante bouwwerken. Niet als nederig onderligsel voor de voet, maar als torenend triomfwerk aan de hemel. Onze eerste sensatie intussen, kwam reeds na de derde bocht. Daar was in de binnenbocht een dijkje gebouwd, recht de rivier in zodat er in de buitenbocht maar een stroomtrechter overbleef van een meter of vier. Hier stroomde het water | |
[pagina 13]
| |
met geweld doorheen. Het was om wild te worden van de sensatie; de stroomversnellingen van de Zambesi waren er niets bij. Als een kogel schoten we met wapperende vlaggen door de bottle-neck, roterend als een draaimolen en brullend als gorilla's maar ons vreugdegehuil ging snel over in een gejammer van ‘tremendous dismay’ toen we met schrik merkten dat we regelrecht naar de latrines van het militair kampement dreven, hoog over het water heen gebouwd. Een seconde later schoven we hotsend en botsend tussen de ijzeren palen door, waarschuwende kreten slakend naar boven, terwijl vloeken en verwensingen op ons nederdaalden, soms geaccompagneerd door een emmer water. De enige die overigens het hoofd koel hield, was TikoesGa naar eind+. Deze ontdekte dat het onder die latrines wemelde van de boeloes (rivieischildpad) en dat we hier morgen beslist moesten gaan vissen. Verder kwam hij tot de conclusie dat we zo spoedig mogelijk munitie moesten fourageren voor onze catapults om zo een krachtige verweer te hebben tegen allerlei snode aanvallen van onverlaten. De munitie werd verzameld bij een zand, en grintbank een eindje verderop. Daar was ook een houten kade, waar we met veel vertoon van waardigheid aanlegden, keurig verhaalden met voor- en achtertros, door een opgerolde krant speurden naar patrouillerende fregatten en alleen Jantje zagen, die naar verteld werd met de helm geboren was. Wij stelden ons een Duitse Pickelhaube voor en vonden Jantje erg interessant, maar we griezelden ook wel een beetje van hem. Zijn Crusoëachtige smeekbede om meegenomen te worden werd dus kort en krachtig afgewezen en zwijgend en verbitterd staarde Jantje ons na, terwijl wij weder afstieten en de gevaren van het bruine sop kozen als ware mannen. Zonder helm, maar met de ware spirit van Stanley en Sven Hedin. Langs een grote en rokende vuilnisbelt varend, kwam Wawak op het weergaloos schone idee om vuur mee te nemen op het vlot. Zo gezegd, zo gedaan, er werd een keurige prapènGa naar eind+ gebouwd op het vlot van brokken steen en sardinebusjes. Daarop werd een rookvuurtje ontstoken en pas toen was het decorum van de ontdekkings-reis volmaakt. Door de ervaring | |
[pagina 14]
| |
wijzer geworden hadden we bij de vuilnisbelt ook een paar staken opgepikt, waarmee we het vlot konden afduwen en eventueel richting geven op ondiepe plekken. Evenwel moest ook met deze boothaken nog ervaring worden opgedaan. De eerste les kwam nog geen honderd meter verder toen we in de buitenbocht recht op een toiletvlotGa naar eind+ plus retirade af voeren. ‘Bestevaer, dat is onze man!’ commandeerde Wawak plechtstatig vooruit wijzend en TikoesGa naar eind+ zette zich schrap en ving de hoek van het huisje afgemeten op de punt van zijn stok, maar tot onze grote schrik zette het vlot rustig zijn reis voort en gaf het huisje de geest onder alarmerend gekraak en ijselijk vrouwengeschrei. Er was namelijk iemand ‘thuis’. De volgende seconde ramde ons vlot het andere vlot, sloegen we van de blote sokken en vielen half in het water en half op het andere vlot, waar we in de algemene paniek allemaal tegelijk bovenop klauterden. Waarop het vlot aan één kant begon over te hellen en twee wasvrouwen aan de andere kant te water werden gelaten. Nog méér geschreeuw en daar we uit ervaring wisten dat vrouwengeschreeuw altijd eindigde met kindertuchtiging, begonnen we ook maar alvast te kermen en te ‘adoeh-adoeh-en’, hopend de tegenpartij te vermurwen. Toch zou alles nog verkeerd afgelopen zijn als TikoesGa naar eind+ niet met stentorstem: ‘De boot! De kleren!!’ geblèrd had. Want het pisangvlot had na een statige zwier en een coquette draai ijskoud zijn tocht voortgezet. Nondeju, de kleren! We sprongen onverwijld te water en zwommen met de geconcentreerde ketjeboer-slag het vlot achterna, waar we even later alle vier tegelijk op klommen, waarop het vlot een nijdige duik nam, de prapén uitdovend met luid gesis, terwijl nog concervenblikjes met restanten vuur sissend om ons heen dobberden. De fout werd direct hersteld en even later stonden we weer op ons zeekasteel. Angstig achterom kijkend zagen we een oploopje om het bamboevlot, terwijl een halve vrouw uit het wc-wrak stak en verboden woorden riep met grote stem. Aangezien er ook verboden mans-personen de oever afdaalden, moest er snel worden opgetreden. TikoesGa naar eind+ en ik begaven ons te water en de achterkant van het vlot | |
[pagina 15]
| |
beetpakkend begonnen we uit alle macht met de benen te propelleren, terwijl Osman, Wawak en Mieltje met luide stem excuses aanboden. Gelukkig deed de volgende bocht ons geluk keren: de stroom voerde ons schuins naar de overzij en toen beleefden we het tweede onvergeetlijke moment: om die bocht zagen we over een lang recht stuk een schone, hoge brug liggen. Het was kolossaal gewoonweg en Osman zei pathetisch ‘Terug in de beschaafde wereld!’ Daarna stelden we tot onze verbazing vast dat het de brug van Matraman was, dus langs de Sluisweg nog geen kwartiertje stiebelen van Manggarai af. Hoe wondervol: uren lang varen en dan nóg zo dicht bij huis! Welk een macht van avontuur lag ons nu nog te wachten! Helaas kregen we pas veel later in de gaten dat een rivier op twee manieren stromen kan: in een kringetje dicht bij huis en in een paar rechte stukken heel heel ver er vandaan. Maar daar piekerden we voorlopig niet over. Misschien ook wel omdat TikoesGa naar eind+ opeens in grote nood bedacht dat hier in de buurt een tante woonde met een hele reut nichten. ‘Mijn broek!’ riep hij ontzet, maar de broek was midden in de vlaggenmast geregen en kon er dus per sé niet af. Dus zette Tikoes zich doodongelukkig op de rand van het vlot neer, viste een paar stukken pisangblad uit het water en legde die over zijn onderlijf, intussen angstig de brug beloerend. Dit intensieve spieden redde ons intussen van een onvermoed gevaar: TikoesGa naar eind+ herkende tussen een groepje jongens op de brug Jantje, die wij zo onbarmhartig de gastvrijheid van ons schip ontzegd hadden. Dankzij zijn helmgaven had Jantje waarschijnlijk eerder kunnen zien dat wij straks de brug moesten passeren en wraakbelust had hij enkele vriendjes opgetrommed om ons een fameuze afstraffing toe te dienen. Even later begon het projectielen te hagelen op ons fregat: aardkluiten, nangkaschillen en -pitten, klapperdoppen, koolstronken en vele andere ongerechtigheden van de toenmaals, nog druk met paarden en ossen bevolkte straat. Eerlijkheid gebiedt mij te zeggen dat er geen stenen bij waren, al waren we er toen van overtuigd. Na de eerste schrik, | |
[pagina 16]
| |
en verbolgen door het hoongelach op de brug, troffen we direct onze maatregelen en werden de katapults in het geweer gebracht. Het eerste contra-salvo had succes. Niet alleen Jantje en zijn maats, maar ook de andere kijkers op de brug stoven verschrikt achteruit en terwijl we koel en triomfantelijk onder de brug door gleden, hoorden we met satanisch plezier, hoe daarboven plotseling kreten, zweepgeklap en driftig belgerinkel verklaarden dat de snelle uitwijkers bijna vermorzeld waren door passerende delemans en sado's. Toen we aan de andere kant de brug weer uit kwamen schoten onze kogels reeds omhoog en een gepeperd snelvuur op de brug onderhoudend stoomden we verder. Het op ons gericht bombardement was veel onnauwkeuriger nu en we ontkwamen zonder dat een haar op onze gemillimeterde schedels was gekrenkt. Daarna voeren we achter de KW III-school (de HBS) langs en zwoeren dat we er nooit toe zouden gaan. Voor ons geen pennelikkersbestaan, maar na de ambachtsschool het leven des sterken mans met aambeelden, vuurketels en machinekamers op oceaanschepen! Vervolgens kwam er een stuk zonder kampongs, met veel achtererven van herenhuizen en daarna een wild niemandsland met alang alang en klapperbomen, want de Oranjeboulevard was toen nog niet doorgetrokken en er was geen brug. Ook het scholencomplex tegenover de C.B.Z. bestond nog niet. We voeren onder een loopbruggetje door, waar enkele mannen met lange witte jassen overheen liepen en waarover we discussieerden of het barbiers of dokters waren en toen, na een bocht, deden we een grandioze ontdekking. Daar lag een grote ijzeren spoorbrug met grote bogen over de rivier. We waren compleet stupefait, want voor zover wij wisten ging in de stad de trein maar op één plaats over een ijzeren spoorbrug, op Antjol. We werden ongerust: zou de rivier ons stiekum uit de stad gevoerd hebben? Dus werd direct aangelegd bij de eerstvolgende wilde stam aan de rivier en aan een inboorling gevraagd waar dit stukje oer-natuur ergens lag op Gods aardbodem. De man, die tot aan z'n knieën stond te trappen in | |
[pagina 17]
| |
een grote mand tempeh-beslagGa naar eind+ en daarbij alsmaar om zijn as draaide, legde uit waar we waren: daarzo, in het westen, lag Pegangsaän, wees de linkerarm die de ene helft van de aardbol afdraaide, en daarzo, wees de voortbewegende rechterarm langs de rest van de horizon lag de opiumfabriek. Asjemenou. En hoe laat of het kira-kiraGa naar eind+ was. Zo in de buurt van tweeën. We rukten de vlaggen van de mast en trokken ze hollende aan, in de geest visioenen waarnemend van koud wordende rijsttafels waaraan verbolgen papa's zaten te wachten met klauwende vingers, één oog op de klok en één oog op de mattenklopper, we bereikten de grote weg binnen vijf minuten en al dravend en af en toe gontjèngendGa naar eind+ aan de tram, ons dierbaar ouderhuis in pakweg een dik halfuur. En dat de Kon Tiki-vaarders thuis niet feestelijk met hula-hula werden ontvangen, maar met zeer on-feestelijke boeloe-boeloeGa naar eind+ dat verzekert U (met nog even een nastreling van eertijds getroffen delen) Uw ex kapitein ketebokGa naar eind+ pisang, Tjalie Robinson. |
|