Wat zal ik zeggen?
Er is niet veel aan me veranderd sinds ik met arang schreef op muren in naamloze steegjes. Ik heb nog steeds niets te zeggen dat anderen niet eerder gezegd hebben of gezien hebben. Sinds Jan Ritman (‘Nieuwsgier’) en Eddy Evenhuis (‘De Vrije Pers’) mijn opstellen in hun krant begonnen te plaatsen, ben ik ervan overtuigd. Zoveel nieuwe vrienden heb ik gekregen; met zoveel lezers heb ik gecorrespondeerd en gepraat over verleden, heden en toekomst. Zij weten hetzelfde wat ik weet; zij kijken vaak beter uit hun ogen dan ik; zij praten vaak beter dan ik. Kort en goed: dit zijn mijn eigen piekerans niet, maar van iedere andere straatslijper in Indonesië. Wil deze bundel dus eerder beschouwen als een club-orgaan van straatslijpers dan als welk ander echt boek ook in je boekenkast.
Voor hen, die willen gaan discussiëren over de waarde van de piekerans: zij hebben even weinig (of even veel) waarde als de geschriften voornoemd (met arang op een steegmuur). Ik kwam tijdens de vrijheidsoorlog van Indonesië eens door een verwoeste stad. Alles wat eens imposant overeind stond, lag nu imposant ondersteboven. Overheidsgebouwen, handelspaleizen, fabrieken. Dwalend tussen de ruïnes kwam ik langs een gaaf overeind staand muurtje, het enige stuk mensenmetselwerk dat nog fier omhoog stond. Er stond met potlood wat op gekrabbeld. Ai! Een boodschap van de Voorzienigheid? Ik trad nader en ontcijferde: ‘Wie dit lees is gek.’ Ja, zonder t.
Naaa, wat wil je! Wat alle knappe mensen maken, gaat kapot. Maar wat zo'n kleine Tjalie op zo'n snert-muurtje schrijft, blijft gespaard. Het hoeft toch geen zin en geen schoonheid te hebben, ja toch? Ook de zwaluwen in de lucht