De Nederlandsche Tyrtaeus. Liederen voor de verdedigers des vaderlands. Deel 3(1830)–C.P.E. Robidé van der Aa– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Onze vorst. [Door E.L. Glinderman] Wijze: Auf, auf, ihr Brüder, und seyd stark. Wie kent een Vorst als Neêrlands Vorst? Wie noemt er één zóó groot, Die moedig zoo veel rampen, torscht, Die leeft in elke brave borst, En trouw blijft tot den dood? Wie noemt er één op 't wereldrond, Zóó braaf, aan deugd zóó rijk?.... 't Verraad verheffe vrij den kop, En hijsch' de muitvaan juichend op: Hij blijft zich zelv' gelijk. Aan Oost en West, aan Zuid en Noord, En waar beschaafdheid troont - Wordt eedle Willems naam gehoord - En Neêrland plant de deugdmin voort, Die in zijn boezem woont. - [pagina 14] [p. 14] Zijt lang, ô dierbare! ons ten schut'! Wij schragen 't Staats-gebouw - Wij blijven, wat het lot ons biedt, Zoo lang ons 't bloed in de aders vliet, Aan eer en pligt getrouw. Dit zweren wij den braven vorst, Die leeft voor ons geluk. Hem treffe 't moordstaal in de borst, Die ooit zijn' naam te smaden dorst, Of juicht in 's Vorsten druk. Maar hulde aan hem, wiens vuist het zwaard, Den vijand moedig biedt: Die roem op de overwinning draagt, Maar naar geen eerbelooning vraagt, Hem klink' ons eerelied! Utrecht, 16 November 1830. Vorige Volgende