De Nederlandsche Tyrtaeus. Liederen voor de verdedigers des vaderlands. Deel 3
(1830)–C.P.E. Robidé van der Aa– AuteursrechtvrijVaderlandsch liedGa naar voetnoot(*).[Door H.H. Klijn, met muzijk van W. Sundorff]o Dierbaar plekje! o Vaderland!
Voor u klinkt thans ons lied!
Wij juichen om al 't geen uw hand,
Uw dankbre kindren biedt.
Om 't heil, dat op uw velden daalt,
Om al den volksroem, die hier praalt.
| |
[pagina 15]
| |
Geen deugd, die niet in Neêrland woont,
Niet huist in dit gewest.
Wat d'ijver, trouw, en braafheid loont,
Dat heeft zich hier gevest.
Hier vormt en liefde en menschenmin,
Het gansche volk tot één gezin.
Langs Oost en West, en Zuid en Noord,
Zwiert Neêrlandsch heldenvlag.
Wat stroom, wat zee, wat veld, wat boord,
Dat haar niet golven zag!
Waar was zij niet op strand of kust,
Der volken heil! der volken lust!
Wat Neêrlandsch heldenarm vermag,
Heeft Spanjes trots gevoeld;
Toen veld, en dijk, en strand, en plag,
Geheel werd omgewoeld;
Toen, tot op 't bloed, in nood en leed,
's Lands heldental, als leeuwen streed.
Zoo stond het eens, - zoo staat het nog,
En deinst niet in 't gevaar.
Al slaat het plegtig doodsuur, - toch,
Toch kampt 's lands heldenschaar.
Het strijdt, tot zelfs de laatste sneeft,
Eer 't zich ter prooi aan muitzucht geeft.
Maar daalt de vreê, - dan heelt en redt,
Dan helpt, wat helpen kan.
Dan wordt het danklied ingezet.
Gods tempel dreunt er van.
Want Neêrland wacht in 't smartlijk lot,
Zijn moed, zijn kracht, zijn hulp van God.
| |
[pagina 16]
| |
o Dierbaar plekje! o Vaderland!
U wijden wij ons lied!
o Grond, zoo groot in waarde als stand,
Wie kent en roemt u niet!
De vreugde, die ons hart ontsluit,
Galmt, dankende, u een lofzang uit.
December 1830. |
|