De Nederlandsche Tyrtaeus. Liederen voor de verdedigers des vaderlands. Deel 3
(1830)–C.P.E. Robidé van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 8]
| |
De Potter en zijne legioenen.Wijze: Lappedief, lappedief, loeresje.Nederlanders, moed gehouden!
Hoort eens hoe 't in Braband gaat:
Vriend de Potter is verkouden,
En zijn klub is desperaat.
Hoort ze maar, hoort ze maar, hoort ze maar schreeuwen:
‘Potter, Potter, geef ons brood!’
Droom nu langer niet, de Potter!
Van uw vrij gemeenebest;
't Is toch maar een doode protterGa naar voetnoot(*),
Doodgedrukt in eigen nest.
Laat hem nu, laat hem nu, laat hem nu zingen:
‘Och, wat is mijn protter koud!’
Zwart van handen, zwart van zielen
Is het volkje, dat men ziet;
Kolenbranders, blaauwe kielen,
Sans-culottes anders niet.
Ziet ze maar, ziet ze maar, ziet ze maar loopen,
Schorremorrie anders niet.
Zonder schoenen, zonder broeken,
Och, wat doen zij in de kou!
Met een mondvol Fransche vloeken,
Of ons dat wat deeren zou?
Altemaal, altemaal, altemaal pover,
Och, wat doen zij in de kou!
Meenen zij zich in den winter
Hier te voeden met ons brood;
Dappre strijders, stuurt ze ginter
Elk den mond vol kruid en lood.
| |
[pagina 9]
| |
Laat ze maar, laat ze maar, laat ze maar teren
Op die vaste winterkost.
Denken zij uit onzen kelder
Zich te laven aan den wijn;
Hier is water, frisch en helder,
Dat zal vrij wat beter zijn!
Dompelt ze, dompelt ze, dompelt ze daarin,
Als die zielen dorstig zijn.
Wanen zij hun naakte leden
Hier te dekken? weet gij wat? -
Straft die kinderachtigheden -
Op de plaats waar Adam zat.
Straft ze maar, straft ze maar, straft ze ter degen
Op de plaats waar Adam zat.
Wil dat volk dan nog niet hooren,
Legt hun 't zwijgen op voor goed;
Laat u nimmer ringelooren
Door dat vies en vuil gebroed.
Houwt ze dan, hakt ze maar, schiet ze tot spaanders,
Al dat vies en vuil gebroed.
|
|