De Nederlandsche Tyrtaeus. Liederen voor de verdedigers des vaderlands. Deel 3(1830)–C.P.E. Robidé van der Aa– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 6] [p. 6] Een nieuw lied Op de waarachtige historie van Bangen Jaap of den rustenden schutter in den misthoop. [Door Robidé van der Aa] Wijze: Hoort hier de droeve klagten aan, al van een Zoontje met zijn moeder. Meisjes! ei luistert naar mijn lied! Ik wil u heden iets vertellen, Dat er nu onlangs is geschied Met een van onze vrijgezellen, Die, van zijn jongste jaren Vertroeteld opgevoed, Bij 't rijzen der gevaren Vrees voor den krijgsdienst voedt. Die laffe bange borst Voegt niet bij heldenscharen; Die bange borst, die bange borst, Durft niet te strijden voor zijn Land en Vorst. Jaapje was sterk, was grof en lang, Jaapje kon als de Turken smooken, Maar hij, gelijk een wezel bang, Wou liefst den pot bij moeder koken; En toen de trommels sloegen: ‘Komt, Jongens van het land! Verlaat nu spa en ploegen En strijdt voor 't Vaderland!’ Begon bij d'armen kwant De borst benaauwd te zwoegen, En d'arme kwant, en d'arme kwant Liep er al schreijende langs beemd en zand. Hij sprak aldus zijn moeder aan: ‘Ik moet, helaas! u wel verlaten, Daar ik onmogelijk kan staan Al bij die vloekende soldaten, [pagina 7] [p. 7] Die met de kogels spelen Als of het knikkers zijn; Die los de meisjes streelen Bij snaps en brandewijn. Ach Jaap stierf van sagrijn, Moest hij soldaatje spelen; - Stierf van sagrijn, stierf van sagrijn, Moest hij een rustende Schutter nu zijn.’ Jaap maakte stil bij nacht zich zoek, En liet zich op 't Appel niet vinden; Maar de Kaptein was knap en kloek En niet zoo makkelijk te blinden. Hij liet alom hem zoeken, Bespaarde geld noch list, Doorzocht de kleinste hoeken; - Doch Jaapje bleef vermist, Tot m'in een hoop van mist Dien dapperen, dien kloeken Geheel bemist, geheel bemist, Zoo vond als niemand het ligt had gegist. Men pakte Jaap zoo goed men kon: Hij moest nu dubbel exerceren; Doch niemand van het Bataljon Wilde ooit met laffen Jaap verkeeren. Schoon ook de dienst moog' wennen, De meisjes van de stad Die zijn historie kennen En weten, waar hij zat, Die zeggen fier en prat: ‘Loop, grootste der Jan-hennen! Foei schaam u wat! Foei schaam u wat! Wie gaat met hem, die in een misthoop zat?’ December 1830. Vorige Volgende