Lenteloveren(1845)–C.P.E. Robidé van der Aa– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 51] [p. 51] Ouderliefde. Duifje, dat met snellè vlugt Ras mij weer verlaat, Als gij door het ruim der lucht Tot mijn' Vader gaat, Neem mijn' stille kinderbeê Voor den edlen grijsaard meê. In het sterke burg gevaart Aan het gindsche meer, Ligt de grijze, mij zoo waard, In den kerker neêr, Dien een trouwloos bondgenoot Voor den dappren graaf ontsloot. Spoed u, als de zonnegloed Zinkt in 't westen neêr, Breng dan mijnen liefde-groet Aan dien Vader weêr, Wreed ontscheurd aan 't eenig kind, Dat zoo teeder hem bemint. [pagina 52] [p. 52] Zeg hem, dat er eer noch deugd Bij den wreedaard woont, Die zich in zijn leed verheugt, En mijn' onschuld hoont; Die ons arme vaderland Daaglijks sloopt door moord en brand! Meld hem, hoe langs bosch en veld In den duistren nacht, Ik nog tijdig hen ontsneld Aan des woestaards magt; - Hoe ik in dien bangen stond Hier een' stille vrijplaats vond! Zeg hem, dat een moedig heer Ras zijn kerker naakt, Knecht en wachter velt ter neer En zijn' ketens slaakt! Daar de Schepper van 't Heelal Wis mijn pogen zeegnen zal. 'k Houd niet langer u terug Kleine bode, spoed! Vader wacht, o breng hem vlug Mijnen kinder-groet! Naak hem veilig, naak hem snel! Trouwe kinder-hoô, vaarwel! [pagina *3] [p. *3] ouderliefde. Vorige Volgende