| |
| |
| |
Martha.
Ons vaderland is een vlak land, - men vindt daar geene trotsche bergen, geene, door diepe afgronden afgewisselde rotskloven, die elders zoo zeer medewerken tot het vormen van stoute natuurtooneelen, en toch is er menig plekje, waar de heuvelachtige grond eene afwisseling van hoogten en laagten doet ontstaan, die het oog aangenaam verrast. In zulk een oord woonde martha, de werkzame huisvrouw van klaas wildhoef, wiens ruime boerderij aan de helling van eenen heuvel gelegen was, van achter welken, de kerktoren van het naaste dorpje, uit hoog geboomte zijn dunne spits verhief.
In den ganschen omtrek kende men geene opgeruimder boerin dan martha, die, schoon ze reeds vijftig zomers beleefd had, er nog zoo blozend en welgedaan uit zag, dat menige jonge deerne het haar mogt benijden. - En toch was martha's levensweg niet altijd effen en glad geweest, en toch tooiden de bloemen des voorspoeds niet altijd haar pad,
| |
| |
en hadden de stormen des onspoeds vaak hare levenshulk vreesselijk geteisterd.
Op haar 16de jaar reeds eene ouderlooze weeze, reikte zij hare hand aan eenen man, die, genoegzaam eens zoo oud als zij, meer het oog had op martha's bezittingen, dan op haar rein en schuldeloos hart. Godsdienstig opgevoed, zag het onergdenkende meisje niet, wat lage hartstogten achter het masker van vroomheid verborgen waren, dat wouter klaverkamp behendiglijk zich had voorgehangen, en geloofde zij aan de verzekeringen van genegenheid en trouw haar door iemand gegeven, die in den omtrek harer geboorteplaats in goeden reuk stond, en die er uiterlijk knap genoeg uitzag, om een meisje voor zich in te nemen, dat weinig verder geweest was dan het naaste zeedorp, waar haar iederen zondag de kerkklok opriep om Hem te vereeren, dien zij reeds vroeg als den schepper en onderhouder van alles wat haar omringde, had leeren kennen en eerbiedigen.
Mogt martha zich in het behoud van haren eerstgeborenen verheugen, een drietal kinderen dat aan dezen opvolgde, werd haar door den dood ontrukt. Veel leed het gevoelige moederhart door deze herhaalde verliezen,
| |
| |
vooral omdat zij bij wouter geen' troost vond, die zich al ras als een hartvochtig: en baatzuchtig mensch aan haar had doen kennen, en die, terwijl hij zich telkens beijverde om de ontslapene kleinen zoo onkostbaar mogelijk ter aarde te doen bestellen, zich niet schaamde er bij te voegen, dat het weder een eter minder was.
Men kan ligt nagaan hoe grievend dit gedrag des vaders voor eene vrouw zijn moest, welker ziel fijner gevoelde dan dit bij zulk slag van menschen gewoonlijk het geval is; doch zij zocht haren troost in de godsdienst, en door de luimen en wenschen van haren man, zoo veel mogelijk in te willigen, had zij ten minste, bij al de bekrompenheid, waarin deze haar dwong te leven, huisselijke rust, dat zij teregt voor het onschatbaarste goed in het huwelijks leven hield.
Wouter was door zijn huwelijk, eigenaar van eenige pinken geworden, die ter vischvangst voeren, en een inkomen opleverden, dat meer dan genoegzaam was, om hem en zijn gezin, van het noodige ruim te voorzien. Hoezeer nu, bij de bekrompene wijze waarop klaverkamp leefde, deze inkomsten jaarlijks niet voor de helft werden verteerd, zag de hebzuchtige man ge- | |
| |
durig naar gelegenheid uit, om meerdere winsten te verkrijgen, en werd weldra een smokkelaar in zoodanige goederen, als door napoleons strenge verbods-wetten gedrukt, niet dan ter sluiks op het vaste land mogten worden ingevoerd.
Toen martha dezen geheimen handel vanharen man bemerkte, schrikte zij niet weinig van het ge raar waar in zich deze gestoken had. Niet alleen toch kende zij de strenge straffen, die er toenmaals tegen het sluiken waren afgekondigd; maar haar helder verstand doorzag terstond, hoe het ook tegen de voorschriften van den Bijbel aandruischte, om, op zulk eene ongeoorloofde wijze, geld te winnen, en zij onderhield er wouter meer dan eens, met liefderijken ernst over en trachtte hem, doch te vergeefs, te overtuigen, dat onregtvaardig verkregen goed nimmer gedijdt.
Daar wouter uit den aard zeer wantrouwend was, en zich altijd verbeeldde dat anderen hem zochten mede te nemen, misschien wel, omdat hij zich zelden daar ten volle toe in staat rekende, ging hij altijd zelf mede in zee, als er eene eenigzins belangrijke partij goederen moest worden binnen gesmokkeld. Had martha aan zich zelve nimmer de gevaren ont- | |
| |
veinsd, die aan deze reizen verbonden waren, haar angst was niet weinig vermeerderd, sedert wouter had kunnen goedvinden, zich van hunnen 14 jarigen jacob te doen vergezellen, die eene bijzonder fraaije hand schreef, en het Engelsen vrij vlug konde spreken; want hoe hoog zuinig klaverkamp was, het had jacob niet ontbroken aan eene goede opleiding, misschien wel omdat de vader toen reeds berekende, hoe veel het hem waardig zijn zoude, iemand te bezitten, dien hij zijn geheel vertrouwen schenken en tot alles gebruiken konde.
Daar jacob bijzonder vlug van begrip was, had zijn vader hem spoedig in al de geheimen van zijnen handel ingewijd, en bewees hij dezen werkelijk zoo goede diensten, dat zij den smokkelhandel nu in het groot dreven, en in een jaar zoo veel verdienden, dat klaverkamp aan zichzelven moest erkennen, nu werkelijk een rijk man te kunnen heten.
Intusschen veranderde hij niets in zijne levenswijze, en dwong hij zijne vrouw nog altijd, tot het verrigten van zoodanig werk, als men gewoonlijk door eene dienstmaagd doet verrigten; iets dat jacob, hoe jong hij was, zeer tegen de borst stuitte, die innig veel van
| |
| |
zijne goede moeder hield, en gaarne naar haar luisterde, als zij hem, in de weinige uren die hij te huis doorbragt, goede indrukken zocht mede te deelen; iets dat zij nimmer verzuimde, hoezeer wouter er vaak over knorde, zeggende ‘dat zij door hare oude wijvenpraat den jongen verweeklijkte.’ -
Sedert lang toch had klaverkamp het masker van godsdienstigheid, dat hij vóór zijn huwelijk droeg, afgeworpen, en was van lieverlede, door zijnen gedurigen omgang met zulk schuim van zeevolk, als gewoonlijk den smokkelhandel drijft, even ruw en onbeschoft geworden als zij.
Had die verboden handel bestendig groote voordeelen opgeleverd, de tijd brak ook aan dat wouter de wrange vruchten van zijn ongeoorloofd gedrag zoude plukken. Op eenen donkeren zomernacht, terwijl de smokkelaars zich gereed hielden, om eene aanzienlijke partij koffij en suiker binnen te brengen, was dit plan aan de keizerlijke douanes verraden, en werd zijn rijk beladen vaartuigje, in hetwelk de goederen buitengaats, waren overgeladen, door twee welgewapende sloepen, aan den ingang van de Maas overvallen en aangehouden, Daar de bemanning wist, wat lot hen
| |
| |
verbeidde, boden zij dapperen tegenstand en vonden, na een hardnekkig gevecht, in hetwelk klaverkamp sneuvelde, eenigen der equipage, door de duisternis begunstigd, gelegenheid om met de boot te ontvlugten en daarmede eene Engelsche haven op te zoeken.
Had martha in dien nacht, daar de wind het geknal der geweerschoten, die op zee vielen naar haar overbragt, veel angst doorgestaan, dewijl eene geheime stem in haar binnenste haar influisterde, dat wouter en jacob daar wel bij zouden zijn, - zij ontstelde echter niet weinig toen, in den volgenden middag, hare woning door gensdarmes omsingeld, van den kelder tot den zolder doorzocht, en alles wat er zich in bevond, in naam des keizers in beslag genomen werd; zij vernam ter naauwernood wat er aanleiding toe gegeven had, doch hoorde van het lot van man en zoon niets, dat haar bekommerd gemoed kon gerust stellen.
Daar de persoon, die aan het bestuur der douanes de nachtelijke expeditie verraden had, er tevens had bijgevoegd, dat alles voor rekening en op last van wouter klaverkamp plaats greep, en de huiszoeking niet weinig bewijzen had opgeleverd, dat hij de smokke- | |
| |
laar was, dien men sedert zoo lang te vergeefs had trachten op te sporen, werd zijn gansche inboedel ten behoeve van het rijk verkocht, en aan martha naauwelijks vrijheid gelaten om, bij het verlaten der echtelijke woning, hare noodigste kleederen met zich te voeren.
Hard, uiterst hard was het voor de brave vrouw, om zóó de woning te worden uitgezet, in welke zij in hare kindsheid zoo veel genoegelijke uren gesleten had; maar men maakte in die dagen met de smokkelaars weinig complimenten, de koloniale waren, die men er nog bij menigte vond, werden verbrand, en alles wat klaverkamp toebehoorde, ten behoeve van het rijk te gelde gemaakt.
Geduldig verdroeg martha dien tegenspoed, verliet het dorpje waar zij geboren was, en nam haren intrek bij eene zuster van hare moeder, die eenige uren van daar, in eene andere provincie woonde. De weduwe wildhoef ontving de ongelukkige regt liefderijk en verzuimde niets, om haar over de groote verliezen die zij geleden had, te troosten, haar altijd de mogelijkheid voorspiegelende, dat man en zoon nog eenmaal zouden terug komen. Toen echter in het laatst van 1813 de zee
| |
| |
weder vrij werd, en er gelegenheid kwam om weer zekere berigten in te winnen, kwam er tijding dat de pink de jonge Martha, op welke zich klaverkamp en zijn zoon hadden bevonden, na een hevig gevecht met de Fransche douanen in het kanaal gezonken was. - Dit berigt ontnam aan martha de laatste flikkering van hoop; zij was weduwe en kinderloos, en had al de kracht noodig, welke de godsdienst haren belijders schenkt, om onder zoo vele en zoo herhaalde rampen niet moedeloos te bezwijken.
Achttien jaren later nuttigde een bedaagd huisman, die er welvarend uitzag, met zijnen flinken 13 jarigen zoon het middagmaal, terwijl de paarden voor den ploeg uitrustten, en eene vrouw met een blozend meisje op den arm, welgevallig aanzag, hoe hare lievelingen zich vrkwikten aan het maal, dat zij hun zoo even in het veld gebragt had. Die groep werd gevormd door het gezin van klaas wildhoef, die zich die-n dag onledig hield, om met behulp van zijnen eenigen zoon, eenen hoogen akker, niet ver van zijne woning gelegen om te ploegen; hij was tegenwoordig de gelukkige echtgenoot van martha die, nadat zij vijf jaren lang weduwe
| |
| |
geweest was, zich had laten overhalen, om hart en hand aan den zoon harer moei te reiken, die op eene eigen hofstede, niet ver van die zijner moeder gelegen, een ongehuwd leven leidde.
Was Martha's eerste huwelijk, door allerlei wederwaardigheden gekenmerkt, die tweede echt vloeide over van Gods mildste zegeningen. Zij had een braaf, werkzaam, echt godsdienstig man, twee gezonde kinderen en een ruim bestaan, terwijl de tijd, die alles slijten doet, het vroegere leed zoo op den achtergrond geschoven had, dat martha er slechts zeer zelden meer aan dacht, hoezeer er toch wel eens eene traan in hare oogen welde, als de eene of andere buurvrouw over hare volwassen kinderen sprak, en zij dan aan haren jacob dacht, die, als zij hem niet zoo noodlottig had moeten verliezen, nu ook reeds een knappe welgezeten huisvader konde geweest zijn.
Er waren wederom twee jaren verstreken; de koude December lucht deed meeren en vlieten reeds stollen, en door den met spek en worst ruim voorzienen schoorsteen, van wildhoefs woonvertrek, huilde de snerpende oosten wind met zulk eene kracht, dat de oude kees, die in den hoek van den haard lag te sluimeren, er van wakker Werd. Grommend, spitste het
| |
| |
‘zij zag met welgevallen hoe hare hevehngen zich verkwikte’
| |
| |
trouwe dier de puntige ooren - sprong eensklaps op, liep naar den kant van de voordeur en begon hard te blaffen. - Martha, die bij de lamp in den Bijbel zat te lezen, sloeg het boek digt, hoorde dat klaas, die bij het vee in den stal was, de deur ontsloot, en last gaf om het rijtuig in de schuur te brengen. Terwijl zij nog bij haar zelve nadacht, wie nog zoo laat de hoeve konde bezoeken, trad klaas met eenen vreemdeling het woonvertrek binnen.
De heer die wildhoef vergezelde, was rijzig van gestalte, doch had zich zoodanig tegen de koude gewapend, dat men zijne wezenstrekken niet goed kon onderscheiden; met eenen buitenlandschen tongval wenschte hij martha goeden avond, die zich haastte om het vuur op te stoken, en den vreemden eenen stoel in den warmsten hoek van den haard aan te bieden. Deze plaatste zich zonder vele pligtplegingen te maken, en toen hij de ruige muts afzette die hem het hoofd tot over de ooren bedekt had, bleven de twee vriendelijke oogen, die de eenigzins bruine doch geregelde wezenstrekken versierden, vrouw martha zoo onophoudelijk aanstaren, dat deze er eenigermate verlegen door werd, - eene verlegenheid die niet weinig vermeerderde, toen de vreemde
| |
| |
er met eene geroerde stem op volgen liet, ‘ik bemerk wel dat jacob klaverkamp hier geheel vergeten is moedertje!’ ‘Aeh hoe kunt gij dat zeggen mijnheer!’ zeidemartha onthutst, die goede jongen is mij nooit uit de gedachte - niet langer dan gisteren, heb ik aan klaas nog het kerkboekje getoond, dat ik hem op zijn' twaalfden verjaardag ten geschenke gaf. - Neen, al is een kind dood, de moeder vergeet het nooit.’ -
‘Dood,’ hernam de vreemde, ‘dood, wie heeft u dat wijs gemaakt?’
‘Wijs gemaakt?’ vroeg martha verwonderd, ‘wel hij is met zijnen vader met de pink vergaan, waarmede zij de laatste maal uitzeilden, er is man ncch muis van teregt gekomen.’
‘En wanneer ik u nu eens zei de dat zulks onwaar is, en dat de equipage van de pink gered is, wat zoudt gij dan zeggen?’
‘Dat het onmogelijk waar kan zijn, dat gij u zeker vergist mijnheer!’ antwoordde martha
‘Voor God is niets onmogelijk,’ zeide de vreemde ‘de pink de jonge Martha is vergaan, maar de equipage is gered en uw zoon leeft.’
‘Goede God! hernam martha de handen te zamenvouwende terwijl zij er met blijkbaren angst op volgen liet. ‘En wouter?’
| |
| |
‘Is gesneuveld in het gevecht met de Douanes.’
Eene naauwelijks hoorbare zucht ontsnapte martha's boezem en met blijde verrukking liet zij er op volgen, ‘En waar, waar bevindt zich dan mijn jacob?’
‘In uwe armen moeder,’ zeide de vreemde en omklemde, met woeste vreugde, de verbaasde martha, die naauwelijks aan de waarheid van des vreemdens betuiging geloof durfde slaan. -Zij staarde hem twijfelend aan; doch knelde weldra den wedergevonden zoon, met innige blijdschap, aan haar hart; het naauwlettend moederoog had den verlorenen aan eene langwerpige doodvlak herkend, die haren jacob, onder het regter oor, onderscheidenlijk kenmerkte.
Wij zullen niet trachten het tooneel af te schetsen, dat verder plaats greep, toen moeder en zoon zoo regt gevoelden, wat het zeide, elkander nog hier op aarde te mogen wedervinden; noch verhalen welk eene blijdschap de terugkomst vanden doodgewaanden zoon, in de woning van wildhoef heerschen deed, maar ons bloot bepalen, tot eene; korte mededeeling van jacobs lotgevallen..
In het gevecht met de Douaniers was hij
| |
| |
vrij ernstig aan den voet gekwetst geraakt; een oude knecht zijns vaders had hem, die hulpeloos op het dek lag, in de boot nedergelaten, en hij was behouden in Engeland aangeland, zonder te weten, wat er van zijnen vader geworden was. - Om niet van gebrek om te komen, had hij daar dienst genomen, op een schip, dat tot eene reize naar de Oost-Indiën zeilree lag; toen hij te Bengalen aanlandde, stond de wond aan zijnen voet, door verkeerde behandeling aan boord, zoodanig, dat men vreesde tot eene afzetting van dat lid te moeten overgaan; het schip had dus, zonder hem, de terugreis ondernomen, en hij was ten huize van eenen inlander achter gebleven. Na jaren in ondergeschikte betrekkingen, nu hier dan daar, in de Oost-Indiën werkzaam geweest te zijn, was het hem eindelijk gelukt, zooveel bijeen te vergaderen, dat hij, in de binnenlanden eenige woest liggende gronden kon aankoopen, door welker ontginning hij, niet zonder moeite en vlijt, een aardig kapitaaltje bijeen had weten te brengen, met hetwelk hij nu naar het vaderland was terug gekeerd. -
Bij herhaling had hij naar Holland aan zijnen vader geschreven; doch daar alle brieven zonder antwoord bleven, dit eindelijk opgege- | |
| |
ven, altijd voornemens zijnde om nog eenmaal naar zijnen geboortegrond terug te keeren. Dat hij zulks niet eerder had kunnen doen, was hem wel tot eene groote teleurstelling geweest, maar hij konde er niet toe komen, om zonder genoegzame middelen, om vrij en onafhankelijk te leven, het Vaderland weder op te zoeken. -
De hoogbejaarde schoolmeester, die hem in zijne jeugd onderwees, was de eenige geweest die zich, in het zeedorpje waar zijne ouders gewoond hadden, zijner herinnerdej van dezen had hij, bij zijne aankomst aldaar, den dood zijns vaders en het tegenwoordig verblijf zijner moeder vernomen, en zich gehaast om derwaarts te snellen. -
Jacob klaverkamp kocht kort hierop een klein landgoed in de nabuurschap, en had het plan gevormd om daar, door het moederlijk gezin omringd, zijne dagen in werkzame rust door te brengen; doch martha en haar man waren niet over te halen, om hunne boerderij te verlaten;- - zij bleven wie zij tot hiertoe geweest waren, ijverige, aan hunnen stand verkleefde landlieden, die zich, hoe ruim God hunnen arbeid zegende, niet aan weelde overgaven maar gaarne ongelukkigen bijstonden. Door allen die
| |
| |
hen kenden geacht en geëerd, leidden zij een regt genoeglijk leven, dat jacobs nabijheid niet weinig vervrolijkte - die zich op hun voorbeeld beijverde, om zoo veel goeds in den omtrek te stichten als hem maar eenigzins mogelijk was.
|
|