Lenteloveren(1845)–C.P.E. Robidé van der Aa– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 43] [p. 43] De bloemen. Wat zijn mijn lieve bloemen schoon, Wat zijn ze rijk en mooi! Zij staan als koningskindjes, Zoo schittrend is haar tooi. Zoo vorstlijk zijn zij uitgedost, In rood en blaauw en geel, Met kleine gouden kroontjes. En blaadjes van fluweel. Maar ach, haar aanzijn is zoo broos, Zoo kort haar bloei en vreugd, En - 't kan mij soms doen zuchten - Zoo is het beeld der jeugd! En echter, bloempjes, 'k heb u lief; En zijn wij broos als gij, Dat uw bevallige onschuld Ons beeld dan tevens zij. [pagina 44] [p. 44] Wat is de Hemel-Vader goed. Die ons die bloemen schenkt, Ze met zijn zonnc koestert En met zijn regen drenkt! Hij geeft ons meer dan graan en wol En meer dan overvloed, Ook zangers in het lommer En bloemen voor den voet. Maar is deze aarde reeds zoo schoon, O, hoe vol zaligheid Moet dan de hemel wezen, Die Jezus ons bereidt! j. ter gouw. In een' slechten rok steekt dikwerf even zoo Teel en somtijds meer ijdelheid, dan in een hofkleed. Pachter martijn. Vorige Volgende