| |
| |
| |
II.
‘Gunst!.... Al tien minuten voor zevenen!.... Zeg, Ru, zou jij nu toch niet 's gaan kijken? Ik maak me zoo ongerust!’ klaagde mama met haar zoet op-en neer-deinend, kinderlijk pruilend, hoog stemmetje.
't Was in de zitkamer van 't groote huis op de Keizersgracht bij de Utrechtschestraat. 't Gezin wachtte. Papa had wel laten weten, het zou wat laat worden, ze moesten hun gang maar vast gaan, maar dat vonden ze al te ongezellig, te sneu voor papa, die 't vandaag zeker tóch al ongenoeglijk gehad zou hebben. Mama en de oudsten trouwens waren te zeer in de spanning - een vaag-kloppende angst nu en dan, en onrust van nieuws-verlangen - om zoo-maar bedaard aan tafel te gaan, alsof er niets was gebeurd. Mama vooral maakte zich zenuwachtig, ze vond den toestand akelig storend, benauwend en vreemd. ‘Als die mannen papa maar niets doen!....’ Voor de kinderen was het een bizondere dag, belangwekkend; ze hielden meer van papa, nu hij zoo hevig betrokken was in iets waar overal over gepraat en in de couranten geschreven werd.
Dus wachtten ze, allen te zamen ‘op zaal’ - de eerste verdieping van 't achterhuis - mama en de beide meisjes, Jeanne en Noor, elfjarige Henk, en Theo, student sinds den vorigen zomer. Ook Rudolf, die woonde ‘op kamers’, alleen om te eten nog ‘thuis’ kwam; doorgaans ging hij, om kwart over zes van kantoor komend, haastig aan tafel; de anderen waren dan dikwijls alvast begonnen.
Alleen kleine Bas ontbrak. Die was boven bij juf. Want hij at daar ook, bij de juf, hij alleen nu nog; Nora en Henk waren juist bevorderd, mochten sinds weinige weken aan tafel eten. Nora omdat ze dan toch ook al vijftien jaar en Henk omdat hij zoo'n altijd zoet bedaard kereltje was. Maar Basje, de jongste, werd negen pas, in de volgende maand en 't was een erg achterlijk-soezige, toch ook lastig-driftige jongen.
| |
| |
En dan..... zóó had 't tenminste nog eenige reden dat er een kinderjuffrouw in huis bleef, ofschoon er allang geen kleintjes waren meer... Mama zou geen raad weten zonder haar juf....
Mevrouw Croes, zwaarlijvige-dame-figuur, maar nog jeugdigjes, 't haar gefriseerd, zat wachtend-onrustig, toch niet zonder fierheid, recht-op, in 't midden der rood-betrijpte sofa, die schuin in den hoek stond, los van den muur, aan den raamkant; - de zaal, een ruimvierkant vertrek, uitziend op tuinen en heiningen, schuurtjes en achterkanten van pakhuizen, zitkamer van het gezin, was planloos en zonder bewusten smaak, maar met levenslustigen afkeer van 't stijve, 't nuchtere, losweg en ‘vlug’ gemeubeld; antieke, verouderd-modieuse en gloed-nieuw moderne dingen stonden er driest-nonchalant naast elkaar. Op de met ‘vakken’ behangselde muren een paar schilderijen van Koekkoek en Springer, in breed gouden lijsten, maar tevens een ets naar Jaap Maris, en een naar Corot, een lithografie ook van Roland Holst en twee foto's van Braun naar Millet. Op den vloer een tapijt Louis quinze, met bloemfestoenen, guirlanden en krullen.... Stijl had de kamer dus niet, maar wel iets rijk-fleurigs, druklevends. - Mevrouw dan zat op haar werkje te turen, 't wit-kantige werkje, het haakje dat kleintjes bewoog en wipte, tusschen de dikke roodige vingers; ze tuurde scherp door haar gouden lorgnet, de wenkbrauwboogjes en 't glanzige voorhoofd soms even gerimpeld, maar overigens gladjes en gaaf het week-mollig gezicht met de paars-roode wangvlakken. Nu en dan lei ze 't eens neer, 't klein peuterige werkje, nam het pince-nez van de korte neus en draaide zich moeilijk half-om, naar de klok op den schoorsteen kijkend. Toch schrok ze er nu van. Tien minuten voor zevenen al.... Gunst ja, zeg! Zou Ru niet 'is even gaan zien?
‘Och kom, mama, wees nou toch wijzer!’ zei haar oudste zoon, met zijn kleineerend lachje. ‘Wáár
| |
| |
zou 'k nou gaan zien?.... Weten we dan waar pa heen is gegaan?.... Misschien moest hij nog confereeren, met Baatz of met Riene!... Laten we nog maar bedaard wat wachten, we hebben toch immers de tijd?.... Of hebt u zoo'n honger?’
‘Och.... gut.... nee....! Wat dat betreft? Daar zeg 'k 't niet om!...’
Hè? die Ru! Altijd van de hatelijkheidjes.... Nu ja, geregelde etensuren, daar was op ze gesteld.
Hij gaf verder geen antwoord, gooide zijn lang-smalle lijf achteruit in de lage, al-over fluweelig omtrijpte fauteuil, - broeiig-rood ook die - waarin zich zijn gladde, gebogen rug welbehagelijk wegschoof. Toch plooide van voren nog even 't modieus-nauwe, dicht-geknoopte colbertje. Dan ging hij zijn handen zitten bekijken, kwasi-aandachtig, zijn been-blanke handen, aan de polsen harig, bracht langzaam 't glas port aan den mond, dat zijn zuster zooeven opnieuw gevuld en voor hem neergezet had, op het tafeltje, dat voor de sofa stond, en waarbij, tegenover mama, ook de anderen, Jeanne en Theo, zich aangeschoven hadden. Nora en Henk zaten lessen te leeren aan de andere, veel grootere tafel, midden in het schemerend vertrek.
Theodoor was, voor zich zelf, op een socialistisch blad geabonneerd: 't vocht-versche nummer werd binnengebracht door het tweede-meisje. ‘Aha!’ Gretig greep hij 't haar af. En lezende strekte hij het vettig beïnkte, wee-zurig riekende blad recht voor zich uit; zoodat Rudolf zei: ‘Zeg, hou dat stinkende ding niet zoo dicht bij mijn neus asjeblieft?’, maar Jeanne, een plaat in de Graphic bekijkend, vroeg: ‘Staat er wat in, van de staking, Thé?’
‘Ja zeker!.... Wacht even!.... 'k Zal dadelijk voorlezen. Eerst effen kijken!’
‘Ajakkes nee, laat dat maar, hoor!’ kwam de moeder, ‘dat akelige blad!... 't Zal natuurlijk weer niets dan gescheld zijn en opruierij....’
| |
| |
‘Ja!.... mamalief!.... Wat wilt u? 't is nu een-maal een blad voor de werklui, hè?... Maar de feiten staan er toch heusch óók in.... Die interesseeren u immers?....’ En Theodoor las met zijn zijïge streelstem - zijn uitspraak, soms overdreven correct en dan weer grappiglijk studentikoos - 't artikeltje voor, een relaas van de morgen-meeting der stakende typo's en hetgeen er verder gebeurd was dien dag, op straat, bij de drukkerijen. Een sterk gekleurd, propagandistisch stukje, opgewonden en bitter van toon, scherp hoonend de rijke patroons en hun gansche klasse. Vurig hoopte de redacteur dat de staking zou slagen, dat er een eind zou komen vooral aan den onmenschelijk langdurigen arbeidstijd, 't zoogenaamd over-werk. 't Werd extra-betaald, onverplicht genoemd. Maar de arbeiders móésten 't wel doen, om dat extra geld, dat ze immers niet konden missen. Het bedrag van hun loon was er op gebaseerd, een perfide berekening!... Zoo werden altijd en overal de arbeiders uitgebuit en bedrogen!’
‘Zie je wel! Wat een gemeene, opruiende taal!.... Ben jij 't daar nou werkelijk mee eens?.... Hoe 's nou toch mogelijk, Theo!’ riep mevrouw Croes.
‘Eéns?.... Jawel, zeker, in hoofdzaak.... Dat 's te zeggen: als werkelijk de toestand zoo is....’
‘Och wat, de toestand!.... de toestand!’ schamperde Rudolf, ‘altijd die groote woorden van jelie!.... Is dat dan soms geen goeie ‘toestand’, als werklui, totaal onverplicht, overwerk kunnen doen, waar ze 't dubbele loon voor krijgen?.... Och mama, vermoei u er toch niet mee, met die lui is geen redeneeren!’
‘Zoo?.... Is dat jou ondervinding?’ vroeg Theo spottend. ‘Wie heb je willen bekeeren?.... Waarover liep het debat?.... 'k Heb nooit gemerkt, dat je er eenig belang in stelde, in 't socialisme!’
‘Hoe zou je ook, vent?.... Hoe zou jij dat nou merken?.... Weet jij wie ik spreek?.... Al heb ik er niet zooveel tijd voor als jij.... al zit ik niet middagenlang
| |
| |
in een kroeg te zwetsen!.... Socialisme! Verbeeldt jij je heusch socialist te zijn?.... Och, vent....’
‘Toe, jongens, beginnen jelie nou niet weer te kibbelen samen, hè? Toe, asjeblieft,’ zuchtte liefsmeekend mama.
‘Laat ze toch, moeder, ze kunnen er blijkbaar niet buiten,’ kwam Jeanne, toonloos en langzaam, een blad omslaand van haar illustratie. Een meisje van achttien, wat blonder dan Rudolf, maar even schraal en mager als hij, een kinderlijk week-lief gezichtje, met fletse wangen, ernstige oogen. Theodoor was van de drie de blondste en blozendste, breed en vol, blank en rose zijn groote hoofd, met den krullebol en het aankomend kneveltje.
‘Goed!’ zei mama, ‘maar laat ik je dan toch verzoeken.... hoor Theo.... hou nou meteen als papa thuiskomt, zulke wijsheid maar voor je, hè?.... Niet dat papa er gauw boos om wordt. Gut nee, 'k weet wel, hij kan 't nogal velen van jou.... Maar dan gaat 't de heele avond weer door.... Hè! al dat praten!....
'k Wordt er suf van soms!’
‘Ja!’ plaagde Ru weer, zijn schouders schokkend, ‘die goeie papa!.... Hij neemt er nog veel te veel notitie van!.... Och! Die jonge studentjes! Ze weten nog niet hoe de wetten zijn, maar wel hoe ze zouden behooren te wezen!.... Bespottelijk!....’
Henk zat voortdurend aandachtig te leeren, stil prevelende, met zijn ernstig gezichtje; hij lette niet op het gepraat; maar Noortje keek over haar boek naar de anderen, luisterde soezend, haar mondje half-open. Plotseling recht-op schokkend riep ze: ‘Sst!.... Hè? Stil 's!.... Daar hoor ik een rijtuig!.... Ja! 't houdt hier stil!’ en vlug van haar stoel wippend, repte ze zich naar de deur, zoo gauw als haar kort-dikke beentjes konden. Want Noor was een propje totnogtoe; ze leek op haar moeder....
De anderen hoorden de voordeur die openging - 't bovenstuk bonkerde hard op de onderste helft - dàn papa's stem in de marmeren gang....
| |
| |
Noor hielp hem zijn overjas uittrekken; ze rekte zich op, uit haar krakende laarsjes, reikte zoo hoog als ze kon, om het lange ding aan den kapstok te hangen - hij moest er om lachen, papa....
Ook zijn vrouw was hem, tot aan de deur van de zaal, tegemoet gekomen; ze stond daar, keek onrustig naar hem uit, met haar kinderlijk-zorgelijk gezichtje, bang glinsterige oogjes. ‘Zoo!.... ben je daar,’ riep ze, ‘hè!.... gelukkig!’ Haar stem sloeg over daarbij. En Croes, die weer lachte, toen hij haar zag, riep dadelijk vroolijk terug: ‘Niks bizonders, mamaatje, niks kwaads, hoor!.... Maak je maar niet ongerust!... Zoo! zijn jelie nou toch niet gaan eten? - Heb je op me gewacht?.... Hadt je niet moeten doen!’.... En hij vatte haar hartelijk aan, bij de ronde, mollige schouders, gaf haar een paffenden zoen op de wang, lachte opnieuw dan; dat gekke geluid! Maar daarna, zich oprichtend, snel, keek hij over haar heen - een onrustig-dwalende, zorglijke blik was dat even - stappende, plots ongeduldig haastig, de zaal in. Zette daar dadelijk weer 't gewone, opgewekte gezicht. Hij gaf elk een hand. ‘Zoo!.... Dag jongens!.... Dag Ru, dag Jeaantje,... Wat zie jij weer pips, meid!.... Dag Theo!.... Dag Henkeman....’
‘Ja, jelie hebt 't natuurlijk gehoord, hè?’ - zijn stem dreunde forsch-luider nog dan anders, juichend haast, - ‘'t is mis, hoor!.... Staking!.... Ja, een beroerde boel!.... Maar wat zal je 'r aan doen! Uit laten vieren, hé?.... Anders zit er niet op.... Niks anders!.. 't Is natuurlijk juist onze drukste tijd, die ze uitgepikt hebben!.... Dat doen ze 'r om, snap je wel?.... Zulke stinkerds hè?’
‘Vertel's, papa.... Hoe ging 't van morgen?.... Waar is 't mee begonnen?’
‘Hè?.... Begonnen?.... Wel, er is eigenlijk niks bizonders te doen geweest!.... Je weet toch, ze hadden ons ommers een soort ultimatum gesteld, in een langen brief, met d'r lui eischen, allemaal netjes onder mekaar,
| |
| |
jawel zeker!... Hè?... En als we dat dan niet wouen doen, zou d'r worden gestaakt!.... Wij dachten natuurlijk dat het wel weer dreigement zou zijn, begrijp je, geen ernst!...God nee! 'k had 't nooit gedacht... Nou!.... Toen hebben we eergisteravond, op onze vergadering, vrij eenparig, besloten, om kortaf te weigeren in te gaan op zulke verzoeken met een bedreiging er bij, voor als je 't soms dorst te laten!.... En dat hebben we toen - heel beleefd en bedaard - aan de vrinden doen weten.... Ja!.... Maar waarachtig, hoor, van morgen een brief, van 't komitee! Het loon-komitee!.... Hoe vind-je 'm? Deftig, hè?.... Dát, in gevolge hun vorig schrijven, en zoo wat meer.... enfin, dat de heeren niet aan 't werk zouden gaan voordat hun eischen bewilligd waren!.... Intusschen zijn er bij ons toch een stuk of wat binnengekomen.... Ja zeker, acht trouwe kerels.... Vaders van groote gezinnen, begrijp je, soliede menschen, en die er al jaren lang bij zijn.... Dat zijn toch maar je lui! Je moet ze van jongs af aan opfokken!.... Die hechten zich aan je!’
Theo, met zijn ironisch meerderheidslachje, keek naar 't plafond. ‘Ja, 't is beroerd!.... De trouw gaat de wereld uit,’ bromde hij zacht voor zich heen, ‘die kan niet tegen machines!’ Dan, luid-op: ‘En kunt u werkelijk geen van hun eischen in overweging nemen, papa?’
‘Wat?.... Welnee! Of, misschien later!.... Maar voorloopig.... geen denken aan, hoor!.... De tijden zijn er niet naar!.... Nee.... De provincie is nou aan de beurt, om de loonen 'is flinkwat in de hoogte te sturen.... Hier treden ze op, hè, hier staken ze dadelijk maar, hier, in de stad - 't zijn de socialisten, begrijp je!.... Terwijl al die provinciale patroontjes maar net kunnen doen wat ze willen, loon bepalen, overwerk laten doen, precies zoo als zij 't verkiezen.’
‘Vanmiddag patroons-vergadering.... Daar waren waarachtig al lui, die zoo bleek zagen, zeg, of ze met je
| |
| |
permissie wat in d'rlui broeken zaten te doen, van de angst.... God-nog-toe!.... Smits!.... En die Krumpers!.... Dat zijn me toch kerels!.... Nou!..... Maar geen nood, hoor!.... De mannetjes hebben een groote mond, maar geen duiten!.... Och!.... Geen week lang houden ze 't vol!.... Kóm Jeaantje, geef jij d' oude man nou maar eerst is een lekkere borrel!....’
‘Gunst ja!’ riep mama, ‘die hadden we nou toch waarachies.... Wacht maar, ik zal zelf wel....!’ Ze dribbelde naar het buffet.
‘Nee, nee, laat háár 't maar doen, Emmie, anders wordt ze te lui!’ plaagde Croes, ‘vooruit meid!’ en hij gaf haar een klap, van achteren, tegen de slappige rokken aan. Vlug huppend ontweek ze een tweeden, kwasi-beleedigd en protesteerend.
Mama begon nu wat gerustiger te kijken, maar ze scharrelde toch nog een beetje nerveus in de kamer rond, met haar door dikte stijf-moeilijke pasjes. ‘Maarre.... zeg, ben je niet bang,’ vroeg ze, ‘dat ze je wat zullen doen.... of de ramen ingooien of zoo?....’
‘Poeh!.... Kan me ook wat schelen!.... 'k Ben geassureerd,’ lachte Croes. ‘Maar ze zullen 't wel uit 'r hart laten! Je moet denken, ze rekenen op 't publiek, op de sympathie van 't publiek, zooals dat heet!.... 'n Kale mosch!.... En dan is 't niet enkel bij mij, dat ze staken. 't Is overal eender. En 'k ben toch, al zeg ik het zelf, altijd nog een van de meest getapte patroons!.... 'k Sta niet als een beul bekend, dat verzeker ik je!’ Croes wipte zijn bittertje binnen. Daarna: ‘Kom, jongens! laten we nou maar 's gauw gaan eten!’
‘Vraag jij maar 's even, Henk, of er op is gedaan,’ zei mama.
Het stil-bleeke ventje, dat aldoor over zijn boek heen zijn vader aan had zitten kijken, met wakkere oogjes, sprong op; maar 't hoefde niet meer; daar was Leentje al. Ze klopte. ‘Mevrouw, de soep is op tafel.’
‘Vooruit dan maar, moeder! 'k Heb honger!’ riep Croes. Toen hoorde Jeanne - soms zoo uiterst ge- | |
| |
voelig voor den toon van een stem, den klank van een lach - voor 't eerst dat papa zich wat opwond, zoo lustig niet was als hij wel wou schijnen.... En hem schichtig-snel aankijkend zág ze 't nu ook....
Aan tafel viel stilte in, heel ongewoon, vaag pijnlijk al gauw, zonder reden benauwend. Rudolf alleen dorst nog luid, kwasi ongedwongen en strak-onverschillig, het een en ander te vragen. En Croes gaf wel vriendelijk antwoord, maar matter, in-eens wat onwillig en kort, een paar woorden telkens tusschen twee gretige slurpen soep, - ze was best, hoor, ze smaakte hem, zei hij, ‘om over wat anders te praten.’ - Croes at wel meer zoo, 'n beetje luidruchtig, uit vorm-nonchalance van flink, onafhankelijk man, die wel weet hoe 't eigenlijk hoort, maar niet geeft om die fratsen.
Na de soep kwam een groote rollade. ‘Mooi, geef maar hier, Leentje!.... Nee, Ru, laat mij maar!’ En Croes schoot rechtop achter 't dampende vleesch, zette met driftige snelheid twee messen tegen elkaar aan; zijn aandacht scheen dan geheel bij 't snijden te zijn, bij 't vleesch, dat wat rauw, bij 't mes, dat nog bot was; hij maakte er telkens een opmerking over. Maar er kwamen ook schampere uitroepjes los, over klanten die bij hem geweest waren. Allemaal bang!.... Of de boel was verbrand!.... Bespottelijk toch, zoo gauw zulke menschen een wee gevoel in hun buiken kregen!....
Later, al etend, vertelde hij ook, thans bedaarder, kwasi-terloops, alsof 't eigenlijk niet van beteekenis was - toch mislukte nu telkens de luchtige toon - van 't gebeurde bij 't weggaan der acht die gewerkt hadden; morgen moest hij daar iets op verzinnen, 't kon zoo niet weer, neen, natuurlijk, dat ging niet!....
't Was de tuinkamer, de kamer onder de zaal, waar ze plachten te eten. Een laag vertrek, overdag donker, maar bij avondlicht warm-oplevend-gezellig, huislijk, intiem. De gaslamp, één pit, met een geel-zijden kap.
| |
| |
hing vertrouwelijk dicht bij de witte tafel, een centrum van gloed, door de roomblanke schotels, de glazen, komforen, en al wat er verder stil glimmende stond, schitterplekkend weerkaatst. Boven de lamp was het licht doffer. - Toch diepten er niet zulke groote, geheimende duisterheden als boven ‘op zaal’, als dáár het avondlicht glansde en gloeide op meubels en menschen-gezichten.
Hier was het veiliger, rustig besloten....
Croes en zijn vrouw zaten over elkaar, aan de langwerpig vierkanten tafel, hij tusschen Jeanne en Noortje, zij tusschen Theo en Ru. Henk aan een van de korte kanten.
Ze voelden 't nu allen met min of meer zekerheid, papa zat in zorgen, al deed hij nog zoo luchtig, zoo flink onverschillig; 't land had hij, duchtig het land; er was schaamte en spijt in zijn ruwe gezegden, teleur-stelling, ergernis. En 't werd bij hen allen een groeiend gevoel van óók zorg hebben, meelij en houden-van-pa, wat ze ook van elkaar wel begrepen, wel wisten, en in elkander versterkten. Ondanks 't nu schijnbaar weer heel gewone gepraat en gedoe openbaarden ze zich aan elkander door plotselinge stilten, zoowel als door stemklank, onrustige blikken. Gezinsleed drukte op de borsten. 't Sterkst voelde Jeanne het zoo, als een schande, een nederlaag, - onverdiend, ze geloofde het wel - maar voor allen gelijkelijk, een stille droefheid, onzichtbaar omgevend hun engen kring in het zegenend licht; een atmosfeer; iets dat vulde de kamer. Ze keek van den een naar den ander met schichtig verschietend gestaar, dan weer, strak, op de gloedlichte tafel....
Zelfs Theodoor was er niet los en vrij van, hoezeer hij ook meende heel anders te voelen dan pa en de anderen, afgezonderd, alléén te staan, met wat hij zijn overtuiging geloofde, niet weinig superieur te zijn door zijn meerdere kennis, zijn beter begrip vooral van den toestand der maatschappij, door gansch een
| |
| |
dieper en ruimer gemoedsleven. Hij alleen proefde, zoo dacht hij, precies zijns vaders uiterlijk flinke doen en zijn innerlijk bang-zijn; hij alleen kénde, door-grondde hem. Er was trouwens, spotte hij zwijgend, zoo héél véél niet aan te doorgronden. Papa was een handelsman, door-en-door, een echte verstokte bourgeois, doctrinair-liberaal.... Och! een van de velen!.... En toch.... was er weekheid van meegevoel in hem; eenheidsbesef drong zich telkens op tot zijn eigen verbazing.... Hij trachtte 't pedant te beredeneeren, dat warme gevoel.... 't Was altijd je vader, niet waar?.... En is er ten slotte niet juist iets hoogs in 't bemeelijden.... liefhebben.... helpen misschien, van zoo'n onbewust lid eener klasse, die ondergaat?.... Hm! ja.... heel mooi.... maar dat ondergaan.... Was 't eigenlijk al wel zoo ver?...
Hij kwam er niet, bleef met zich-zelven in onvree.
Ook Rudolf verzette zich tegen zijn meegevoel. Maar uit gansch andere oorzaak. 't Ergerde hem, dat papa 't zich zoo aantrok. Moest je nooit doen. Er koel en trotsch tegenin gaan....
Rapalje dat volk tegenwoordig!.... Stom vee!.... Als hij baas was.... nou!....
Mama was vol angst en bezorgdheid. Wel had ze een onbepaald vertrouwen op Jans beleid, maar, och-god-nog-toe! hij was driftig, en als ze 'm eens plotseling wat deden!.... Die ruwe mannen!.... Zoo zag ze telkens haar Jan in gevaar, zag ze steenen gegooid naar zijn lieve hoofd, hem bedreigd met messen.
Ook Noortje was bangig bedrukt, al begreep ze niet alles.... Ze soesde en, afgeleid door haar gedachten, vertelde ze in-eens met een vroolijke stem iets van school, schrok er zelf van, zweeg met een blos, keek verlegen naar pa. Die knikte, en lachte dan vriendelijk, liet het haar nog eens vertellen. Toch voelde ze, dat er niet op werd gelet. Niemand ook, die haar een beetje plaagde, als anders gewoonlijk. Maar Henk zat er stilletjes bij, tevreden en zwijgzaam, een spelletje doend
| |
| |
met de spijs op zijn bord, heel heimelijk, want dat was kinderachtig. Bedaard in-zich-zelf gekeerd ventje; hij amuseerde zich doorgaans alleen, trok 't zich niet aan, wat er om hem heen werd gedaan en gezegd.
Ze zaten aan tafel nog, aan 't dessert, toen de vóórdeur-schel tingde, bescheiden kort en even later kwam Leentje vertellen: daar waren twee mannen, die vroegen meneer te spreken, twee van de winkel moest ze maar zeggen.
Croes kreeg een kleur van verrassing, blijdschap. Want natuurlijk dat waren een paar, die al spijt hadden, 't kwamen verklaren, en hoe 't zoo kwam dat ze meegedaan hadden, en dat ze nu graag weer aan 't werk wilden gaan. ‘Heel goed, laat die menschen maar binnen, Leentje - laat ze maar even op zaal.... Ik kom dadelijk!’ zei hij.
‘Zeg vooral, dat ze'r voeten goed vegen, hoor Leentje,’ beval mevrouw nog.
Met opzet ging Croes niet terstond. 't Zou zijn of hij blij was en haast had. Hij schilde eerst, kwasibedaard, zijn sinaasappel, en at er wat van. Maar 't ding was te zuur, zei hij, schoof 't van zich af, wou geen tweede ook, stapte snel naar boven....
En de anderen hoorden, met vage beklemdheid van spanning en onrust, eerst de zware stappen der werk-menschen, toen die van pa, in de gang, en daarna boven hun hoofden dreunend. Dan een paar lange minuten diep-tonig gebrom. Er sprak blijkbaar maar één; die deed zeker het woord....
Ze luisterden zwijgend....
Mama keek het angstigst. ‘Wat zou dat zijn?.... Wat zouden ze nou komen doen, die twee?’ vroeg ze eindelijk, fluisterend, Rudolf en Jeanne om beurten aankijkend.
‘'k Weet 't heusch ook niet, ma,’ zei Jeanne bleekjes. Maar Rudolf, opzettelijk luid, om te plagen: ‘Excuus vragen, denk ik, d'r hangende pootjes laten bekijken!’ Hem ergerde 't zwijgen der anderen. Toch, verder wist hij ook niets te zeggen.
| |
| |
Een ironisch-minachtende glimlach was 't eenige antwoord van Theo. Hij tolde wat met zijn servetband, en tuurde daarnaar. Noortje luisterde, oogen naar boven, 't frischlippige mondje half open. Henk alleen smulde nog door aan zijn pudding, plukte spelend uit ieder stukje de reepjes sucade.
Toen in-eens hoorden ze pa z'n stem, veel hooger, luider, met harde beslistheid, hevig-boos naar 't scheen.
Hij praatte 'n heelen tijd achter elkaar, wel een paar minuten. Dan volgde weer dof-eentonig gebrom, door-elkaar-gepraat soms ook, en daarna opnieuw driftig schreeuwen van Croes, een gedaver van woorden, met schelle uitroepen, dof-dreunende stompen op tafel.
‘'t Is mis hoor!’ zei Jeanne, nerveus even gichelend.
‘Hè?.... Wat zeg je?.... Wees stil toch?....’ fluisterde angstig mama.
‘'t Schijnt niet mee te vallen!’ zei Theodoor malicieus.
‘Stil dan toch!.... Luister nou liever!.... Versta jelie wat?’
't Was al gedaan, er werd niet meer gesproken. En nu vertrokken de mannen. Hun stappen stommelden loom-bedaard door de lange gang, en de voordeur knarste, viel bonzend dicht; papa kwam driftig de trap weer af en de eetkamer binnen. Zijn voorhoofd zag rood en de wenkbrauwen trilden; boos staarden zijn glanzende, groot-open oogen; rusteloos kamde de rechterhand 't rullig krullende baardhaar naar voren. Eerst zei hij geen woord, ging weer zitten, schuinsweg op zijn plaats, plaste de rest uit de waterkaraf ruw in zijn glas neer, dronk met gulzig geklok. De anderen zwegen, hem aankijkend telkens. 't Was even een spannend gewacht in de star-stille gaslicht-gloeiïng.
‘Schaapskoppen!’ kwam er toen los, ‘hè! zulke ezels! God, wat een laffe, koppige ezels!.... 'k Zeg ze toch dat ze in 't gebouw kunnen slapen!.... Dat ik voor alles zal zorgen!.... Dat ze 't minstens zoo goed zullen hebben als thuis!.... Nou maken ze
| |
| |
zich weer zoogenaamd bang voor dr vrouwen!.... Die worden bewerkt!.... De eenen z'n wijf had hem uitgescholden voor lafbek en onderkruiper, omdat hij niet meedeed! Begrijp je zoo'n wijf nou?.... Zes kinderen!.... Kan je d'r bij.....?’
Hij vroeg 't zijn vrouw, die hem weifelig aanzag.
‘Wat is d'r Jan? Ik begrijp je niet goed, wat willen ze nou weer?’ Aarzelig sprak ze en beverig angstig. Croes moest er, onwillig, toch even om lachen. ‘Je behoeft zoo bang niet te kijken, Emmie, zoo'n ramp is het niet, hoor!’ Maar pratende wond hij zich toch weer op: ‘Och! 't Waren een paar van die lui, die vandaag nog gewerkt hebben.... Ze kwamen vertellen, dat ze 't niet meer dorsten te doen morgen, opnieuw!.... Een verdomd werk, hè.... 'k Heb ze noodig toch.... 'n Stuk of acht móet ik er hebben! Ik heb wel naar buiten geschreven om lui, maar die krijg je maar niet zoo subiet.... 't Is overal druk nou!.... De krant móét verschijnen, al is 't maar één blad. Maar dat moet en dat zal! Daar helpt ook niks 'an.... Al moest ik 'm zelf gaan staan zetten! 't Is jammer dat jelie niet zetten kunnen!... Dan deden we 't onder mekaar af, hè? Maar gebeuren moet 't!.... Als ik zeg: het moet dan.... dan gebeurt het!’
En Croes sloeg zoo hard met zijn vuist op tafel, dat rinkelde, rammelde al wat er op stond.
|
|